vrijdag 12 februari 2021

Wandelen, vertalen en zingen


Een kleine twintig jaar geleden kwam ik op het idee om Schuberts Winterreise te vertalen en met die gezongen vertaling de boer op te gaan. Destijds een tamelijk nieuw idee, maar het hing in de lucht, zoals dat vaak gaat. Ik had me door de vierentwintig gedichten van de cyclus heen geploeterd met min of meer bevredigend resultaat en ging met mijn toenmalige impresariaat praten. Daar kreeg ik te horen dat collega Maarten Koningsberger al een reeks concerten had staan met een vertaalde Winterreise. Jan Rot had zich erover gebogen. Thuis zou ik stoom afblazen door verschrikkelijke vloeken uit te roepen over die Rot, die eerder al een parodistische vertaling had gemaakt van Erlkönig, waarin de mythische spookruiter was getransformeerd tot een pedofiele 'Oom Harry' - maar ten burele van het concertagentschap kon ik niet anders dan mijn verlies accepteren. Koningsberger zowel als Rot waren bekender dan ik, mijn onderneming was bij voorbaat kansloos. Dat mijn vertaling getrouw aan het origineel was en zonder ironische ongein, mocht niet baten.

Omdat al die moeite toch niet voor niets mocht zijn geweest organiseerden we zelf maar een concert. In de Suite aan de Willemsparkweg was een select gezelschap vrienden, familie en collega's verzameld. Mijn vader en ik werkten ons met routineus plezier door de zo vertrouwde cyclus heen, die ik nu voor het eerst van een velletje papier moest lezen. Het was artistiek gezien een succes, hoewel de vleugel slecht gestemd was: een valse hoge D jankte hinderlijk door het eerste lied heen. Daarna gingen we gezellig met z'n allen wat drinken en op Jan Rot schelden, en dat was het. De vertaling ging de kast in en in de loop der jaren raakte ik haar kwijt. Ze dook pas weer op toen ik de nalatenschap van mijn vader ordende: hij bleek mijn moeizaam en liefdevol vertaalde verzen in een keurige map te hebben bewaard. 'Winterreis Jan-Paul' staat erop.

Deze winterse week moet ik veel aan die onderneming denken. De lente is nog ver weg maar ik zie het volkstuinhuisje weer voor me waar ik werkte aan de negentiende-eeuwse poëzie; hoe negentiende-eeuws mocht ik zélf zijn in mijn vertaling - mocht 'getogen' bijvoorbeeld, of kon dat niet? In het Vondelpark zwiert men op het ijs, dat angstaanjagend golft onder zoveel voeten, en ik denk aan de lierenman, zoals Lennaert Nijgh hem noemde, der Leiermann, die barrevoets zijn deuntjes speelt terwijl mooie jongelieden, hun handen in warme moffen gestoken, hem lachend voorbij schaatsen. Om mijn conditie op peil te houden (waarom eigenlijk, denk steeds vaker, naarmate de maatschappelijke ellende voortduurt) zing ik elke dag een uurtje, zoals ik elke dag een uurtje wandel. Winterreise, natuurlijk. In de lage ligging, want ik word vijfenzestig binnenkort en mijn stem doet niet meer precies wat ik wil. En doorleefd klinken is leuk en aardig, maar de hoge noten moeten er nog wel soepeltjes uitkomen zonder panikerend geloei.

Vertalen heeft me door de lockdowns heen geholpen. Na De Lorelei en andere gedichten van Heinrich Heine, en de bundel met liefdespoëzie van Louis Aragon die deo volente aanstaande lente verschijnt, heb ik me gestort op een nieuw vertaalproject. Ik berichtte er al over en zal er te zijner tijd uitgebreid op terugkomen. Het ligt dus, al met al, voor de hand dat ik de map met Winterreise-vertalingen weer eens opengeslagen heb. Glimlachend lees ik hoe mijn jongere zelf bepaalde valkuilen niet kon vermijden; hoe hij geen raad wist met de liefde waar die moest rijmen; hoe hij niet kon kiezen tussen idiomatisch archaïsch en vlot hedendaags; maar de ernst ervan en de toon bevalt me. Hier is het openingslied, licht geretoucheerd: inmiddels weet ik wel wat er op liefde rijmt.

Goede nacht

Vreemd ben ik hier gekomen,
Vreemd ga'k hier weer vandaan.
De meimaand reikte dromen
En lentebloemen aan.
Het meisje sprak van liefde,
Haar moeder zelfs van trouw.
Nu zoek ik, diep gegriefde,
Mijn weg door sneeuw en kou.

Ik heb op zulke reizen
De tijd niet in mijn macht.
Moet zelfs de weg me wijzen
Door menig donkere nacht.
Er gaat een schim van maanlicht
Als metgezel me voor,
En in het witte uitzicht
Volg ik van 't wild het spoor.

Wat zou ik langer dralen?
Ik raak hier toch nooit thuis!
Laat straathonden maar huilen
Rondom haar vaders huis!
De liefde is zwerflustig,
God heeft haar zo bedacht.
Op zoek en nimmer rustig,
Mijn liefste, goede nacht!

Ik wil je droom niet storen,
Je slaapt zo vlinderlicht.
Je mag mijn stap niet horen:
Zacht, zacht de deuren dicht!
Ik schrijf in het voorbijgaan
Aan jouw deur: 'goede nacht'.
Zo zul je erbij stilstaan:
Aan jou heb ik gedacht!

Gute Nacht, Wilhelm Müller


De komende tijd zal ik de overige gedichten overtikken en die op een aparte pagina plaatsen, die ik aan dit blog zal toevoegen.

Illustratie: Sporen in de sneeuw, van Hans Andersen Brendekilde (1857-1942)


Geen opmerkingen: