vrijdag 3 juni 2022

Voorheen Rookzangers Notitieblog 35: drinken en sprookjes

 


'Ik kan de drank best laten staan; het komt er alleen nooit van,' zei Peter van Straaten ooit. Zelf zeg ik altijd dat ik alleen in het weekend drink en doordeweeks droogsta. Meestal is dat ook zo. Maar de afgelopen weken kwam het er, door reizen, vakanties en spannende, drukke dagen, niet echt van. Afpilsen en anticiperen ('alvast wat nemen') bedierf wat ik aan droge dagen had kunnen redden. Ik kondigde echter aan dat het na Hemelvaart gedaan was met de wilde rit en de vrije teugels. Juni zou een heel rustige maand worden van inkeer en discipline. Wandelen, lezen, schrijven, denken - geen kicks, alleen kleine genoegens.
Ik kan gelukkig stellen dat de eerste week (in feite vier dagen) van dat nieuwe/oude regime erop zit en geslaagd is. Er blijft toch altijd de vage angst dat je weer afglijdt en dat er opeens geen weg terug meer is, als je ooit, zoals ik, serieus aan de drank bent geweest. Sinds ik daar succesvol voor behandeld ben heeft mijn verhouding met de drank zich, na een aantal jaar van geheelonthouding, gestabiliseerd, maar helemaal normaal wordt het nooit. Maandag meteen al viel me weer eens op hoezeer mijn drinken binair is: ik doe het niet, of stevig. Is een van beide fasen aangebroken dan gaat er een knop om. Ik kan niet op drinkdagen besluiten nu voor de verandering eens niets te nemen, of het bij een enkel glas te houden; andersom kan ik op droge dagen niet een enkel glaasje voor de gezelligheid accepteren. Dat zou alles bederven want ik ontleen mijn eigenwaarde dan aan het droogstaan en geniet in zekere zin van de zelfopgelegde ascese. Zo ben ik twee mensen. Ik probeer die twee naar elkaar toe te brengen: de natte moet zich koest houden en de droge mag best eens lachen. Ik probeer geen schuldgevoel te hebben maar die tweedeling te accepteren. Dat gaat me steeds beter af.

*

Aan straat vond ik een boekje dat me opviel door de afbeelding op het omslag. Märchenwelt heette het. Het was in halflinnen gebonden en zag er lekker vergeeld uit. Bij de summiere informatie (geen auteur, geen jaartal) stond dat het op houtvrij papier was gedrukt. Ik vroeg me af waarom dat een punt van belang was, in de jaren twintig of dertig van de vorige eeuw. En ook waarom het boekje dan tóch zo vergeeld was. Verder bladerend viel ik als een blok voor de illustraties. Vier Farbdruckbilder van Willy Planck. Aquarellen die de wereld simplificeerden tot donker-lichte iconen, precies zoals sprookjes dat in taal doen. Ze deden me denken aan het werk van Johan Fabricius (Arretje Nof) en ook aan de amateuristische maar suggestieve waterverfjes van Tolkien en Hesse. Met dat verschil dat de portretten van de sprookjesfiguren, mensen en dwergen, uitmuntten in psychologische typering. De prent van Hans en Grietje en de heks bij het peperkoekhuisje kreeg een duistere lading doordat de kinderen duidelijk op weg waren naar de puberteit. Angst en ongemakkelijk zelfbewustzijn lagen op hun gezicht te lezen. Hans was met zijn schonkige benen iets te groot voor zijn kinderkleertjes. 
Ik zocht de maker op. Willy Planck (1870-1956) was een portretschilder, graficus en illustrator die ook tekende voor de bekende omslagen van de Karl May-boeken waarmee ik ben opgegroeid. Hij heeft er postuum een fan bij.
In de loop van de volgende dagen las ik de sprookjes. Precies de goede lectuur voor deze ingetogen week. Het waren ingekorte versies voor de 'heel kleinen'. Vreemd genoeg kwamen ze in deze samenvattingen beter tot hun recht dan in de wijdlopige, litterair gemaakte originelen van Grimm. Alles draaide om de fabel. Het Duits was mooi verzorgd en opvallend compact. De naamvallen deden (net als in het Latijn) hun werk en voorzetsels waren dus vaak overbodig. Wel vroeg ik me af of een ganz Kleine, zelfs in 1930, een constructie als deze meteen kon begrijpen: Einer Mutter war ihr Kind von den Wichtelmännern aus der Wiege geholt... ('Ener moeder was haar kind door de kabouters uit de wieg gehaald'). Maar misschien onderschat ik Duitse kinderen. Ook trof me de consequentie waarmee het grammaticaal geslacht domineert over de natuurlijke sekse. Doornroosje en Sneeuwwitje zijn taalkundig onzijdig (het witje, het roosje) en dus wordt ernaar verwezen met es en ihm, nóóit met sie of ihr.  Ik weet niet genoeg van Duits om in te kunnen schatten of dat literair, precieus en ouderwets is, of (nog steeds) gangbaar. 


Geen opmerkingen: