3. Lyrisch intermezzo
De hagedis van Heinrich Heine
In Linz am Rhein beklommen we,
Met vele steile treden,
De groen beboste Kaiserberg,
Hoog boven ’t dal beneden.
Daar vonden we een heiligdom,
Waar pelgrims vroeger kwamen:
Een neogotische kapel
Met hoge, smalle ramen.
De poort erheen bestaat niet meer,
Alleen de roestige pinnen.
De kerk ligt er verlaten bij,
Geen mens nog bidt daarbinnen.
Ik probeerde er de akoestiek,
Zong zacht een lied van Heine,
Een droevig en romantisch lied,
Dat rijmde op ‘alleine’.
Opeens was me mijn stem zo vreemd:
Ze danste door de stilte,
En breidde zich vibrerend uit;
Maar vulde mij met kilte.
Was ik die zanger van dat lied
Dat galmde door de koepel?
Het leek te botsen met mijn hart,
Het klonk te glad, te soepel.
Bezwaard verliet ik de kapel.
Probeerde te genieten
Van ’t vergezicht op berg en dal –
Toen ik iets weg zag schieten.
Het was een kleine hagedis
Die ’t zonlicht in zich opzoog,
Maar vluchtend voor de schaduwen
Zo schichtig van mij wegvloog.
Ach, hagedis van Heinrich H.,
Dacht ik, jij hebt toch zeker
Beroemdere zoekers dan ik
De goede weg gewezen?
Je was zijn gids in ’t leven ooit;
Kun jij dat óók niet wezen
Voor mijn verdwaalde zangersziel,
Kun jij mijn kaart niet lezen?
Het diertje zweeg en hield zich stil.
De zon begon te stralen.
Het rende over ’t groene mos
Om ’t zonlicht in te halen.
En bovenop een oude muur
Bleef ’t slikkend, blikkend zitten;
Het diamanten ogenpaar
Weerkaatste licht en hitte.
In Heine’s Reisebilder kon
Zo’n hagedisje spreken:
Een alchemistisch toverdier,
Dat moeiteloos kon breken
Door wanden die de werkelijkheid
Van de verbeelding scheiden,
En zo het overvolle hart
Van ballast kon bevrijden.
In mijn geval zei het dier niets –
Ikzélf begon te praten;
Ik kon me op ’t meevoelend hart
Van mijn vriendin verlaten.
De rotzooi kwam er hortend uit,
Die mij had dwarsgezeten:
Al wat ik god, mijzelf en lot
En wereld had verweten.
Dat luchtte op! Ik zuchtte diep,
En lachte door mijn tranen.
Met plotseling verlichte tred
Begon ik af te dalen;
Het pad naar de kapel weer langs,
Naar de rivier daaronder.
Ik keek nog even dankbaar om
En dacht: ik moet dit wonder
In Heine’s eigen heldere taal
Mijn schriftje toevertrouwen;
Met simpel rijm een monument
Voor ’t hagedisje bouwen.
In Heimbach in het Eifelland
Heb ik dit opgeschreven,
Opdat die kleine Eidechse
Nog even voort mag leven.
1 opmerking:
Nou, dit is wel heel bijzonder en geïnspireerd, Jan-Paul! Wat prachtig om die gedachten in deze stijl weer te geven. En ook razend knap!
Een reactie posten