vrijdag 22 april 2016

BLOEMBAKBANK


Bij de Albert Heijn in de Beethovenstraat staat een dubbelzijdige bank waarvan de flanken en de rug uit bloembakken bestaan. Het is een luwe plek, dus ik zit er graag op twijfelachtige dagen. Ook gisteren streek ik er neer, hoewel het weer duidelijk genoeg was: het was een fraaie lentedag, punt.
Ik genoot van de zon, at een reep chocola en bekeek het komen en gaan van de boodschappenhalers. Het was rond drie uur, de scholen gingen uit, dus het was druk. Achter me, verborgen door de bosschage die mijn rugdekking was, was een vader met zijn zoontje in gesprek. Het jongetje sprak vrijuit, veilig in zijn nis naast zijn vader. 'Papa, hierachter is nog een bankje hè?' Voor een kind is alles een gespreksonderwerp. De vader gaf hem gelijk, maar aan zijn stem hoorde ik dat hij zich niet alleen wist. Hij bracht het gesprek op tovenaar Kwark en de heks Foeksia, het jongetje liet zijn aandacht gewillig wegleiden.

Naast me was een man komen te staan. Ik had zijn nadering niet bemerkt. Een grote, lompe man. Hij stalde twee tassen uit en liet zich langzaam zakken op de bloembakbank. In zijn hand had hij een bekertje gratis koffie uit de Heijn. Aan zijn stukgelopen sportschoenen, zijn veel te warme jas en zijn vettig glimmende spijkerbroek zag ik dat hij dakloos was. Ik was op mijn hoede, klaar om op te staan zodra hij iets van me zou willen. Maar hij bleef zwijgen en keek alleen maar voor zich uit. Zijn ademhaling ging zwaar, die grote borstkas rees en daalde niet meer vanzelf, leek het. Dan haalde hij iets uit zijn zak tevoorschijn. Ik zag in mijn ooghoek het blinken van een stormaansteker en even later kwam de geur van zware shag mijn kant op. Maar er was iets niet zoals het moest zijn. Ik draaide mijn hoofd iets naar links en zag tot mijn verrassing dat de man een pijp rookte. Maar niet zoals een pijproker dat doet - hij hield het ding verborgen in de palm van zijn hand, die op zijn bovenbeen rustte. Nu en dan, als hij een slokje koffie had genomen, bracht hij het naar zijn mond en nam een diepe trek. Alsof hij een chilm rookte in plaats van een oude Big Ben.
Ik vroeg me af waarom iemand in zijn positie voor een pijp zou kiezen, als hij tenminste geen pijproker was geweest voor hij de straat op was gegaan. Was het een makkelijker manier om zijn zware shag te inhaleren, trilden zijn vingers soms te veel bij het rollen van zijn shagjes? Of had hij de pijp ergens in zijn omzwervingen gekregen of gevonden, en was het een nieuw speeltje? Hij zag er niet uit als iemand die nog wist wat spelen was - die doffe ogen verrieden geen enkele emotie of gedachte.
Ik had zelf een pijp op willen steken, maar liet de mijne in de zak van mijn iets te weinig warme jas. Ik wilde geen aanknopingspunt voor een gesprek en al helemaal geen ostentatieve verbroedering.
De dagen dat ik nieuwsgierig met zwervers in gesprek raakte zijn al zo lang voorbij, hoewel ik nog altijd een zekere verwantschap met hen voel. Er zit daar een tamelijk keurige meneer op die bankjes in mijn chique stadsdeel die weet hoe hij zijn pijp moet roken, maar innerlijk is hij soms dakloos. Iets van een verlangen naar eenvoud, naar het niet meer hoeven meedoen met de grotemensenwereld met haar moeizame rollenspel roept hun aanwezigheid nog steeds in me op. Alles de vinger te kunnen geven! Ik romantiseer hen heus niet: er is niets romantisch aan de 'verzwerving' (J.C. Bloem); maar het loslaten van conventies en ambities blijft aanlokkelijk, op bepaalde dagen. Ze zijn een lakmoesproef, de zwervers. Als ik de neiging voel hen aan te spreken, betekent dat dat ik me te veel in bochten heb gewrongen om in de mensenwereld te passen, dat ik te weinig 'bij mijzelf gebleven ben' en me eenzaam ben gaan voelen. In de kliniek waarin ik jaren geleden verbleef was er een verslavingsgoeroe die het volgende vertelde: hij stond al jaren probleemloos droog. Als hij merkte dat zijn aandacht toch weer door Gall & Gall-etalages werd getrokken wist hij dat er iets mis was in zijn leven. En in plaats van de winkel binnen te lopen bezon hij zich op wat hij verkeerd deed, net zo lang tot hij het rotte plekje had gevonden - dan verloren de etalages meteen weer hun aantrekkingskracht. Zo is het met mij en de zwervers.

De man naast me pulkte zijn pijp uit met een takje en stopte haar terug in de zak van zijn winterjas. Hij stond zwaar op, hees de propvolle tas om zijn schouder, tilde de plastic zak (waarin ik bierblikjes vermoedde) op en koerste zich doelbewust en zonder om zich heen te kijken een weg naar de overkant. Ik gokte dat hij regelrecht naar de bakker ging, maar hij hield halt buiten de winkel. Daar stond hij een tijd in zijn zakken te voelen. Zocht naar muntjes, wedde ik. Even later ging hij inderdaad de bakkerij binnen.


(Foto: ODBNED)

Geen opmerkingen: