dinsdag 29 juni 2010

FACEBOOK

Rookzanger facebookte met zijn zoon.
Het was reuze gezellig en ze waren open en op dreef. Ze hadden er lol in.
Toen Rookzanger ging slapen, veel te laat, kwam hij zijn zoon tegen bij de wc. Ze zeiden beiden dat ze het fijn hadden gevonden.
Maar Rookzanger en zijn zoon hadden maar één trap hoeven nemen, naar boven of naar beneden, om elkaar in het echt te zien.

zaterdag 26 juni 2010

RUUD

Ik heb twee vrienden die Ruud heten. Nu ja, dat is een gefingeerde naam, want ik wil ze niet in de openbaarheid brengen met zaken die ze zelf liever niet in de openbaarheid zouden willen hebben, zo vermoed ik. De een is, laten we zeggen, theatermaker in het Gooi, de ander voormalig striptekenaar en nu werkzaam in een eetcafé in een naamloos plaatsje in de provincie. Begrijp me goed: dit is niet waar.
Wat wel waar is en wat ze gemeen hebben met elkaar en met mij, is hun alcoholisme. We kunnen er niet van afblijven, wij drie, van de fles.
We vechten gedrieen tegen de drank. Ieder op onze eigen manier. Met wisselend succes. Ruud I is nog niet helemaal toe aan de acceptatie van zijn status, die toch die van een ziekte is, Ruud II wel. Met Ruud II heb ik vanmiddag een eind hardgelopen, door de stralende, epaterend mooie junimiddag. Graadje of 27, kilometertje of 5. Volgens hem is dat de oplossing.
Ik was kapot daarna.
Ik was ook even zonder de 'hunkering' die in het Engelse jargon 'craving' heet, en in het kleutertaaltje van de Jellinek 'trek' wordt genoemd. Dat wel.
Een uur lang zaten we vervolgens in aftandse rieten stoeltjes in de hete zon in het te lange gras en spraken over muziek, over kunst, over Bommelstrips, over het leven. Ruud is geen erudiet in de normale zin des woords, maar wel een van de meest intelligente mensen die ik ken. Zijn empathie en inzicht in de menselijke ziel zijn weergaloos, hoewel hij tegelijkertijd een enorme egocentrische neuroot is. Maar dat ben ik ook, en daarom begrijpen we elkaar zo goed.
Na dat uur rende Ruud weer naar huis. Op windkracht 9. Hij had nog fut. Zijn drankuurtje begon pas vanavond.
Ik opende een fles wijn die mijn vriendin zo goed was geweest voor me te halen en stak een pijp op. Een Savinelli Capri 'root briar' uit de jaren '60. Tabak: Rattray's nr. 7. Ik zette 'Die Winterreise' op, en zong luid mee, hartje zomer. Voor even was alles weer helemaal in orde.

woensdag 23 juni 2010

GIFT

Ik heb gisteren een pijp weggegeven.
Nu zult u zeggen: o ja? En? Wat dan nog?
Maar voor mij was het een doorbraak.
Ik heb pijpen gekregen van vrienden. Geerten heeft me drie pijpen gegeven. Een als cadeau, twee, die waren aangeschaft in een impuls die naderhand verkeerd bleek.
Frank, een andere broeder in de pijpwereld, wel vier. Pijpen die hem niet bevielen, die bij mij in betere handen waren.

Maar ik kon dat niet. Een pijp, eenmaal in mijn bezit, hoort bij mij. Een pijp is een verlengstuk van, of zo je wilt een deel van je persoonlijkheid. Vraag me niet dat uit te leggen, ik kan het niet.
Het enige wat ik weet is dat ik in mijn vorige pijprookperiode, zo rond mijn twintigste, vaak droomde over pijproken. En altijd had het roken van een pijp iets te maken met mijn wezen, mijn identiteit. Het klinkt idioot en dat is het ook, ongetwijfeld, en ik heb het zelf ook nooit begrepen, maar het is niettemin waar. Nog steeds: ik kan minuten lang dubben over de keuze van de pijpen die meegaan als ik het huis verlaat. Gekte? Waarschijnlijk wel. Maar dan toch een gekte die op de een of andere manier iets te maken heeft met de essentie van mijn leven. Ma pipe, c’est moi.

Daarom was het een krankzinnig en tegelijk veelzeggend gebaar, om gisteren een Savinelli ‘Oscar Tiger’, toch zo’n 80, 90 euro, weg te geven.
Mijn collega Vincent en ik zaten in de auto. We hadden een concert gegeven.
Had ik sigaren bij me? Nee, maar steek een pijp van me op. En ach ja, jongen, houd hem maar.

Ik was weer enthousiast voor La Passione, waarin ik zoveel energie en liefde heb gestopt, - god, wat hebben we niet een goeie tijd gehad! Optreden voor het Koninklijk Huis, Concertreizen naar Napels, 7 cd’s, afijn, ga zo maar door... en ik vond Vincent opeens ook weer zo aardig. Alle bedenkingen en problemen van de afgelopen jaren waren opeens verdwenen!

Dus, die pijp is een symbool van een doorstart, laten we het daar maar op houden. Het gat in mijn pijpenrekjes wordt wel weer gevuld, daar ben ik niet bang voor.

KEITH

Voor de meeste mensen is Keith de gitarist van de Stones. Voor mij niet. Keith Snell, in het dagelijks leven Kees Snel, was de tweede man van het schrijverscollectief dat als Joyce & Co furore maakte met de Erwin-trilogie. Het eerste deel 'Erwin' verscheen in 1974. Ik verslond het, mijn beste vrienden verslonden het, het veranderde mijn leven, het veranderde het leven van mijn beste vrienden, en daardoor alleen al heeft 'Keith' Snel niet voor niets geleefd. Op de Parnassus heeft hij een stoeltje aan de zijlijn. Een Muze schenkt hem wat in af en toe, als hij haar aandacht al drie keer heeft proberen te trekken.
Wat precies de rol van Keith was in dit geniale schrijversdebuut van de later met AKO-prijs en Gouden Uil gelauwerde auteur Geerten Meijsing bleef altijd onduidelijk. Uit gesprekken met Geerten heb ik begrepen, dat Kees vooral inspireerde, meedacht, aanhoorde, uitdaagde, structureerde en commentaar gaf, en dat Geerten het feitelijke werk deed. Maar, zo begreep ik ook, zonder zijn aandeel was het magnum opus van Meijsing er niet gekomen. De erudiete, pijprokende auteur had zijn zware Vannelle draaiende maatje in die tijd hard nodig. De samenwerking tussen de twee tegenpolen is moeilijk, zo niet onmogelijk en soms hilarisch geweest (lees: 'Werkbrieven', van Joyce & Co), maar was uiteindelijk precies wat de later solo opererende auteur nodig had om door te breken. Niet iedereen kan het alleen.
Dat Kees Snel ook nog een eigen leven had, hoe marginaal en moeilijk dat ook was, dat hij uiteindelijk verloederde, worstelde met psychische problemen en aan zelfverwaarlozing ten gronde ging, is een tragedie die de annalen van het literaire leven wel niet zal halen.
Daarom deze bijdrage.
Keith, u leeft voort in mijn hoofd, voor wat dat waard is!

zaterdag 19 juni 2010

STOKPAARD

Ooit had ik de ambitie, de werklust én de inspiratie om 'Die Winterreise' van Schubert/Mûller in het Nederlands te vertalen. Een hele meimaand was ermee gemoeid. Ik kreeg, al ploeterend op de vertaling, nieuw inzicht in de oorsponkelijke tekst, en daarmee een frisse kijk op de muziek, die me al twee decennia lang bezig hield. De laatste verzen voltooide ik op mijn volkstuin, in volle zon. Ik nam contact op met het Nederlands Impresariaat. Was hiermee niet een gat in de markt te vullen? Ja, vonden zij ook, dat was er. Er werden plannen gesmeed.
Toen kwam Jan Rot. Een 'hertaling' van Schuberts magnum opus lag opeens voor een habbekrats bij het Kruidvat, gezongen door Maarten Koningsberger, niet de slechtste.
Exit mijn project.
Jan Rot heeft sindsdien furore gemaakt met zijn hertalingen. Ik herlees mijn integere, negentiende eeuwse 'Winterreis' en knars de tanden.
Eerlijk gezegd was ik de ergernis en de frustratie die kleefden aan de receptie van mijn liefdevolle arbeid van jaren her al vergeten. Moet je ook maar meer lobbyen, lul! De wereld kan moeilijk ruiken dat jij in eenzaamheid een meesterwerkje hebt gewrocht!
Gisteren kreeg ik toch een beetje gelijk. Ik was bij Henk Smit, onze grootste heldenbariton. Ik heb vele jaren geaarzeld, en eindeloos getalmd. Wat wilde ik eigenlijk nog met zingen? Weer de Winterreise doen? Weer de opera in? Een ontmoeting met Henk en een uitnodiging om eens een middag samen te werken haalden me over de streep. Ik was nerveus. Van een vierenvijftigjarige 'oude rot' naar de beginneling die ik in de ogen van de 78-jarige Smit ongetwijfeld ben, dat is nogal een overgang. Ik moest een broodje bescheidenheid eten.
Nadat ik redelijk Schubert en erg slecht Bach had gezongen (aan Verdi kwamen we niet toe, eerst maar weer eens in training) schonk hij de Canadese whisky van zijn thuisland. We haalden herinneringen op. Aan de jaren zestig en zeventig, aan de Nederlandse Opera, waar Henk en mijn vader werkten. Stokpaardjes kwamen uit hun stal. Een recent stokpaard in de zangwereld blijkt die vertaling van Jan Rot te zijn. Henk vertelde me dat na de release van die cd de oude diva Elly Ameling, boegbeeld van de Nederlandse liedkunst, een brief had gestuurd aan bariton Maarten Koningsberger. Daarin schreef ze dat hij 'ons vak verraden had', of iets van die strekking. Ik gnuifde. Dat soort dingen hoor ik graag, hoewel ik Amelings truttige uitvoeringen van Gershwin misschien wel net zo erg vind.
'Mag ik roken?'
'Ja hoor jongen. Daar staat een asbak.'
Henk heeft ooit het roken afgezworen, midden jaren zeventig, samen met mijn vader. Op een feestje. De eerste die weer begon betaalde de ander 1000 gulden, toen een heel bedrag. Ik heb hem wel eens, na een uitvoering in het Concertgebouw van de 'Liederen en Dansen van de Dood' van Moessorgski in café Welling een sjekkie zien draaien. Maar dat valt buiten de draagwijdte zo'n belofte, vind ik.
Ik rookte matig, bij Henk thuis, want ik had toch wel het gevoel dat mijn slechte stemconditie niet helemaal los te koppelen was van mijn nicotineverslaving. Ik geneerde me een beetje. Was niet de overtuigde roker die ik normaal ben. Mijn pijp weifelde in mijn hand.
Thuisgekomen en weer veilig achter de pc kwam ik per ongeluk terecht op de site van Joe Jackson. 'Smoking' heet die. De zanger breekt daarin een lans voor het roken en haalt fel en buitengewoon goed onderlegd uit naar de anti-rook-lobby, die zelfs de aanleiding is geweest voor zijn verhuizing van New York naar Berlijn: hij werd ziek van de 'nanny state'.
Tja, dacht ik. Winterreise vertalen, ingehaald door Jan Rot. Een blog beginnen over roken en zingen, blijkt dat al eerder en veel beter gedaan te zijn door beroemde collega Jackson. Wat moet ik dan nog?
Ik plaats dit, omdat het een ijzeren wet is dat een blog tenminste wekelijks ververst moet worden. Maar of het zin heeft dit stokpaardje verder te berijden? Ik weet het niet. We zullen zien.

zondag 13 juni 2010

KOOI

Ik wil hier gewag maken van een bizar incident.
Vanmorgen ben ik naar een uitvoering geweest van ‘La Messe Basse’ van Gabriël Fauré, gezongen door een oud-leerling van me en haar dochter. Wonderlijke, sobere, mystieke muziek, transparant en transcendent. Prachtig geïntoneerd door de beide dames en ideaal op zijn plek in de neo-Romaanse kapel van het Onze Lieve Vrouwengasthuis. Ze hebben daar een goede bakker, de hostie was lekker knapperig, en ook de oecumenische koffie na afloop was krachtig. Blijkbaar leeft het geloof nog daar.
Ik wilde me na afloop nog niet in mijn kooi opsluiten, maar nog wat onder de mensen zijn. In een grand café bestelde ik aan de bar een cappuccino. Uit de speakers klonk op beschaafd zondagmorgenvolume een rapper. Plotseling verhief zich door het parlando heen een onvast vibrerende stem, als Piaf op een kromme 78-toerenplaat, die zong: ‘Ma chambre a la forme d’une cage’. Even meende ik te hallucineren, want ik had juist de middag tevoren nog aan die regels van Guillaume Appolinaire gedacht. Poulenc heeft ze op muziek gezet, en ik heb het vaak met veel instemming gezongen, dit ‘luiste lied van de wereld’. De tekst leek me ook uitermate geschikt om op te nemen in dit blogje, dat, die afspraak heb ik met mezelf gemaakt, vooral over zingen en roken, en liefst allebei tegelijk, moet gaan. Het pardoes opduiken ervan in een lounge-rap voor de zondagmorgen beschouw ik dan ook als een teken van hogerhand, een vingerwijzing Gods, Die mij door mijn kerkgang meer dan anders welgevallig was en leek te zeggen: ‘Ik sta achter je, ga zo door! Gooi je kont tegen de kribbe en zing de lof van het roken!’

Hôtel

Ma chambre a la forme d’une cage
Le soleil passe son bras par la fenêtre
Mais moi qui veut fumer
Pour faire des mirages
J’allume au feu du jour ma cigarette
Je ne veux pas travailler
Je veux fumer.

Hotel

Mijn kamer heeft de vorm van een kooi
De zon steekt zijn arm door het raam
Maar ik die wil roken
Om luchtspiegelingen te maken
Ik ontsteek mijn sigaret aan het vuur van de dag
Ik wil niet werken
Ik wil roken.

zaterdag 12 juni 2010

ROBIN HOOD

Laatst weer zoiets.
Ik zat vredig op het terras van het Ronde Blauwe Theehuis in het Vondelpark. Een frozen cappuccino, die ze daar ‘Icecino’ noemen, luidde de zomer in. Ik stopte een pijp, een nieuwe aanwinst die ik net in Smokiana aan de Prinsengracht had gekocht. Ik neus, als ik daar ben, altijd even in ‘de la’. Daarin liggen, voor de liefhebber, curiosa en vintage-pijpen, bekomen uit legaten. Vandaag kon ik niet weggaan zonder me te ontfermen over een extreem gebogen pijp van een model dat ze ‘Uncle Paul’ noemen, naar de Zuid-Afrikaanse president Paul Kruger. Het ding heeft een afgeplatte onderkant, zodat het zonder steun van een rekje kan staan. Kijk eens, met losse handen! Ik stak de brand in Oom Paul.
Een harde stem achter me. ‘O, de wind staat net verkeerd!’
Ik blies een wolk de zomermiddag in.
‘Meneer!’
Ik pretendeerde niets te horen.
‘Meneer, zullen we van plaats ruilen?’
Ik keek quasi verrast uit gepeinzen om me heen, zoekend waar of dat geluid vandaan kwam.
Een man van mijn leeftijd, godbetert, met een staartje en een oorringetje. Een antirook zeloot, waarschijnlijk, een bekeerde roker, roomser dan de paus.
‘Ik ga wel in de zon zitten, was ik toch net van plan,’ zei ik laf.
Waarom ging ik de discussie niet aan? Dit was toch het Vondelpark, Amsterdam, en niet een terrasje in Manhattan of het strand van Californie?
Zulks is het effect van de antirooklobby. Ze krijgen je eronder of je wilt of niet. Alcoholisten kunnen nog schermen met de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, die melden dat een paar glazen wijn per dag eerder goed dan slecht is voor je gezondheid. Maar de roker heeft zo’n troef niet om uit te spelen. Roken is slecht, punt uit. Zelf ben ik van mening dat gematigd en genietend roken een fijne hobby is die bijdraagt aan het geestelijk welbevinden van de mens, die werkt tegen stress, agressie, constipatie, overijverigheid en babbel- alsmede vraatzucht, en daarom, indirect, wel dégelijk goed is, juist ook voor de gezondheid, maar dat is een standpunt dat buiten kringen van mederokers op weinig sympathie kan rekenen.

Gisteren in de pauze van een concert sprak ik een oud studiegenoot van me. In de tijd dat we beiden Klassieke Talen studeerden in het voormalig paleis van Lodewijk Napoleon aan de Utrechtse Drift rookte hij pijp (hoewel hij geen baard had). Nu keek hij naar de mijne: ‘Zingen en roken?’ vroeg hij, daarmee onbewust de titel van mijn vorige bijdrage aanhalend.
Zijn blik had iets eigenaardigs, dat me de laatste tijd vaker is opgevallen als ex-rokers het over roken hebben. Nog niet zolang geleden zouden ze met een toegeeflijke weemoed hebben gezegd: ‘Ach ja, vroeger rookte ik ook pijp.’ Of: ‘Wat voor tabak is dat nou?’ Nu komt er een soort glazige uitdrukking in hun ogen. Ze registreren het feit dat ik rook, keuren het misschien niet eens zozeer af, maar negeren het veiligheidshalve. Alsof ze gehersenspoeld zijn. En, bien entendu, dat zijn ze ook!
Ik word doodmoe van de discussie over het antirookbeleid, omdat die zinloos is: alle stemmen zijn geteld, alle argumenten schijnbaar gewogen; wij hebben misschien niet hét maar toch een gelijk aan onze kant, maar het zal ons niet baten. De schijn is tegen ons, de publieke opinie nog meer, en we kunnen alleen maar stug en koppig volharden in wat meer en meer een excentrieke gewoonte wordt. Vroeg of laat zullen we van goede huize moeten komen om het überhaupt nog te durven, dat roken. Nu al voel ik me als roker soms al een halve crimineel. En er komt een tijd, ik zeg het u maar vast, dat dat ‘halve’ geschrapt kan worden, en dat roken bij de wet verboden zal worden. En mocht u dat niet zo erg vinden, bedenk dan wel dat dezelfde maatschappelijke tendens die daarvoor zorgt nog lang niet uitgewoed is. Na het roken zal het drinken worden aangepakt, ik geef het u op een briefje. Verplichte gezondheid voor iedereen. Uw lichaam is uw bezit niet. Het is van de staat, u hebt het in bruikleen en moet er wel zuinig op zijn. Bent u stout, en rookt en drinkt u toch stiekem? Snoept u? Drinkt u koffie? Eet u te vet? Zelf weten. U valt dan wel buiten het zorgstelsel, zoals u zult begrijpen. De zorgverzekering verklaart u vogelvrij.
Sherwood Forest, here I come!