donderdag 25 augustus 2022

HOLBEWONER


Van de droogte schrok ik wel. Ik herinnerde me de Loire-vallei als weelderig groen, een grazig en waterrijk landschap. In augustus 2022 was de werkelijkheid anders. Vanaf de sterk verzande rivier daalden we af naar ons gehucht La Bournée door stoffige velden vol graanstoppels. Waar in andere jaren rond deze tijd tot aan de horizon nog de goudgele zonnebloemen hadden gebloeid was nu een vlakte vol dorre bruine bloemen, wachtend op een vroege oogst.
Maar die eerste nacht ging het onweren en niet zo'n beetje ook. De eigenaar van ons vakantiehuis zei de volgende dag, jullie brengen de regen mee, jullie zijn door God gezonden, dit is waar we al zo lang op wachten. Ik had, viel ik hem bij, de vorige dag in een plaatselijke krant gelezen: Eau, crise en Touraine. Hij schudde zorgelijk zijn hoofd en wilde er verder niet zoveel over kwijt. Maar hij was blij met ons geschenk. En er kwam nog meer aan, met een beetje geluk.

Hoe is het om in een grot te wonen? Met die vraag besloot ik mijn laatste blog getiteld Reislust. Mijn reislust is overigens nog niet over, ik zou zo weer terug willen, de zomer is nog niet voorbij.
Het huis was gedeeltelijk uitgehakt in een kalkstenen helling. De rest was ertegenaan gebouwd, met mooie blauwe luikjes en rode dakpannen. Het lag in een miniatuurdal. Op het gras van de begane grond stond je in feite boven op ons dak en keek je op onze tuin neer. De Kuil noemden we het. In de tegenoverliggende kalkwand bevonden zich twee echte grotwoningen, ongebruikt en alleen door zwaluwen bewoond, deels in authentieke staat ingericht en aangekleed met karabijn, crucifix, servies, ledikant, dekenkist, wijnpers, allemaal van de brocante, vol spinrag en steengruis, een soort museum in aanbouw.
Deze troglodytes zijn in de streek rond Saumur en Chinon heel talrijk. Ze vullen hele dorpen. Vele zijn niet meer dan een ruïne, sommige werden ingericht als openluchtmuseum, andere gemoderniseerd tot vakantiehuis voor welgestelde Parijzenaars. Restaurants zijn erin gevestigd, wijnkelders, champignonkwekerijen. Ze zijn koel in de zomer en in de winter nooit te koud. Of deze grotwoningen het bijproduct zijn van de kalksteenwinning of dat de 'kuilen' speciaal voor bewoning zijn uitgegraven werd me niet helemaal duidelijk. Vermoedelijk het eerste, want pas in de negentiende eeuw betrokken arme plattelanders hier hun troglo's, terwijl tufsteen en schelpmergel al eeuwenlang gretig werden gedolven, als materiaal voor de vele kastelen en kathedralen van de streek.
Maar nogmaals: hoe is het om in een grot te wonen? Stil. Rustig. Veilig. Ik had het reeds vermoed, maar er schuilt een holbewoner in mij.  Niet voor niets had ik deze gelegenheid uitgekozen om The Hobbit te herlezen. 's Avonds op de bank bij de haardplaats, in de suizende stilte van een klein verscholen dorp in een bijna verlaten streek. 

Vanuit het huisje loop je langs twee huizen een landweggetje op. En daar, landschap. Zo ver het oog reikt.
 Dat schrijft een vorige huurder op zijn blog, en het is voor mij niet bepaald een aanbeveling.
Bij aankomst had ik met huivering de lege, glooiende landen aanschouwd. Er waren wel bomen en zelfs stukjes bos, maar een kleinschalig coulisselandschap was het bepaald niet. 'Ik waag me niet buiten de grot, tenzij met de auto,' was mijn eerste gedachte.
Maar de tweede avond vond ik dat we toch die nabije dolmen maar moesten gaan zoeken. De wijn bij het eten had me vertrouwen geschonken. Dutch courage. Bovendien ... één kilometer, stond er in de toeristische informatie. Dat moest kunnen.
We trokken wandelschoenen aan en gingen op pad. Daar verscheen opeens een jongeman, met een fiets. Er woonden hier wel mensen, al zag je ze niet. Ja, het hunebed was die kant op, dat klopte. Daarboven op de heuvel. Maar één kilometer, hm... het was wel een stuk meer, vond hij. Er verscheen nu ook een bordje, wit met zwarte letters. "Dolmen". Lopen maar. 


De velden vol verdorde zonnebloemen strekten zich naast ons uit onder mooie avondluchten, we passeerden akkers en toefjes bos, bomen vol met maretak, een enkele manoir,  gingen de heuvel op en zagen vanaf de hoogte niets in het verschiet dat op een dolmen leek. Maar links van de weg liep een pad een bosje in. Een kleine menhir bewees dat we op het goede spoor waren. En ja, even verderop lag middenin een open plek, onder een eikenboom, een beetje scheefgezakt, ons hunebed. Het zou die week keer op keer blijken dat Fransen iets aangeven om je op weg te helpen, maar vervolgens in gebreke blijven naarmate het einddoel nadert. Bonne chance! U vindt het verder wel hè?
De hele wandeling, zo'n anderhalf uur lang, had ik geen last van pleinvrees. En ook de daaropvolgende wandelingen niet, naar de bron en de oude wasplaats, en naar het Fôret de Milly. Niet het minste scheutje ruimteangst. Ik genoot van de weidse vergezichten onder de dramatische avondhemel. Aan de wijn alleen kon het niet liggen. Die drogeert me altijd wel en onderdrukt paniekgevoelens, maar ik blijf me ongemakkelijk voelen, in een open landschap. Nu voelde ik me prettig; versmolten met het omringende land, dat me, alle kaalheid en dorheid ten spijt, vriendelijk voorkwam, en gastvrij. Niet voor het eerst bedacht ik dat agorafobie misschien ook een sociale angst is: zijn er geen mensen in die gevreesde openheid, dan valt de dreiging weg en kun je het landschap als een product van je eigen fantasie beschouwen, als een verlengstuk van jezelf. 
Of (en die verklaring is me het liefst) - wie een veilig hol heeft om naar terug te keren, kan zich een excursie in het open veld gevaarloos permitteren. De Kuil wachtte me op aan het eind van de tocht. Met zijn vleermuizen rond de bomen op de rand en zijn koele, in de mergel uitgehouwen slaapkamer.


Geen opmerkingen: