dinsdag 7 juni 2022

Rozijntje Lekkerbek


We lunchten in de Vondeltuin onder een dreigende hemel. Toen we het laatste hapje van onze groentekroketten met limoenmayo op hadden begonnen er een paar druppeltjes te vallen. We liepen via de Zocherstraat en de Overtoom naar de Derde Kostverlorenkade. In de bovenzaal van theater De Cameleon stonden de ramen open in verband met de ventilatie. Covid was uit het zicht maar nog niet vergeten. Het begon nu serieus te regenen en terwijl het eerste lied klonk - Amarilli, mia bella... - ruiste het in de binnentuinen. Tijdens een aria van Borodin meende ik in de verte een donderslag te horen, maar ik registreerde dat slechts vaag want ik was te zeer geboeid door wat er hierbinnen gebeurde.

I. nam afscheid van het podium als klassiek zangeres. Ze was zestig geworden en merkte dat ze na twee jaar gedwongen inactiviteit geen zin meer had in alle rompslomp die het auditeren, lobbyen en organiseren met zich meebrengt. Bovendien vond ze het wel mooi geweest en wilde ze stoppen nu haar stem nog fris was. Dus geen Poulenc, Schubert en Debussy meer in een lange jurk. Wel lesgeven, en andere stemklusjes als die zich aandienden. Ze vierde haar naderende pensioen met een paar recitals voor genodigden. Ons werd verzocht om geen foto's, filmpjes of geluidsopnamen te maken. Om die reden voer ik mijn collega dan ook als I. op, ze is gesteld op discretie. 
Terwijl ze, nu en dan ondersteund door rekwisieten of de suggestie van een kostuum (een sjaal, een vest, een koksmuts of een plaksnorretje) uitsneden uit haar loopbaan liet horen, werden ook stukjes uit die van mij aangelicht, want we kennen elkaar al heel lang en hebben vaak samen gezongen.
Daar dook ze vanachter de vleugel op als de heks Rozijntje Lekkerbek, in een fragment uit Hänsel und Gretel van Engelbert Humperdinck (de negentiende-eeuwse componist, niet de charmezanger) - energiek, komisch en angstaanjagend, acterend met haar stem zo goed als met haar lijf. Ik werd teruggevoerd in de tijd. In die romantische kinderopera had ik haar leren kennen. Zij speelde de dubbelrol van heks en moeder, ik die van vader en teddybeer. De regisseur had het aardige idee opgevat, dat zij (als moeder) op mijn rug zou klimmen, en dat ik haar triomfantelijk over het toneel zou ronddragen terwijl ik mijn aria zong. I. heeft nu een tengere, zelfs frêle gestalte, maar destijds woog ze twee keer zoveel. Puffend en hijgend sjokte ik in een koddig dansje over de bühne, mijn hoge E's er met moeite uitpersend. Tralalala! Er is nog een foto van, die ik hier niet zal plaatsen. Het plezier dat we samen hadden, de zangeres en haar muzikale lastpaard, leidde tot verdere samenwerking. In de jaren negentig bedachten we een programma met luchtig en theatraal gebrachte klassieke liederen, aan elkaar gepraat door spreekstalmeester Carel A.. Een van de hoogtepunten daarvan deed ze nu ook: de op muziek gezette recepten van Leonard Bernstein. Ik genoot net als vroeger van de Civet à toute vitesse ('hazenpeper op topsnelheid'). Het royale gebaar waarmee ze aan het slot van het adembenemende lied het gerecht uitserveerde aan het publiek was nog precies hetzelfde: sèèèrvi!
Na afloop maakten we een praatje. 'Ik verheug me nu al op je comeback,' zei ik.
Buiten was het ondertussen gaan hozen. We vluchtten Gent aan de Schinkel binnen. Van Bernstein hadden we honger gekregen en we lieten ons verleiden tot een dagschotel. Geen hazenpeper maar gamba's en ravioli. Ik toastte glimlachend op mijn getalenteerde collega en dacht aan mijn eigen pensioen.

(Illustratie: Arthur Rackham)


Geen opmerkingen: