'De avond waarop dit verhaal begint viel echter niet in de herfst of in de zomer, maar op een dag in maart, toen de wind somber door de takken der hoge bomen huilde en gierde door de schoorstenen, en de regen tegen de vensters van De Meiboom joeg.'
(Uit: 'Barnaby Rudge', Charles Dickens)
Ik reed de stad uit door bar weer. Het woei luidruchtig en grillige vlagen regen sloegen lukraak neer, mijn ruitenwissers hadden het zwaar: aan, uit, snel, sneller, hoho, kalm maar! - stop. De andere kant op, stadinwaarts, stond het verkeer stil. Men was massaal in de auto gestapt om aan de klimaatmars deel te nemen. De ironie daarvan ontging me niet. En ook het weer leek te spotten met de ernst van de zaak door met echte Maartse buien uit te pakken; na de onwerkelijke lente van februari was dit geratel, gekletter en takkengezwiep eerder geruststellend dan iets anders, dit was ouderwets beestenweer dat paste bij het seizoen. *Ping!* - daar verscheen een icoontje op mijn dashboard. Het stelde een sneeuwkristal voor. Vier graden, beweerden de cijfers ernaast. Dat kon niet waar zijn. Of deden autosensoren ook aan gevoelstemperatuur?
De schapen van mijn vriendin, die een paar weken geleden nog onder een afdakje hadden liggen schuilen voor de naakte hemel, stonden vredig te grazen in wind en regen, die hadden hun wol immers niet voor niets.
Binnen kringelden regendruppels in steeds wisselende patronen op de ruiten, een kleurloze caleidoscoop.
Die nacht loeide de wind soms zo hard dat ik wakker schrok en me afvroeg: is dat nog steeds die wind of komt er een vliegtuig laag over? Het houtwerk van het oude huis knarste, kraakte. Het oude huis zelf zuchtte en steunde. En ik? In mijn halfslaap hielden ongewone zorgen me bezig: was het pompompom, quaquaqua, of toch pompompom blablabla, in die en die maat van het eerste terzet? Want dat zijn de zorgen van een ouder wordende operetteprins: 's nachts passeert de partituur de revue en maakt hij zich zorgen om zijn geheugen, en overdag maakt hij zich zorgen om zijn stem - zal die naar behoren presteren?
Om mijn verstoorde gemoed een beetje te troosten en tot rust te brengen ben ik maar weer aan een dubbeldekker van Dickens begonnen. Maar ook in Barnaby Rudge blijkt het te stormen. Voorlopig is er even geen rust in wereld of kop en daar moet ik vrede mee zien te sluiten. Ik troost mezelf met de gedachte dat het snel weer april zal zijn. En dat ik dan op een terrasje zal zitten in de te hete zon en spijt zal hebben dat die fijne voorstellingen alweer voorbij zijn.
(Uit: 'Barnaby Rudge', Charles Dickens)
Ik reed de stad uit door bar weer. Het woei luidruchtig en grillige vlagen regen sloegen lukraak neer, mijn ruitenwissers hadden het zwaar: aan, uit, snel, sneller, hoho, kalm maar! - stop. De andere kant op, stadinwaarts, stond het verkeer stil. Men was massaal in de auto gestapt om aan de klimaatmars deel te nemen. De ironie daarvan ontging me niet. En ook het weer leek te spotten met de ernst van de zaak door met echte Maartse buien uit te pakken; na de onwerkelijke lente van februari was dit geratel, gekletter en takkengezwiep eerder geruststellend dan iets anders, dit was ouderwets beestenweer dat paste bij het seizoen. *Ping!* - daar verscheen een icoontje op mijn dashboard. Het stelde een sneeuwkristal voor. Vier graden, beweerden de cijfers ernaast. Dat kon niet waar zijn. Of deden autosensoren ook aan gevoelstemperatuur?
De schapen van mijn vriendin, die een paar weken geleden nog onder een afdakje hadden liggen schuilen voor de naakte hemel, stonden vredig te grazen in wind en regen, die hadden hun wol immers niet voor niets.
Binnen kringelden regendruppels in steeds wisselende patronen op de ruiten, een kleurloze caleidoscoop.
Die nacht loeide de wind soms zo hard dat ik wakker schrok en me afvroeg: is dat nog steeds die wind of komt er een vliegtuig laag over? Het houtwerk van het oude huis knarste, kraakte. Het oude huis zelf zuchtte en steunde. En ik? In mijn halfslaap hielden ongewone zorgen me bezig: was het pompompom, quaquaqua, of toch pompompom blablabla, in die en die maat van het eerste terzet? Want dat zijn de zorgen van een ouder wordende operetteprins: 's nachts passeert de partituur de revue en maakt hij zich zorgen om zijn geheugen, en overdag maakt hij zich zorgen om zijn stem - zal die naar behoren presteren?
Om mijn verstoorde gemoed een beetje te troosten en tot rust te brengen ben ik maar weer aan een dubbeldekker van Dickens begonnen. Maar ook in Barnaby Rudge blijkt het te stormen. Voorlopig is er even geen rust in wereld of kop en daar moet ik vrede mee zien te sluiten. Ik troost mezelf met de gedachte dat het snel weer april zal zijn. En dat ik dan op een terrasje zal zitten in de te hete zon en spijt zal hebben dat die fijne voorstellingen alweer voorbij zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten