dinsdag 27 april 2021

ROADKILL

Ik reed over een drukke autoweg langs een kanaal toen ik ze het asfalt op zag lopen om over te steken, een eend met vier, vijf jongen in haar kielzog. Een eind voor me uit, misschien honderd meter. Ze hadden gebruik gemaakt van een luwte in het verkeer en geen rekening gehouden met de stroom de andere kant op, de stroom waarin ik meereed. In de seconden daarna heb ik niet nagedacht maar wel gehandeld. Al je afwegingen gaan op zo'n moment razendsnel, woorden hebben het nakijken. Ik ging niet op mijn rem staan. Ik ben een ervaren chauffeur en weet blijkbaar ook zonder nadenken wat je in zo'n geval beslist niet moet doen. Ik moet in mijn spiegel gekeken hebben want ik minderde voorzichtig vaart, zo veel als ik durfde zonder het achteropkomende verkeer (en mezelf) in gevaar te brengen. Dat het bij lange na niet genoeg was besefte ik tegelijkertijd ook. Ik had het lauwe, noodlottige gevoel dat ik deed wat ik kon maar dat er niets was wat ik écht kon doen. Ik kon geen kant op. Links kwam het verkeer me alweer tegemoet, na die luwte. Rechts was alleen een vangrail, geen vluchtstrook. Achter me toeterde een vrachtwagen want ik had mijn voet van het gaspedaal gehaald en verloor steeds meer snelheid, en vrachtwagens houden graag tempo.

Ik verloor steeds meer snelheid maar lang niet genoeg. Daar waren ze, vlak voor me, bijna aan de andere kant van de weg, bijna veilig. Ik had nog even een wilde hoop, toen ik over de vogels heen reed, dat ze zich precies tussen mijn wielen zouden bevinden en dat ze hun noodlot konden ontkomen als ze snel genoeg renden om mijn achterligger voor te blijven. Maar de kleine hobbels onder mijn wielen en de bijbehorende plofgeluidjes maakten aan elke illusie een eind. Mijn motor sloeg af. Ik had niet teruggeschakeld en reed nog in zijn vijf. De hobbel deed de rest. Op dat moment was het dat de vrachtwagen toeterde, denk ik achteraf. Ik herstartte snel en reed verder. Het had allemaal hooguit tien seconden geduurd maar nu het voorbij was leek het alsof er veel meer tijd was verstreken. Gedachten en woorden kwamen terug en daarmee ook verbeelding, sentimenten. Ik herleefde het moment nu bewust, zag de donzige pullen die in blind vertrouwen achter hun opgewonden snaterende moeder aanrenden, hun dood tegemoet. De tranen sprongen me in de ogen en voor ik het wist raakte ik alsnog overstuur. 

Ik dacht aan mijn rijleraar van vroeger die 'gas geven' snauwde als er een dier overstak. Beter een beest dan een mens, was de begrijpelijke theorie daarachter. Die gedachte troostte me enigszins en ik probeerde het gebeurde te relativeren door te denken aan al die eendjes die door ratten omlaag worden getrokken, de diepte van de sloot in. Een heel wat erger lot dan deze dood-in-een-klap. Maar al die tijd zag ik die paaskuikentjes voor me in hun pluizige onschuld. Ik was misschien geen moordenaar geweest, maar wel het instrument van hun executie. Een beul tegen wil en dank.
Ik wilde iets tegen de zenuwen en besloot sigaartjes te kopen, het allerkleinste doosje. De man van het tankstation keek me vreemd aan. Waarschijnlijk zag ik er verwilderd uit, met die rood betraande ogen boven mijn boevenmasker. Het sigaartje smaakte smerig maar het maakte me wel rustig. 
Het 'plok, plok, plok' heb ik de hele dag in gedachten nog gehoord.


Geen opmerkingen: