vrijdag 25 december 2020

Fijne Kerstdagen!

 

dinsdag 22 december 2020

WINTERWENDE


Gisteren was de winterwende. De kortste dag van het jaar, en dit rampjaar ook nog eens de donkerste. Maar er was een lichtpuntje voorspeld: Jupiter en Saturnus zouden, voor het eerst sinds 1623, zo dicht bij elkaar staan dat ze voor het oog versmolten tot één reuzenster. 'Planeten spelen voor Kerstster' las ik ergens. Gezien het weer had ik weinig fiducie in deze 'kosmische kus', maar toen ik op het voorspelde uur mijn huis verliet om naar de repetitie voor de kerstnachtmis te gaan liet ik elk restje hoop varen. Waar vroeger een hemel was geweest waar mogelijke conjuncties van planeten aan te zien zouden zijn bevond zich nu een ondoordringbare walm, een natte, tastbare duisternis waarin alleen kerstige ledlampjes en straatlantaarns nog enigszins zichtbaar waren.

In de lege kerk, veel te groot voor die paar mensen, oefenden we onze liedjes van hoop. We hardden ons gelaten voor een treurige nachtmis. Katholieken lezen namelijk weleens de krant, en anders dan hun starre medechristenen in Barneveld of Staphorst lijden ze niet aan het waandenkbeeld dat de Heer dit allemaal heeft gewild en wel voor ons welzijn zal zorgen (of niet). De nachtmis gaat dus gestreamd worden, de priesters van dienst en het handjevol muzikanten zullen donderdagavond voor een holle kerk hun mis opdragen. Ik zie er niet naar uit.

Toen ik de kerk verliet was de druilerigheid gemuteerd tot een ware zondvloed. Mijn auto maakte mooie tsunami's bij de stoepranden. Er was geen mens op straat, alsof er daadwerkelijk al een avondklok was ingesteld. Thuis kroop ik haastig onder het dekbed en probeerde in mijn boek iets terug te vinden van de wereld zoals die ooit, nog niet zo heel lang geleden, was. 

Ik doe er even het zwijgen toe op deze plaats. Een fijne Kerstmis allen, en laten we blijven hopen op betere tijden!


vrijdag 18 december 2020

KERSTGEDACHTE



De Kerstman kwam langs, even later gevolgd door de Kerstvrouw. In het normale leven, dat al zo lang geleden lijkt, zijn ze penningmeester en voorzitter van 'mijn' Linnaeuskoor. Ze brachten me het jaarlijkse kerstpakket, een grote doos tot de rand gevuld met delicatessen. Ook aan de poezen was weer gedacht. Ik bekende dat ik me wel een beetje verlegen voelde om die verwennerij, waar ik anders dan andere jaren niets voor had hoeven doen. Of liever, niets voor had mogen doen. Ze wuifden dat weg - ik had toch al die mooie muziek voor ze geschreven? - en daar was ik ze dankbaar voor. We praatten over literatuur, Dickens, Trollope en Geerten Meijsing, wiens Zeven Kerstvertellingen onlangs zijn verschenen, over Midsomer Murders (waarvan ik de afleveringen nu eindelijk, dankzij de repetitiestop, in hun geheel kan zien) en over, natuurlijk, de Toestand. Toen ze na de koffie weer vertrokken bedacht ik dat ik ze weleens wat sterkers had mogen aanbieden. Het was nog geen borreltijd weliswaar, maar wat is de klok in deze dagen? Ik probeer alles zo normaal mogelijk te doen, te bloggen op vaste tijden, te wandelen op steeds hetzelfde uur. Leven volgens een prikklok van eigen makelij om niet weg te glippen in het uitzichtloze moeras waarop ons gesloten bestaan soms lijkt. Maar deze vrijdagmiddag in de opmars naar kerst zou een goed moment zijn geweest om te breken met gewoontes. Ik joeg, zwaaiend met een fles Barolo uit 2016,  kat Snuitje weg van de tafel, die daar hevig aan een dikke worst aux noisettes entières aan het ruiken was, en joeg daarmee ook de zinloze spijt uit mijn hoofd. 

's Ochtends had ik ook gebroken met een gewoonte. Op het uur waarop ik normaal mijn vrijdagse blog schrijf stond ik aan de oever van de Zaan met een elektrische gitaar in mijn handen. De zon scheen op het water, er blies een frisse maar milde wind, er kwam een roestige vrachtschuit langs. Mijn zoon en ik hadden zojuist een twin solo ingespeeld voor onze aanstaande kersthit, en mijn dochter filmde ons in allerlei woeste poses voor de bijbehorende video. Ik had geen elektrische gitaar meer aangeraakt sinds de dagen van mijn jeugd, toen ik met haar tot halverwege de rug in de band Lotos de leadguitar speelde. Nu had ik na een paar dagen oefenen blaren op mijn vingers van de ongewende harde stalen snaren maar ik moest vaststellen dat ik het beter deed dan vroeger; de lessen van mijn zoon waren niet voor niets geweest, zo hoog op de hals (of moet ik zeggen laag?) had ik nog nooit gedurfd.

Als deze ellendige tijd één voordeel oplevert dan is het toch dit: dat we met een beetje geluk loskomen van het beeld van onszelf dat samenhangt met onze maatschappelijke functie en dat we terug kunnen keren naar wie we lang geleden waren. Die ochtend was ik even weer zestien geweest. En 's middags was ik als een kind zo blij met mijn onverwachte kerstcadeau. 'Je bent iets vergeten,' zei ik tegen de voorzitter toen ze al met haar jas aan stond. Ik reikte haar het in bruin papier gehulde pakje aan dat op tafel was achtergebleven, naast de doos met lekkers. 'Nee, dat is voor jou,' zei ze. 'Ook dat nog,' stamelde ik, in gedachten blozend. Het was een hyacint, die misschien al snel gaat geuren naar de lente.


dinsdag 15 december 2020

GITAARHELD


In de kamer die zowel een professioneel geoutilleerde ministudio als een slaapkamer is leggen we de laatste hand aan ons nieuwe kerstliedje. Kleinzoon Noah is, een deur verder, nog veilig in slaap. Kleindochter Anna heeft inmiddels geleerd dat ze stil moet zijn als er opgenomen wordt. Dus ze springt op en neer op het bed zonder de bijbehorende schaterlach, een filmpje waarvan het geluid uitstaat. Als de laatste koortjes erop staan gaan we naar beneden. Noah is inmiddels luidruchtig wakker geworden en aan de borst van zijn moeder gelegd. Mijn zoon maakt toastjes met hummus en doet een quiche in de oven. De glazen worden volgeschonken en we proosten op kerstmis. De rest van de zondagnamiddag verstrijkt in een vrolijke chaos. We verdelen onze aandacht tussen de soepjes die Anna maakt in potjes en pannetjes uit haar speelgoedkeukentje ("Opa, jij was de chef-kok!") en die we moeten proeven (de lucht is bezwangerd van rondstuivende specerijen), het wiegen van de baby, en het bespelen van gitaren. Als we weggaan krijg ik een elektrische gitaar mee, om te oefenen, want het is zonneklaar duidelijk, vinden we, dat ik voor het eerst sinds mijn zestiende maar weer eens een jankende gitaarsolo moet inspelen.

Een dag later zit ik thuis met dat onwennig zware instrument in mijn handen. Wat ik in mijn hoofd hoor, de echo van Clapton, Ted Oberg en Gary Moore, krijg ik niet uit mijn vingers. Ik twijfel hevig aan mijn overmoedige ambitie om, opa die ik ben, alsnog gitaarheld te worden. Met de blaren die ik voel ontstaan groeit mijn bewondering voor de behendigheid van mijn zoon, die schijnbaar achteloos reeksen razendsnelle nootjes aan die weerbarstige hals ontlokt. Ik zou misschien andere snaren moeten kopen, overweeg ik - lichtere, dunnere. Maar de niet essentiële winkels zijn dicht.


vrijdag 11 december 2020

ELSA


Er staat een ontroerend filmpje op YouTube waarop Louis Aragon en Elsa Triolet, zijn vrouw en muze, worden geportretteerd boven op de Eiffeltoren. Het is maart 1959. Aragon, een wat stille, maar montere oudere heer met dromerige ogen en zilvergrijs haar, leest een gedicht voor. De rijmwoorden rekt hij op, hij zingt ze bijna, met lyrische tenor. Elsa staat ernaast, een kleine vrouw met een schrandere, donkere blik. Haar haar is opgebonden in een fluwelen band, over haar voorhoofd draagt ze een gazen netje. Ze lijkt in een binnenwereld verzonken, ze zwijgt, met gefronste wenkbrauwen. Als Aragon leest lijken er wisselende emoties in haar ogen te zien. Ontroering, sympathie, intellectueel amusement. Even later vraagt de interviewer haar, hoe het is om de hoofdpersoon te zijn van die nieuwe roman in dichtvorm Elsa die haar man zojuist heeft gepubliceerd. Als ze haar zwijgen doorbreekt gaan haar ogen wijder open, je zou je kunnen voorstellen dat ze blauw zijn. Ze distantieert zich in enkele weloverwogen zinnen van die idee. In de klassieke traditie was het gangbaar dat poëzie werd opgedragen aan een Geliefde. Iedere lezer moest zich vooral zijn eigen Elsa denken. Zijzelf was nu een oude vrouw (ze was drieënzestig op dat moment) maar de Elsa van de gedichten moest ook jongemannen van dertig aanspreken. Aragon hoort het glimlachend aan en leest zingzeggend nog wat voor, een nieuw lied voor Elsa.

Het fragment is veelzeggend in meerdere opzichten. Aragon was met André Breton de oprichter geweest van de surrealistische beweging. Later distantieerde hij zich van zijn geesteskind en zocht hij toenadering tot oude Franse dichtvormen. Het filmpje toont hoorbaar aan dat Aragon zich, na zijn jeugdige periode als experimenteel dichter, met volle overgave heeft bekeerd tot die bijna vergeten hoofse poëzie. Dit is, zoveel is duidelijk, poëzie die gehoord moet worden, die hardop gelezen moet worden. De cadans van de Alexandrijnen, hoe grillig ook in de hedendaagse versie van Aragon, is bedwelmend. Het staccato en het verbale vuurwerk van de generatie van de jaren twintig is hier net zo ver weg als het introverte gebrom van de contemporaine existentialisten. Dit is niet het Frankrijk van Sartre en Juliette Gréco maar dat van Racine en Couperin.

Eveneens wordt verklaard waarom de Elsa uit Aragon's gedichten zo afwijkt van die strenge, gesoigneerde vrouw die we hier in levenden lijve zien. Zijn dit de ogen die blauwer zijn 'dan de hemel boven wuivend graan'? Is dit het 'blinkend goud' van haar haren? Met een beetje fantasie kunnen we van donkerblond spreken, maar mij lijkt zij eerder een brunette. Dat Aragon veel van Elsa hield staat buiten kijf. Niet voor niets is het paar in de traditie een icoon geworden van innige verknochtheid. Hun liefde sprak tot de verbeelding en doet dat nog steeds, zo blijkt uit de krantenartikelen, blogs, theaterstukken en films die aan het schrijversechtpaar zijn gewijd. Maar de indruk van dweepzucht die Aragon's monomane liefdespoëzie kan wekken bij een nuchtere lezer wordt weggenomen als je beseft dat Elsa behalve zijn geliefde partner en zielsverwante ook vooral zijn onderwerp was. Hij projecteerde zijn verlangen naar een ideale liefde en naar de geborgenheid in een relatie op zijn vrouw en goot die in de vorm van een even ambachtelijke als lyrische dichtkunst. Dante had zijn Beatrice, Petrarca had zijn Laura, Nijgh had zijn meisje uit Engeland, Aragon zijn Elsa. 


dinsdag 8 december 2020

STARING


De dikste boom die ik ooit zag stond in Sherwood Forest. Hij heet The Major Oak en hij staat er nog. Een monsterlijk gedrocht van een eik, tien meter in omvang, gestut door palen omdat hij anders onder zijn eigen gewicht zou bezwijken.
De op een na dikste boom zag ik afgelopen zaterdag in Landgoed Verwolde bij het Gelderse Laren. Bijna acht meter in omtrek. Met typisch Saksische onderkoeldheid heet hij eenvoudig De Dikke Boom. Hij leeft nog, want je kunt muntjes in een kastje met een gleufje stoppen om in zijn onderhoud bij te dragen, maar hij is zo voos en hol vanbinnen dat er een hele familie kabouters in kan wonen. Om te voorkomen dat die, of vogels en andere huiszoekende dieren, dat ook werkelijk gaan doen, is er gaas aangebracht voor de gapende spelonken die zijn rotte binnenste onthullen.


In Almen was generaties lang een eenvoudig familiehotel, Ovink. Toen men ontdekte dat de dichter A.C.W. Staring een gedicht aan Almen had gewijd werd de herberg herdoopt tot Landhotel De Hoofdige Boer. Zo heet dat gedicht, dat begint met de regel: 'Elk weet waar 't Almensch kerkje staat...' Of inderdaad iedereen dat weet betwijfel ik, maar wij wel: we sliepen ertegenover, in wat nu een modern hotelbedrijf is, een echte behaaglijkheidsfabriek. Gastvrij en gezellig genoeg, maar karakter is hier opgeofferd aan comfort, de inrichting is stemmig maar weinig persoonlijk, en alles ademt de geest van een gestandaardiseerde verwennerij; het getuigschrift van de Hogere Hotelschool hangt weliswaar niet aan de muur, maar de handtekening staat op ieder onderdeel van het interieur te lezen, van de bovenmaatse wijnglazen tot de regendouche. We aten er een wildmenu, en dat was ronduit uitstekend, vier gangen herfstig genot. Om acht uur sloot de bar, maar desgewenst zette men vóór dat tijdstip een fles wijn op onze kamer neer. Attent! Maar het hoefde niet, ik had zelf die voorzorgsmaatregel al genomen. Scheelde flink in de kosten, want de goedkoopste wijn van de kaart was een ripasso uit Puglia voor dertig euro de fles, net zo koppig als de boer uit het gedicht van Anthony Staring.

Toen de geest van Staring (landheer, dichter, componist, weldoener) eenmaal uit de fles was, bleek die er niet gemakkelijk weer in te krijgen. Er kwam een museum, STAAL geheten, dat een ode is aan de dichter en het landschap waarin hij leefde. 'Geen gewoon museum,' lazen we in de folder, 'maar een Staring-ervaring'. Na het ontbijt gingen we ernaartoe. Een frisse winterse morgen, de weerhaan op de beroemde kerk glansde in de zon. We kregen een wandelstok mee. Ik dacht dat dat bij de Staring-ervaring hoorde, maar het bleek een manier om het aantal bezoekers binnen de pandemische perken te houden: was de bak leeg, dan was het museum vol. De collectie was heerlijk overzichtelijk, zo bleek al snel, nadat een vrijwilliger ons een inleidend lezinkje had gegeven over leven en werken van de Achterhoekse Goethe. In de 'romantische zaal' zaten we op een schommel en keken naar een videoprojectie van het landschap door de seizoenen heen. Een opgezette ijsvogel en dito waterspreeuw. Starings pianoforte. Een expositie van schilderijen, eveneens van het landschap. In de bibliotheek was gratis koffie. Ik bladerde in een negentiende-eeuws bandje en ontdekte dat Staring de dichter was van het puntdicht dat mijn vader graag citeerde: 'De meester in zijn wijsheid gist / De leerling in zijn waan beslist.'

Ik heb alle begrip voor deze vorm van toerisme. Wat je hebt buit je uit en klop je op. Maar de werkelijke aantrekkingskracht van deze streek ligt niet in zijn dichters of kerkjes, maar juist in de afwezigheid daarvan. Het zwijgen van het coulisselandschap is welsprekender dan dichtregels. De dag ervoor hadden we een sublieme wandeling gemaakt langs de kronkelende Berkel. Zilverreigers wiekten sierlijk op uit het drassige land. Een levende ijsvogel scheerde over het water. Bijna terug in Almen menen we zelfs een paar raven te hebben gezien. We tuurden lang naar de zwarte silhouetten aan de bosrand, probeerden vorm van snavel en staart beter in het vizier te krijgen. Het schorre krakra werd gedragen door een intense, verkwikkende stilte.



vrijdag 4 december 2020

TROOSTOBJECTEN

Goede vrienden van ons hebben dit voorjaar het roer omgegooid. Ze verkochten hun riante huis dat veel te groot geworden was nu de kinderen er niet meer woonden en ruilden het in voor een etage op de begane grond met een tuin. Pas onlangs zijn we er gaan kijken. Corona had een eerdere afspraak gecanceld. Het was er kraakhelder en brandschoon. Nergens slingerde iets rond en de muren waren leeg en maagdelijk wit, terwijl ze er inmiddels toch al ruim een half jaar woonden. Ik vroeg hun of dat opzet was, die witte muren. Ze vertelden dat er vast wel wat zou komen hangen, maar dat er nog alle tijd was. Eerst maar eens lekker leeg laten. Ik hoorde ook tot mijn verbazing hoeveel ze hadden weggedaan toen ze naar het kleinere huis waren vertrokken. Hun halve verleden was naar Kringloop en stort gegaan. Ik huiverde en moest denken aan onze eigen omstandigheden.
'Wat is het hier een rommel,' zei mijn kleindochter eens toen ze het huis van mijn vriendin inspecteerde. Ze keek er niet bij alsof ze het erg vond. Mijn vriendin bewaart alles. Ikzelf ben gematigder in mijn bewaarzucht, maar kan er toch ook wel wat van. Gisteren was het mijn beurt om de huiskamer schoon te maken. Dat gebeurt niet wekelijks, dus ik ga grondig te werk. Met een stofdoekje in mijn hand til ik alles van zijn plaats. Het viel me al stoffend op hoeveel zinloze voorwerpen her en der hun vaste plek hebben verworven in mijn vertrekken; op schoorsteenmantels, bijzettafeltjes, kastjes, op de vleugel (vooral op de vleugel). Afgezien van de stapels boeken en paperassen en de honderd-en-nog-wat pijpen waren dat onder veel meer:

Zeeschelpen en fossielen
Een minuscuul brokje lapis lazuli
Een Eiffeltorentje van goud plastic
Een Venetiaans masker op een voetstuk
Een Indiase bamboefluit
Een uitgeprinte foto van mij en mijn kleindochter
Een geboortekaartje van mijn kleinzoon
Polaroidplaatjes van de poezen
Een steen, gevonden in Wales
Een zakspiegeltje met zilverbeslag
Twee roofvogelveren
Vier scopa kaarten
Een Russisch icoontje op zakformaat
Een koperen hagedis

Aan al die voorwerpen zit een geschiedenis vast. Gooi ik ze weg, dan is die geschiedenis, hoe onbeduidend ook, verloren. Is het angst voor de leegte die me ervan weerhoudt schoon schip te maken? Bezweer ik de ongrijpbaarheid van het leven met al die symbolen, het voortrazen van de tijd? Of vind ik het misschien gewoon gezellig om in een uitdragerij te leven?
Ik zat heel lang geleden met een Duitse vriend in een typisch Hollands cafeetje. Een knusse, warmgestookte, overvolle huiskamer. Hij keek met een cynisch lachje naar de muren waarvan elk plekje was bedekt. Ingelijste foto's, koperen pannen, een trombone, vergeelde affiches - afijn, u kent het.
'Wat hebben jullie toch met die troostobjecten?' vroeg hij met zijn strenge rollende R.
Ik moest hem het antwoord schuldig blijven.


dinsdag 1 december 2020

EINDSTREEP


Nu anderhalve maand geleden stelde boekdrukker Boris Rousseeuw me voor om gedichten van Louis Aragon te gaan vertalen. Het verzoek kwam als geroepen. De dagen waren lang, ik verveelde me, miste mijn koren, en verzuchtte meer dan eens dat ik verlangde naar een nieuw project om me op te storten. Dus ik zei, na enige aarzeling, want ik kende Aragon eigenlijk niet, 'ja'.
Dat heb ik geweten. 
Doordeweeks ging het nog wel. Van maandag tot vrijdag ben ik een gedisciplineerd mens die alleen water of koffie drinkt en ook verder een oppassend leven leidt. Ik werkte rustig aan mijn gedichten, af en toe een coupletje, en liet ze ook weleens een paar dagen liggen, als ik wakker had gelegen op zoek naar rijmwoorden. Maar als in het weekend de wijn erbij kwam kijken schoot ik door. Ik zat er dan zo lekker in dat ik pas laat begon met koken. En de volgende dag was mijn hoofd leeg en beurs - niet zozeer van die wijn, als wel van het fanatieke vertalen. 
De climax kwam afgelopen vrijdag. Ik had een paar dagen terug de eerste stanza van een lang gedicht vertaald dat de bundel zou moeten besluiten, en zette me nu achter het scherm om daarmee verder te gaan. Half vijf. Een roemer Elzasser riesling erbij, toastje met brie, kaarsje aan, gezellig. Twee uur later zag ik dat ik zo was opgeschoten dat ik nog maar drie kwatrijnen verwijderd was van de eindstreep. Vooruit jongen, nog even doorzetten, zei ik overmoedig tegen mezelf. Ik schonk nog eens in (ook de fles naderde de eindstreep) en beet me mompelend vast in taal, klank, ritme en rijm. Een uur later was het af. Ik schoof een pizza in de oven en las trots het eindresultaat voor aan mijn dochter en een vriend die op bezoek was. Die snapten er zo op het eerste gehoor niet zoveel van, maar vonden het mooi klinken. Ik was tevreden en haalde mijn iets te hard gebakken Margherita met buffelmozzarella uit de oven.

Beste lezer! Zou het daarbij zijn gebleven, dan was er nog niet zoveel aan de hand geweest. Maar toen de pizza op was ging ik - nog éven! - verder met een ander gedicht, voor een ander, toekomstig project. Tot ik moe en met pijnlijke staarogen mijn bed opzocht.
De volgende morgen was niet best. Niet alleen dreunden de verzen door mijn hoofd, maar ze leken zelfs een fysieke stem aan te nemen, ik kon ze niet wegduwen of negeren. Zoiets als een liedje dat als een oorwurm door je hoofd spookt, maar dan op vol volume. Het geluid belette me om helder te denken en helder waar te nemen, de wereld om me heen leek onwerkelijk vergeleken bij die taalspoken in mijn hoofd die luidkeels om aandacht vroegen. Ik vreesde even serieus voor mijn geestelijke gezondheid. Pas na een lange wandeling (niet denken, geen woorden, goed om je heen kijken!) werd ik weer een beetje normaal. 's Middags gunde ik mezelf nog één klein gedichtje, maar na het eten rukte ik me definitief los van mijn obsessie, zette de tv aan en ging een documentaire over mieren van David Attenborough kijken.
Zondag waaiden we uit in de duinen bij Bakkum. We marcheerden stevig door het vale glooiende novemberlandschap. Het was lekker koud. Ik probeerde onder woorden te brengen wat me dwars zat, of liever, wat ik mezelf had aangedaan. Mijn vriendin stelde me voor om voortaan een wekker te zetten. 'Je mag een uur vertalen, en dan moet je stoppen.'
Goed idee, maar helaas, zo werkt de verslaafde geest niet. Die is mateloos in alles. Je kunt een streepje halverwege de wijnfles zetten, maar als je die grens genaderd bent ga je er gegarandeerd overheen, tot de fles leeg is. Poëzie vertalen is net als drinken. Het maakt genotstofjes aan, met elk geslaagde rijm wat meer, en geeft een roes. En als je eenmaal in die stroom wordt meegezogen is het moeilijk je daaruit vrij te worstelen. Maar het kan, met een beetje hulp van David Attenborough. Luctor et emergo!


vrijdag 27 november 2020

TERRY JONES


Ze kwam laat thuis, het was na middernacht. Toen ze haar fiets had vastgemaakt aan de boom en naar binnen wilde gaan zag ze dat de buitendeur niet in het slot was gevallen. Haar huisgenoten trokken die altijd goed dicht dus er moest een vreemde binnen zijn geweest. Misschien een pakjesbezorger, die zijn kind aan huis dezer dagen. Terwijl ze de trap beklom, pakte ze haar telefoon uit haar jaszak, deed Spotify uit en zette haar koptelefoon af. In plaats van de verwachte stilte hoorde ze geroezemoes. Ze opende de huisdeur. Het geroezemoes bleek een onbekende, sombere mannenstem te zijn. Ze bleef staan met de klink in haar hand. De mannenstem sprak in een vreemde taal. Een andere mannenstem antwoordde, even vreemd, even somber. Ze sloop verder met de schrik om het hart. Alles was donker maar uit de studeerkamer kwam een zwak lichtschijnsel. Ze hield haar adem in en keek voorzichtig om de hoek van de deur.
'Jezus, ben jij het,' zei ze. 'Ik kreeg zowat een hartverlamming. Wat ben je aan het doen, waarom ben je nog op?' Haar vader klikte YouTube weg en draaide zich om. Met zijn witte naakte lichaam deed hij haar denken aan Terry Jones achter het orgel, in de befaamde scène van Monty Python. 

Ik had al om elf uur mijn licht uitgedaan en was me net lekker aan het voorbereiden op een diepe slaap toen het gedicht dat ik aan het vertalen was door mijn hoofd begon te spoken. Het draaide maar rond en rond om die ene zin, die ik nooit goed begrepen had. Ik had allerlei oplossingen bedacht, maar nu sloeg de twijfel weer toe. Wat nou, dacht ik, terwijl ik me van mijn ene zij op mijn andere draaide, wat nou als dat 'Qui' geen betrekkelijk voornaamwoord is, maar het begin van een nieuwe zin? Dat zou een heel andere betekenis geven. Louis Aragon gebruikte geen leestekens, en dat zorgt soms voor problemen. Na een tijdje te hebben gepiekerd en vruchteloos de slaap te hebben gezocht wierp ik het dekbed van me af en liep naar de computer. Ik zocht op YouTube en vond twee versies van het gedicht Vingt ans après, gedeclameerd door native speakers. Allebei mompelden ze op de schijnbaar onaangedane toon die bij het voordragen van Franse poëzie hoort. Ze walsten gladjes over de passage heen. Als er bij Qui al een nieuwe zin begon, dan hadden de beide Franse voorlezers dat ook niet begrepen. Ik was gerustgesteld, maar spoelde voor de zekerheid terug om nog eens te luisteren.
'Jezus, ben jij het,' hoorde ik achter me. Ik draaide me om en keek in de grote ogen van mijn dochter. Ik bedacht dat ik eruit moest zien als Terry Jones achter het orgel. Ik trok de bijbehorende grijns.


dinsdag 24 november 2020

RENAISSANCE


Ik had vannacht een vreemde, maar heel duidelijke droom. Hij speelde zich af in een middeleeuws landschap (afgezien van die ene maanraket, die aan de einder stond, of was dat een andere droom?). Robin Hood moest uitkomen tegen een tegenstander. Er was, honderden meters verderop, een schietschijf opgesteld. Een onmogelijk doel leek het. Robin mikte, schoot, en leek te gaan winnen, maar zijn anonieme tegenstander werd bijgestaan door toverij. Er was iets als een vlaag van duistere nevel, en Robin was verslagen.

Op zich ben ik niet heel verbaasd over zo'n droom. Ik heb vaak naar de serie Robin of Sherwood gekeken met mijn dochter. Daarin komt heel wat prijsschieten voor, en ook zwarte magie. Blijkbaar was de roulette van mijn droommachine blijven steken bij de herinnering daaraan. Een werkbare symboliek kan ik er tenminste niet in zien.

Maar waar het me om gaat is het vervolg. Direct na die schietwedstrijd veranderde de wereld. Het was alsof alles in een klap zijn samenhang verloor. Tevoren waren sfeer en landschap middeleeuws geweest, zoals ik zei: een tafereel uit een sprookje dat stilstaat in de tijd, een levend schilderij, een scène uit een boek, opgetekend en voor altijd gefixeerd, een veilig ritueel. Maar nu begon er zich iets te roeren. De mensenmenigte verloor haar houvast en begreep zichzelf niet meer, werd onrustig en druk, angstig, twistziek en ongeduldig. Verandering zette in, de samenstelling van de dingen was instabiel geworden. De stroom van de tijd, die tevoren gestagneerd was, begon weer te lopen en deed zijn werk. De straten van Londen, waar het zich blijkbaar afspeelde, kregen in snel tempo namen, terwijl ze tot dan toe naamloze zandpaden waren geweest. Trafalgar Square, hoorde ik zeggen, en Bond Street.

In mijn halfslaap overpeinsde ik die droom. En ik moest denken aan het beroemde boek Herfsttij der Middeleeuwen van Johan Huizinga. Nog niet zolang geleden heb ik daar in een verloren uurtje in zitten lezen. Wat me opviel was de romantische opvatting die de auteur had van zijn vak als historicus. Hij schildert in lyrische bewoordingen een exotisch tijdvak dat in een hoop dingen wezenlijk verschilt van onze tijd. Zelf heb ik de tijd altijd als een continuüm gezien van elkaar voortdurend opvolgende veranderingen, klein en geleidelijk of groot en schoksgewijs. Huizinga verdeelt haar in scherp contrasterende hoofdstukken. De middeleeuwse mens bezat volgens hem, in overeenstemming met zijn andere omstandigheden, ook een andere psychologie. Ik denk eigenlijk altijd dat de mensen door alle eeuwen heen precies hetzelfde zijn geweest, ook al veranderen hun gebruiken, omstandigheden en opvattingen dan ook voortdurend. Ik geloof niet in die middeleeuwer van Huizinga die zich met kinderlijk ontzag vergaapt aan de wonderen die adel en kerk hem voorspiegelen. De middeleeuwen waren geen andere planeet. Er zal destijds net zo'n cynisme hebben bestaan als nu, en het is maar helemaal de vraag of de middeleeuwer echt zo onder de indruk was van de rijke kleren en kleurige banieren van de feodale klasse en de clerus. Er zullen harde grappen gemaakt zijn aan de toog van de kroeg, het internet van die tijd.

Maar mijn droom gaf Huizinga gelijk. Die gemiste pijl van Robin Hood moet heel abrupt de renaissance hebben ingeleid.


vrijdag 20 november 2020

FAMILIE


Ik was op weg naar de apotheek toen ik bedacht dat ik mijn mondkapje thuis had laten liggen. Bij de Etos kocht ik er een, zwart. Ik paste het aan. Met mijn hoed en dat zwarte masker waar mijn baard onderuit stak zag ik eruit als een bankrover uit een oude western.
De apothekeres stak haar handen niet omhoog achter haar spuugveilige balie, maar vroeg beleefd om mijn gegevens. 'Van Spaendonck,' zei ik. 'Dertien maart negentienzesenvijftig.'
Een mevrouw die aan de zijkant zat te wachten op haar recept zei verrast: 'Van Spaendonck? Zo heet ik ook.'
Het was een keurige mevrouw. Vriendelijk maar een beetje gereserveerd. Ik kon haar gezicht niet zien maar haar houding, haar ogen en haar stem vertelden me dat ze van goede komaf was. Er ontspon zich een gesprekje. 'Met AE en CK?' 'Jazeker!' Omdat ik al dagen niet met een mens uit de buitenwereld had gesproken flapte ik er in een paar volzinnen mijn halve geschiedenis uit. Ik vertelde haar over mijn Tilburgse opa die als personeelschef van de Volkskrant was verhuisd van Brabant naar Amsterdam. Zelf kwam ze ook uit Tilburg, zei ze. We spraken over de toevalligheid van onze ontmoeting. Je vindt niet zoveel naamgenoten buiten die textielstad. Toen ik hier langgeleden kwam wonen stond er maar één andere Van Spaendonck in het telefoonboek. Een fotografe, Pia van Spaendonck; van de rijke tak, geen familie. De mevrouw zei: 'Pia, dat is een nichtje van me.' We speculeerden over onze eigen verwantschap. 'Staat u in het boekje?' vroeg ze. Ik nam aan dat ze de genealogie bedoelde die ooit is gepubliceerd door Mr. dr. Barend Jan van Spaendonck. 'Ja,' zei ik zwierig. 'Mijn opa, Alphonsus Antonius heette hij, moet daar zeker in staan.' Weten deed ik het niet, want ik had destijds het boek niet aangeschaft, te duur voor een eenvoudig zanger. 'Als u in het boekje staat, dan zijn we familie,' besloot de keurige dame. We groetten elkaar met een hoofse knik. De apothekeres die al die tijd een beetje ongemakkelijk glimlachend had staan luisteren, gaf me mijn oxazepam en ik verliet de winkel met een warm gevoel.

Ik liep door het Beatrixpark. Een hoosbui brak los maar dat deerde me niet. Ik zocht een bankje uit dat niet te nat was want ik moest de ontmoeting eens rustig overdenken. Er was iets dat me hinderde. De mevrouw had het terloops ook over het patriciaat gehad. Ik besefte nu dat ze met dat 'boekje' niet gerefereerd had aan die uitgebreide genealogie van Barend Jan, maar aan het zogenaamde Blauwe Boekje. Dat is een uitgave van het Nederland's Patriciaat waarin ieder jaar de bijgewerkte stambomen worden gepubliceerd van vooraanstaande families. En met vooraanstaande families worden die families bedoeld die al minstens honderdvijftig jaar een voorname rol spelen in de Nederlandse samenleving. Regenten, predikanten, doktoren, officieren, zakenlieden en wetenschappers, dat soort lieden. Geen dagbladmedewerkers, pianisten en zangers.
Ook besefte ik, dat ik op het moment zelf al een vermoeden had gehad van haar bedoeling. Maar ik was eroverheen gewalst. Ik had graag bij die geslaagde Van Spaendoncks, textielbaronnen, paters Jezuïeten, hoogleraren, directeuren en advocaten, willen horen. Ik hád natuurlijk moeten zeggen: 'Nee, ik ben van de arme tak.' 

Dat ik dat niet gedaan heb is de schuld van mijn opa, die zijn hele leven onvermoeibaar bezig is geweest met aan te tonen dat onze familie verwant is aan die rijke tak. Hij en zijn broer moesten teruggaan tot 1450 om de link te vinden, maar het is gelukt. Mijn opa vond dat belangrijk, want zijn vader had een fietsenwinkel in een volksbuurt gehad, en hij was gevoelig voor status, of liever, voor traditie en historie. 
Zelf heb ik van huis uit juist een wantrouwen meegekregen tegen mensen die zich op hun milieu laten voorstaan, bewust of onbewust. Eigen verdienste, daar ging het om. Ik ben dankzij mijn vader allergisch voor de sfeer van old boys' network en vanzelfsprekend overwicht die er soms heerst in de kringen van de gegoede families. Ik heb beroepshalve veel in dat milieu verkeerd maar heb me er altijd slecht op mijn gemak gevoeld. Dus waarom niet gewoon eerlijk zijn?

Beste mevrouw uit de apotheek aan het Minervaplein, mocht u dit lezen: Nee, we zijn geen familie. We behoren wél tot dezelfde clan. Ook mijn geschiedenis begon in de beemd die Spaendonck in de Haghorst, vlakbij het huidige Moergestel. Maar in het Blauwe Boekje sta ik niet.


dinsdag 17 november 2020

TEAMS

Een uur van tevoren liep ik al te ijsberen. Ik deed zelfs wat stemoefeningen, om te zorgen dat ik goed gearticuleerd en sonoor zou overkomen. Mijn vriendin, die dagelijks met MS Teams werkt, moest er om lachen. 'Het lijkt wel of je moet optreden,' zei ze.
'Dat is ook zo,' antwoordde ik. 'Ik leef als een kluizenaar, ik zie als een berg tegen deze confrontatie op. En bovendien is het mijn debuut op het digitale podium.'
'Je zult zien dat het meevalt,' zei ze bemoedigend, terwijl ze een rozijnenboterhammetje met walnootpasta voor me smeerde. Ik keek op de klok. 'Ik hoop het,' zei ik met volle mond. Van de walnootpasta proefde ik niets.

Om vijf voor twaalf ging ik voor het schermpje van haar tablet zitten. Mijn vriendin wilde net een appeltaart in de oven gaan zetten.
'Doe dat nou straks,' zei ik paniekerig. 'Je moet me even helpen. Het is bijna tijd.'
'Ach joh, leer mij ambtenaren kennen,' zei ze ontspannen. 'Het zou me zeer verbazen als het stipt op tijd begon.'
Maar ze liet de taart even rusten en wees me hoe ik beeld en microfoontje moest bedienen. Als ik wilde interrumperen moest ik op het icoon van een handje drukken. 
Stipt om twaalf uur verscheen er een man in beeld en werd mijn eigen kop zichtbaar, rechts onderin. We zaten elkaar een tijdje aan te grijnzen, de man en ik. Mijn vriendin drong erop aan dat ik iets zou zeggen. Dus ik drukte op het knopje dat de microfoon aanzette en stelde me voor. De man, een dertiger met een baardje, gromde verveeld. 'Ik snap er niks van,' er gebeurt niets,' hoorde ik hem mompelen. Hij streek blijkbaar met zijn hand over zijn scherm, want een vleeskleurig vlak onttrok hem aan het zicht. Zo zaten we een tijdje ongemakkelijk naar onszelf en naar elkaar te gluren. Een melding op het scherm, linksboven, vertelde ons dat er een aantal mensen in de lobby zat. 
Net toen ik het met een zucht wilde opgeven (mijn best gedaan, aan mij lag het niet, ik kon met opgeheven hoofd, etcetera) verscheen er in de rechterbovenhoek een vrouw. Ze stelde zich voor als de secretaresse van de juridische commissie. Er was een fout gemaakt. Er waren, in twee verschillende mails, twee verschillende links verstuurd. De rest van het gezelschap zat in de andere 'ruimte' te wachten.  Wij moesten de oorspronkelijke link activeren.
Mijn vriendin zocht op haar laptop de eerste mail op en stuurde die door naar het tablet. Maar die werd verzonden, dat zagen we, maar arriveren deed hij niet. Ik zuchtte andermaal en wilde opstaan. Maar daar, als bij toverslag, was een mozaïek van portretjes op het scherm verschenen. Iedereen was er, alleen de man in wiens tuin de omstreden boom staat, ontbrak nog. Toen hij na een hoop geklooi ook de juiste papieren voor de vergadering had gekregen begon het. Twintig minuten te laat. 

'Gewoon maar afwachten,' had mijn vriendin gezegd. 'Er is een moderator, die leidt het gesprek en zorgt dat iedereen aan het woord komt.' En ja, iedereen kwam aan het woord. En bleef kalm. Er werd niet geschreeuwd. Argumenten en standpunten werden weloverwogen naar voren gebracht. Het viel mee, inderdaad. Tot slot zwaaiden we naar elkaar. Niet met een blauw handpalmpje, maar met onze echte handen.

Of de uitkomst van de hoorzitting ook zal meevallen, is nog maar de vraag. De groendeskundige die door de woningbouwvereniging (de aanvrager van de kapvergunning) was ingehuurd sprak met norse, luide stem. Wat hij zei was discutabel, maar klonk als zekerheid. De onafhankelijke groendeskundige van de gemeente (de jongeman tegen wie ik de eerste minuten had zitten aangrijnzen) haalde feitelijk alles wat hij zei onderuit, maar deed dat zo onderkoeld, quasi verveeld mompelend, dat het klonk als aarzeling.
Nu maar hopen dat de juriste die moet gaan beslissen over het lot van de boom daardoorheen kan en wil luisteren. Het zal erom spannen, want erg op onze hand klonk ze niet. Misschien houdt ze wel niet van bomen. Ik kijk naar buiten, waar een boomklevertje de schors onderzoekt op insecten en een vinkje en een meesje broederlijk samen van tak naar tak hippen. Claws crossed, zeg ik tegen de katten, die met me meekijken.


vrijdag 13 november 2020

HOORZITTING

De boom is al aardig kaal aan het worden. Wat er nog aan blad te zien is wordt elke dag een beetje meer verdord en bruin. De herfst is net als de Tweede Golf over zijn piek heen, het plateau dat winter heet staat voor de deur. Geen Zwarte Piet zal erop dansen dit jaar. Zou Paulus de Hulpsinterklaas nou ook op de stapel te verbranden boeken van de bibliotheek terechtkomen? Of is er dispensatie voor bewezen meesterwerken?

De boom was gedoemd, ik heb het u een tijd terug verteld. Maar onlangs was er goed nieuws. In reactie op een bezwaarschrift dat wij omwonenden hebben ingediend verscheen er iemand van het Stadsdeel, vergezeld van een deskundige van de gemeentelijke groenvoorziening. Eerder had men uitsluitend op grond van foto's en beschrijvingen de kapvergunning verleend. Corona, immers. Hoewel de pandemie heviger woedt dan toen kwamen ze nu wél persoonlijk poolshoogte nemen. Je kunt niet alles begrijpen. 
De groendeskundige stelde een rapport op in heerlijk kromme taal, net zo kronkelig gedraaid als de bomen waarmee hij zich dagelijks bezighoudt. 'De boom heeft waarden en zijn de beeldbepalende waarden bijzonder te noemen,' meende hij. 'Op locatie heb ik geconstateerd dat de bewoner geen overlast ondervind van de boom en er ruimte is om de esdoorn te snoeien. De boom kan rondom licht worden teruggesnoeid. Zo worden de balkons vrij gesnoeid en kan de overlast beperkt worden bij naastgelegen percelen. Als ik deze gegevens tot mijn beschikking had tijdens de belangenafweging had dit mijn advies geweest.'

Goed nieuws, dus, als ik het goed lees. Anders dan de media, die goed nieuws zo snel als maar enigszins mogelijk is laten smoren in mitsen en maren, en zich nu en masse geworpen hebben op de te verwachten moeilijkheden die het vaccinatieprogramma zal ontmoeten (want je zou eens op een kwade dag niets verontrustends te melden kunnen hebben, stel je voor!) ben ik niet van plan mijn optimisme door twijfel te laten verpesten.  Alleen dat 'licht terugsnoeien' maakt me een beetje ongerust: als hoveniers een beetje op kappers lijken willen ze het liefst doorgaan met knippen een zagen tot er weinig meer over is dan de kale stam. 
Maandag is er een hoorzitting met alle betrokkenen. '
Wij vinden dat u allen voordat de hoorzitting wordt gehouden op de hoogte moet zijn van deze bevindingen omdat dit de discussie tijdens de hoorzitting sterk kan beïnvloeden,' schrijft de juriste van het Stadsdeel. Het zal mijn debuut worden in de digitale vergaderwereld. De link naar MS Teams is gekopieerd, ik heb niet langer het excuus van een pc die zulke programma's niet aankan, nu ik een grote nieuwe iMac bezit. Duimt u voor mij, en voor de winterkoninkjes, bonte spechten, Vlaamse gaaien en andere direct betrokkenen? 


dinsdag 10 november 2020

WASBEURT

Ik ben geen impulsief iemand. Tussen aanvechting en daad ligt een heel niemandsland van aarzeling, bespiegeling, laksheid en moedeloosheid waardoor ik moet ploeteren voor ik tot actie kom. Meestal blijf ik steken in dat moeras en komt er niets terecht van die eerste vonk van dadendrang. Maar soms...

We zouden eigenlijk ergens gaan wandelen. Waar was nog onduidelijk, ergens bij mij in de buurt waarschijnlijk, dus ik zou opgepikt worden. Maar mijn vriendin had net haar haar in de henna gezet en dat moest, na het intrekken, nog uitgespoeld worden en daarna drogen. Ook moest er nog een pakje bij een dorpsgenoot bezorgd worden. En nog zo wat.
Ik zat al startklaar, schoenen aan, en keek op de klok. 'Ja maar,' sputterde ik, 'dan ben je pas om drie uur hier. Wat moet ik al die tijd doen? Ik heb al genoeg achter het scherm gezeten de afgelopen dagen. Mijn hoofd is beurs. Ik kom wel naar jou toe en dan zien we wel.'
Ik sloot mijn computer af, verzamelde wat ik mee moest nemen en ging de deur uit. Het was lekker fris, zonnig en windstil. De bomen waren geelgoud maar rafelig, de winter was niet heel ver meer. Zachtjes wiegde nu en dan een blad naar beneden. Een prachtige zondagmiddag.
Terwijl ik door de polders naar het noorden reed kreeg ik plotseling een dwaas idee. Ik zou mijn auto gaan wassen. Dat was precies waar ik na dagen van vertalen en teksten corrigeren behoefte aan had. Mijn auto wassen. Want die was erg vies, dat had ik gezien in die heldere novemberzon. Gewoontegetrouw hield ik er rekening mee dat deze briljante inval zou stranden nog voor ik mijn bestemming had bereikt.
Maar nadat ik mijn vriendin had begroet legde ik het voornemen vast. 'Ik dacht dat ik mijn auto maar eens moest gaan wassen.' Ze trok hoge wenkbrauwen op onder haar rood besmeurde plastic kapje. 'Jij? Je auto wassen?'
'Ja,' zei ik, 'is dat zo gek? Dat heb ik wel vaker gedaan toch?' Inderdaad had ik eens, misschien vijf jaar, misschien langer geleden, met haar hulp, mijn toenmalige Ford Focus een grondige schoonmaakbeurt gegeven. Maar verder dan een incidentele wasstraat kwam ik in de regel niet.
Mijn vriendin wist nog ergens een flesje Wash & Wax te liggen. Ze gaf me een emmer en wees op een grote ketel heet water die op het vuur stond. 'Meng daar wat van bij, dan krijg je niet zulke koude handen.'

Zo stond ik even later over mijn grijze auto gebogen met emmer, spons en doekje. De zon scheen, er kwetterde een naamloos zangvogeltje in de top van de boom alsof het lente was. Zes, zeven keer liep ik af en aan met de emmer. Mijn overhemd was al behoorlijk doorweekt. Steeds als ik meende dat de carrosserie nu toch echt brandschoon was zag ik door de genadeloze helderheid van de lage zon hoe er zanderige strepen op achtergebleven waren. Toen ik uiteindelijk voor het laatst een volle emmer over het dak plensde was met het vuil ook Louis Aragon verdwenen. Geen Alexandrijn dreunde nog na in mijn hoofd. Zelfs Trump, Biden en corona waren daaruit verjaagd.
Mijn vriendin kwam terug van het bezorgen van haar boodschap en was onder de indruk. 'Een enorm verschil,' zei ze prijzend. 'Hij is weer helder blauw.' Daarna nam ze het sponsje van me over om met geduldige precisie het ingesleten vuil van de motorkap weg te poetsen dat ik er niet af had gekregen.
We bekeken samen het resultaat. Als nieuw, mijn automobilofiele zoon zou trots op me zijn.
'Auto wassen in het weekend,' zei ik tegen mijn vriendin terwijl we naar binnen liepen. 'Ik ben dan toch eindelijk een echte man geworden. Tijd voor een biertje.'
Die man had de volgende morgen overal spierpijn.


vrijdag 6 november 2020

MACHTSSTRIJD


Mijn katten heten Snuf en Snuitje. Naar het sukkelige roversduo uit Pipo de Clown. Ook die waren gekleed in zwart-wit. Tenminste, zo herinnerde ik het me. Als ik foto's oproep zie ik ook kleur. Mogelijk speelde de zwartwit-tv die we heel vroeger hadden mijn geheugen parten toen ik de broertjes vijf jaar geleden zo doopte. Of liever herdoopte, want de namen die de eigenares hun had gegeven pasten niet bij de beestjes. NAPOLEON en OSCAR. Idioot zware namen voor zulke dropjes. Mijn dochter kende de serie niet, maar vond de namen heel toepasselijk.

In het begin zagen we vooral overeenkomsten, het leek wel een tweeling, afgezien van hun neuzen. Maar later kwamen de verschillen steeds meer naar voren. Niet alleen moesten ze ieder een andere vader hebben gehad (dat kan bij katten, één worp kan het resultaat zijn van het sperma van diverse katers): de één een oosterse, de ander een westerse korthaar - maar ook hun karakters waren hemelsbreed verschillend. Snuf was ondernemend en dominant. Snuitje was angstig en volgde zijn broertje voorzichtig als de kust veilig leek. Het is flauw maar ik moet het schrijven: Hij keek eerst een tijd de kat uit de boom.

Een tijd geleden kochten we een grote krabpaal. Zo'n ontsierend element in je verder smaakvolle huis dat de kattenmens aanschaft met het idee 'alles voor die beestjes'. De toren eindigt in een met zachte stof bekleed plateau. Algauw zat Snuf erbovenop. Een ideale plek om meditatief, spiedend of verlangend naar buiten te turen. Snuitje keek op een afstandje toe hoe zijn grote (maar fysiek kleinere) broer met een sierlijke sprong op zijn troon plaatsnam; zelf bleef hij liever op terra firma. 

Tot op een dag Snuitje, heel wat maanden later, een omzichtige manier ontdekte - via de kast, achter de tv langs - om zonder roekeloos springen op die hoge plank te komen. Sindsdien is er een voortdurende strijd om de macht. Wie is de Top Cat van de dag? Snuf straft Snuitje af door tijdens hun wederzijdse wasbeurt zijn wimpers met zijn tanden te trimmen. Moeders doen dat ook om te voorkomen dat hun jongen te ver uitzwerven van het nest. Zonder die tastende sprieten zijn ze onzeker van hun gang. Maar Snuitje, gekortwiekt van oogharen, zette door. Ze passen er samen op, op die plank, maar dat gaat nooit lang goed. De troon is een twistpunt in de altijd zo hechte familie geworden. Heus geen Shakespeareaans koningsdrama. Soms wordt er een beetje gedold en wordt er wat gegromd of in het nekvel gebeten, maar meestal geldt: wie het eerst komt het eerst maalt. De ander druipt af en ligt ontevreden op het vloerkleed naar de zetel van macht te kijken alvorens in slaap te vallen.

In mijn bed gold een soortgelijke hiërarchie. We delen het bed eerlijk met ons drieën. Snuitje aan het voeteneind, Snuf op een plat donkergrijs kussen naast mijn hoofdeinde. Als mijn vriendin logeert schikken we allemaal een beetje in. Als ik 's nachts wakker word zie ik naast me het witte neusje van Snuf opgloeien onder het silhouet van twee zwarte puntmutsen. Ik aai zijn slapende gestalte even, hij piept verrast, en ik slaap gerustgesteld weer in.

Tot een week geleden. Ik werd wakker omdat ik moest plassen en keek naast me. De lange witte neusstreep die Snuitje aan zijn naam heeft geholpen zo goed als de sukkeligste van de twee rovers uit Pipo de Clown,  was duidelijk te zien in het donker. 'Hé,' zei ik, 'wat krijgen we nou? Wat doe jij hier? Dat hoort niet!' Snuf was nergens te bekennen. Die nam geen genoegen met een plaats aan het voeteneind en had het zich ergens anders in huis gemakkelijk gemaakt.

De volgende avond ging Snuf eerder dan anders op het grijze kussen liggen. Normaal komt hij pas als ik het licht heb uitgeknipt, vaak pas als ik allang slaap. Nu lag ik nog te lezen toen hij langs me heen trippelde en zich met een zucht oprolde. 

Een nieuw machtsspel is begonnen. Het is maar afwachten wie ik naast me vind, als ik 's nachts wakker word. Onzekere tijden, hoor.


dinsdag 3 november 2020

ALLERZIELEN


Mijn dochters zijn een week in Zeeland om eens lekker uit te waaien. In de loop van de komende stille dagen zal ik ze gaan missen, dat weet ik nu al. Maar voor een dag of twee is het wel fijn om het huis
helemaal voor je alleen te hebben, als je dat niet meer gewend bent. Gisteren was het Allerzielen. Ik besloot de feestdag in afzondering en contemplatie door te brengen en alle zorgen van onze tijd uit mijn agenda te schrappen. En ik wist precies hoe ik dat zou gaan doen.

Nadat ik 's middags boodschappen had gedaan sloot ik de deur met beide sloten. Ik verving mijn jeans door een oude pyjamabroek, stapte in mijn pantoffels en deed mijn schapenwollen vest aan. Ik trok de gordijnen dicht hoewel het nog schemerde. Nadat ik voorbereidingen voor het eten had getroffen zette ik een kaars op mijn bureau, stak die aan, schonk me een glas wijn in, stak een pijp op, gewoon binnen, tijd genoeg om te luchten, en toverde op mijn nieuwe iMac de gedichten van Louis Aragon tevoorschijn. Ik koos er een uit en begon te vertalen. Uit de keuken dreef de troostrijke geur van zachtjes pruttelende ragout. 

De liefdesverzen die Aragon in de jaren veertig voor zijn vrouw Elsa schreef passen perfect in deze sombere tijd. In de gedichten klinkt de oorlog mee en het verzet; de sfeer van angst en dreiging is nooit ver weg en de wereld is een gevaarlijke, onherbergzame plaats. Maar als een beschut en warm licht in die onherbergzaamheid is er de liefde voor Elsa, waarin de dichter de troost en veiligheid zoekt die in het openbare leven niet meer is te vinden.

Na een uur of twee stond een eerste versie van Les mains d'Elsa op het scherm. De geur van Bolognesesaus was inmiddels intens geworden. Ik blies de kaars uit en liet mijn computer sluimeren. Ruim op het tijd voor het achtuurjournaal, om toch nog even, van een veilige afstand en door een klein venstertje, naar het wereldgebeuren te gluren. Daarna lagen Mary Shelley's Frankenstein en Paulus en de eikelmannetjes op me te wachten.

ELSA’S HANDEN

Geef mij je handen om tot rust te komen

Geef mij je handen die ik in eenzaamheid

Zo vaak terugzag in benauwde dromen

Geef mij je handen tegen angst en spijt

 

Als ik ze veel te gretig heb omkneld

Mijn handpalm angstig haastig en beschroomd

Als ik ze vastpak als de sneeuw die smelt

En rondom van mijn koude handen stroomt

 

Zul jij ooit weten wat mijn rust verstoort

Wat mijn gemoed zo loodzwaar heeft beladen 

Zul jij ooit weten wat mijn hart doorboort

Wat ik toen ik versaagde heb verraden

 

En wat die diepe taal te zeggen heeft

Dat dierlijk stomme spreken van de zinnen

Zonder een blik die in weerspiegeling leeft

Dat woordeloze beven van het minnen

 

Zul jij ooit weten wat die vingers denken

Van hun maar even vastgehouden vangst

Zul jij ooit weten wat hun stille wenken

Herkennen wil van een verwante angst

 

Geef mij je handen voor mijn hart als wapen

Zodat de wereld stil is een moment

Geef mij je handen dat mijn ziel kan slapen

En dat mijn ziel een eeuwig slapen kent



vrijdag 30 oktober 2020

ARAGON


Het Heinrich-Heine-Institut uit Düsseldorf had mijn boekje De Lorelei en andere gedichten besteld. Drukker & uitgever Boris Rousseeuw stuurde me hun mail door en voegde er schertsend aan toe: 'Hoe voelt het om een succesauteur te zijn?'
'Heerlijk,' antwoordde ik. 'Ik ga gebloemde bloesjes dragen.' Met welk Reve-citaat ik bedoelde, dat ik naast mijn schoenen liep van trots. 'Over welke dichter zal ik me de volgende keer eens buigen?' voegde ik eraan toe, in dezelfde toon van scherts. Maar Boris ketste onmiddellijk terug, serieus nu: 'Louis Aragon. Volgens mij is die nog niet in het Nederlands vertaald.'

Met Heine leef ik al mijn hele leven, maar ik wist vrijwel niets van Louis Marie Alfred Antoine Aragon (1897-1982), behalve dat hij een surrealist was en zich later tot het communisme bekeerde. Ik bladerde wat in Wiki en pakte een oud schoolboek uit de kast waarin één gedicht van hem stond. Lastig, te meer daar Aragon geen leestekens gebruikt, maar te doen. Ik speelde enthousiast met de gedachte, verwierp hem even later moedeloos, pakte hem aarzelend weer op om hem van een andere kant te bezien. Waarom niet, dacht ik ten slotte, ik heb maar zo weinig te doen. Laat ik Aragon een kans geven, misschien weet hij me in te pakken en dan heb ik het nieuwe houvast waarnaar ik in deze onzekere tijden verlang.
Ik begon te vertalen, maar hield me daarbij streng voor, dat ik één proeve zou inleveren, en het daarna zou overlaten aan het oordeel van Boris. Tenslotte was die als Belg waarschijnlijk vertrouwder met het Franse idioom dan ik. Na een week stonden de twaalf coupletten van Vingt ans après op papier. Ik stuurde ze naar Boris met de vraag: 'Wat denk je, zal ik ermee doorgaan?'
'Mooi,' reageerde hij. 'Verder doen.'

Zo loop en zit en lig ik nu al twee weken cryptogrammen op te lossen. Want zo voelt het om poëzie te vertalen. Ik probeer te begrijpen wat de dichter wil zeggen met zijn soms vreemde metaforen, lees over de omstandigheden waarin het gedicht ontstond, vertaal eerst letterlijk, strofe voor strofe, verzamel dan geschikte rijmwoorden, en bouw steen voor steen het gedicht weer op in een andere taal, met behoud van ritme, rijm en zoveel mogelijk beelden en woorden uit het origineel. Dan begint het passen en meten, het schaven en polijsten. Te gekunstelde vertalingen moeten afgebikt, gladgestreken en gestuukt worden. Gemakzuchtige oplossingen moeten eruit. Het moet lekker lopen maar mag niet te veel jambisch dreunen, want dat doen het Frans ook niet. Ik word daarbij terzijde gestaan door twee boeken uit mijn vaders bibliotheek, en dat voelt goed. De dikke Franse Van Dale en Le Petit Robert liggen alwetend naast me, reusachtige boeken zijn dat. Aan bestaande vertalingen heb ik niet veel. Die zijn er nauwelijks, en de weinige die ik vind op internet (Engels, soms Spaans of Duits) zijn vaak vrij beroerd. Maar soms helpen ze me om een cryptische zin beter te begrijpen. En al die tijd scandeer ik Alexandrijnen in mijn hoofd. Als de puzzel eindelijk klaar is, voel ik bevrediging. Hoe letterlijker hoe beter. Totdat ik bij herlezing hevig ga twijfelen en terug naar het origineel moet gaan om een andere invalshoek te proberen. Volmaakte vertalingen zijn er niet. Het blijven benaderingen. Maar vertalen is zonder meer de meest indringende manier om poëzie te lezen. 


Geliefde o mijn liefde alleen jij bestaat
Dit trieste uur waarop de herfstzon ondergaat
Waarop ik evenzeer de draad van mijn gedicht
Ben kwijtgeraakt als die van ‘t leven zonder licht

Ik wilde nogmaals zeggen dat ik van je hou

Maar dat doet pijn als het gezegd wordt zonder jou


(Uit 'Vingt ans après')



dinsdag 27 oktober 2020

MEDUSA


Gisteravond was er weer eens fijne televisie. Harry Mulisch, schepper van zichzelf, een portret van de Schrijver samengesteld uit oud beeldmateriaal en interviews met intimi. De laatsten waren vooral leden van de Herenclub, een elitair gezelschap dat elke maandagavond bijeenkwam in Le Garage, het restaurant van televisiekok Joop Braakhekke, verderop bij mij in de straat - ik heb er Mulisch, goed gekleed en broodmager, menigmaal uit de tram zien stappen. Men kwam er samen om te eten en te drinken maar vooral om, onder leiding van voorzitter Mulisch, over Grote Kwesties te praten. Vrouwen waren er niet bij, want 'vrouwen is moeilijk': erotiek gaat een rol spelen, de mannen gaan zich als haantjes gedragen en dat leidt maar af. De grijze koppen die in hun eigen bibliotheek of in de sacrale werkkamer van Mulisch zelf werden ondervraagd door Coen Verbraak herinnerden zich die tijd van mannelijke suprematie met weemoed, dat kon je meteen zien, hoewel het romantische clair-obscur waarmee de documentaire is belicht misschien ook een rol speelde.
Ik smulde ervan, maar had na afloop toch een vreemd onbevredigd gevoel. Ik keek in mijn huis rond, liep mijn werkkamertje, mijn geliefde 'cockpit', binnen. Wat was het armoedig, rommelig! Niets van die serene, stijlvolle rust waarin Mulisch zijn oeuvre wrochtte. Want Mulisch 'wrochtte een oeuvre', daaraan liet hijzelf geen twijfel bestaan. Ik hoorde hem niet voor het eerst zeggen dat het schrijverschap nooit een bijbaantje kan zijn. Een schrijver moest alles opofferen voor zijn werk. Gezin, kinderen, vrouwen kwamen op de tweede plaats. Op de derde misschien zelfs, na de herenvrienden. 'Naar de Efteling? Natuurlijk ben ik daar nooit geweest. En mijn kinderen dus ook niet.' Mulisch, lacherig, tegen Sonja Barend. 
Onder invloed van de sfeer die hing rondom deze soevereine auteur, die in de geest van Goethe en Mann troonde over een intellectueel rijk van eigen makelij, dacht ik met minachting aan de schrijvende BN'ers van onze tijd, die het ernaast doen omdat het zo gekleed staat een roman te publiceren, of aan die modieuze veelschrijvers voor wie een roman het klokhuis is waaromheen een hele vrucht aan journalistieke of publicitaire bezigheden zwelt. Ik dacht aan die jonge onderzoeksjournalist die onlangs meldde geen tijd te hebben voor de beloofde bijdrage aan onze jaarlijkse bundel over Nieuw-West omdat hij met zijn debuutroman bezig was. Hij ook al, dacht ik meteen. Maar (en dat was de reden voor de ontevredenheid waarmee ik door mijn huisje dwaalde) ik dacht ook in diezelfde termen aan mijzelf. De artiest die geen metier kan kiezen, die zingend zwalkte van opera naar pop en terug en ook zo graag schrijver wil zijn, - was ik niet de eeuwige dilettant?
Om mezelf te troosten toverde ik het beeld van Charles Dickens tevoorschijn, die in tegenstelling tot Goethe nog steeds gelezen wordt. Dickens de familieman, organisator, workaholic en amateur-toneelspeler, die ongetwijfeld wél met zijn kinderen naar de Efteling zou zijn gegaan, als er in de negentiende eeuw zulk vermaak was geweest.
Maar echt helpen deed het niet en het is dan ook met enige moedeloosheid dat ik dit stukje tik. Mulisch is een soort Medusa: als je te lang in dat gezicht kijkt krijg je als vanzelf een writer's block. 


Illustratie: De herenclub, Marike Bok (1995)


vrijdag 23 oktober 2020

EXTASE


'Dames en heren, mag ik even uw aandacht?'
Ze was vier, vijf jaar oud. Het gezelschap feestende volwassenen draaide zich glimlachend om naar het meisje. Ze zong een liedje, deed een dansje, genoot van de aandacht. Toen ze aan een volgend lied wilde beginnen zei haar vader, met een mengeling van trots en verlegenheid in zijn blik: 'Nou Lisa, ik denk dat het zo wel weer genoeg is.'
Het was niet genoeg. Lisa Loeb was een geboren podiumdier, dat was toen al duidelijk.
Ze deed conservatorium zang, maakte jarenlang furore met het cabaretduo Matroesjka. Gisteravond speelde ze in Bellevue haar eerste solovoorstelling Extase.

In een ademloze ruk van anderhalf uur overspoelde ze ons met een strak getimede en uitgekiend vormgegeven monoloog over angst en moed. Over de moed van haar voorvaderen en over haar eigen angst. De rode draad van haar verhaal dook telkens dwingend op als ze ons net als toen had vermaakt met een liedje en een dansje. Het was onmiskenbaar de Lisa die ik van kinds af aan kende die daar stond en ze sprak hetzelfde met Amerikaans doorspekte sociolect dat ik thuis van mijn dochters hoor. Alleen heb ik die nooit paradigma horen zeggen, ik moest het googelen. Maar een onderonsje voor millennials was het beslist niet. De liedteksten zijn slim en literair en doen geen knieval voor gemakkelijke toegankelijkheid. Door haar engagement en openhartigheid torent de voorstelling uit boven een avondje vermaak. Lisa Colette Loeb-Paarlberg, zoals ze voluit heet, heeft een goede hand van melodieën maken en zingt prachtig; ik had best nog zo'n introvert liedje willen horen als de ballad die ze liggend op de grond bracht, over depressie en burn-out (of toch over een kater?), maar ik ben dan ook een oude heer die algauw overprikkeld raakt door te veel en te snelle informatie, en van elektropop houd ik ook niet zo. Onder de indruk was ik van de razendknappe manier waarop ze een angstaanval in een lift verbeeldde. De omstanders (of waren het de stemmen in haar hoofd?) praatten op haar in, elk een eigen typetje, elk een eigen stem. We zagen vier, vijf personages die elkaar in moordend tempo afwisselden; als het licht van rood op wit sprong waren we terug bij de echte Lisa die hyperventilerend probeerde kalm te blijven in dat tumult - 'blijf in het nu!'. Extase eindigt met een ode aan Disney in een riante roze prinsessenjurk. Daarmee was ik weer terug in de tijd van het meisje tussen de schuifdeuren in Amsterdam-Zuid, het meisje dat nu een professionele, volwassen theatervrouw is geworden. Een theatervrouw met ballen en stamina, want het is niet niks om zo'n veeleisende voorstelling twee keer achter elkaar te moeten spelen, dankzij (in Lisa's woorden) Tante Corrie.

Op de Breitneriaanse Leidsekade bleven we even staan praten met haar vader. Over de voorstelling natuurlijk, en over een wederzijdse vriend met wie het niet goed gaat. Ik keek naar onze gemaskerde grijze koppen en herinnerde me hoeveel lol we vroeger hadden, in de tijd dat de roze jurkjes van onze dochters veel kleiner waren.
We namen afscheid en wandelden terug. Op het Museumplein volgden we de gedoofde lichtstrook. 
'Vroeger durfde ik hier niet te lopen,' zei ik. 'Pleinvrees. Lisa is niet de enige met een angststoornis. Halverwege kreeg ik gegarandeerd een paniekaanval. Maar over sommige angsten groei je heen.'
Maar mijn vriendin meende dat het plein vroeger onherbergzamer was geweest, toen het nog de kortste snelweg van Nederland werd genoemd. 

Extase toert tot en met april in vele theaters (alles onder voorlopig voorbehoud natuurlijk). Check www.lisaloeb.nl. Gaat dat zien!


dinsdag 20 oktober 2020

HEKSENBOTER

We wandelden door landgoed Wildrijk bij Sint Maartenszee maar er moest me nog iets van het hart voor ik me kon overgeven aan het speuren naar paddenstoelen. De gele slijmzwam was hier gesignaleerd, ook wel heksenboter genoemd - dier, plant noch schimmel, een geheimzinnig amorf organisme dat zich door het bos kan verplaatsen. 
'Ik kreeg donderdag een appje,' begon ik. 'Of ik wilde optreden op een verjaardagsfeestje, klein gezelschap. Daar moet ik even over nadenken, antwoordde ik. Natuurlijk was het fijn om weer eens te zingen en te spelen, maar in deze tijd... Ik sliep er slecht van maar de volgende morgen was ik eruit. Gewoon niet doen. Het was tegen de regels die op het moment ons enige houvast vormen. En het vooruitzicht in de ademstroom van mijn op windkracht negen zingende collega te staan nu we met zingen zo voorzichtig moeten zijn vond ik ook verontrustend. Dus ik antwoordde dat het me niet verstandig leek en dat ik me er niet prettig bij zou voelen. Daarmee was de kous af, dacht ik, en ik was trots op mijn eigen assertiviteit.'
Mijn vriendin raapte een paar eikels op en stopte ze in haar zak. 
'Maar de volgende avond bestookte de opdrachtgever, een man die ik al heel lang ken en aan wie we veel te danken hebben, me met appje, voicemailbericht en sms. Hij wou me er supergraag bij hebben. Ook daarop heb ik beleefd nee gezegd. Maar dat voelde al heel wat minder goed.'
'Je voelde je spelbreker?' vroeg mijn vriendin.
'Ja. Ik schoot tekort, ik verpestte het feestje, ik was niet aardig.'
'Wel leuk dat hij je zo hoog heeft zitten toch?'
'Tja, dat maakt het extra moeilijk natuurlijk. Ik voelde me moreel onder druk gezet. En daardoor zit het me nog steeds dwars. Eerst was ik trots op mezelf, en nu voel ik me schuldig en nerveus, alsof ik aan het spijbelen ben.'
'Vind je achteraf dat je het toch had moeten doen?'
'Nee. Ik begrijp wel dat hij dat verjaardagsfeestje wil vieren, de tijd is somber genoeg. Maar ik vind het ook getuigen van een mentaliteit die me niet zint. We moeten allemaal een hoop inleveren maar voor onze voormalige mecenas geldt dat blijkbaar niet. Die geeft zijn privileges niet zo gauw op. Wat daar in die villa gebeurt gaat niemand wat aan. Het zal best waar zijn dat het een klein gezelschap is en misschien til ik er te zwaar aan, maar ik zou denken: we slaan maar een jaartje over. Ik heb hem voorgesteld het volgend jaar dubbel en dwars over te doen als zijn vrouw eenenvijftig wordt.'
'Dan heb je toch je goede wil laten blijken,' vond mijn vriendin.
'Jawel. Ik vind die man ook sympathiek. Ik zou hem graag een plezier willen doen.'
We liepen even zwijgend verder. Als er al gele slijmzwammen door het bos bewogen dan moeten ze stilletjes achter ons aan geslopen hebben.
'Dus je bent niet boos?'
'Boos, ik?'
'Ik was wel een beetje bang voor je reactie. "Moet je doen man! Je moet muziek maken, onder de mensen zijn!" Ik hoorde je het in gedachten zeggen.'
'Dat kwam wel even in me op,' gaf mijn vriendin toe. 'Maar gezien de omstandigheden vind ik dat je groot gelijk hebt.'
'Dat vind ikzelf ook. Maar die pleaser in mij, die is moeilijk uit te roeien. Was ik maar wat meer zoals mijn vriend Karl. Je kunt pleiten wat je wilt, maar als die ergens geen zin in heeft zegt hij gewoon "nee", tout court. En het gekke is dat ik daar dan om moet lachen. Terwijl ik met mijn omslachtige excuses de mensen alleen maar een handvat aanreik om verder in discussie te gaan. En daardoor mijn uiteindelijke weigering alleen maar onaardiger maak.'
Er schemerde rood tussen de natte struiken. Een klein dozijn vliegenzwammen, aangevreten, soms waterig verkleurd tot een bleek oranje en uit hun krachten gegroeid. Verderop in het laantje zagen we er nog meer. We bleven er een tijdje naar staan kijken.
'Zou Anna weten wat eikelmannetjes zijn?' vroeg mijn vriendin.
We praatten verder over Paulus de Boskabouter. Heksenboter zagen we niet die middag.


vrijdag 16 oktober 2020

ONTSTOPPEN

De Opper Ontstopper kwam, al even na achten 's ochtends, een vrolijke blozende jongen met stekeltjeshaar. Hij zou, met een cameraonderzoek waarop we al een maand wachtten, voor eens en voor altijd een einde maken aan de voortdurende problemen met de afvoer. Al sinds het begin van de zomer moeten we, om een waterballet te voorkomen, de slang van de wasmachine in de gootsteen hangen - en dan maar hopen dat die niet overstroomt. Je went aan alles, dus ook hieraan, maar het zou toch wel fijn zijn om eens op de gewone manier een wasje te kunnen draaien.
Drie ontstoppers van mindere rang waren hem voorgegaan. Ze haalden de veer door de leidingen, lieten die een tijdje heen en weer schuren, en verklaarden zelfverzekerd, dat het zo goed moest zijn. Niet dus. De eerste had de reiniging beperkt tot het stuk pijp direct na de wasmachine, de tweede had het gedeelte onder de gootsteen erbij gepakt, en de derde was zelfs verder gegaan, helemaal tot aan de douche. Gediplomeerd cameraman nummer vier begon bij het begin, onder de verwarmingsketel.
'Hé,' zei ik, 'je collega's zijn niet op dat idee gekomen.'
'Het is meer werk, maar ik doe de dingen graag een beetje grondig,' zei de chef opgeruimd. Hij joeg zijn veer diep het buiswerk in. Op het schermpje dat aan zijn apparaat bevestigd was, was een groezelig expressionistisch schilderij te zien, vergelijkbaar met de eerste echo van een ongeboren baby. Hier en daar waren er witte plekken.
'Er zit heel veel vet in,' oordeelde de loodgieter.
'Maar hoe kan het,' vroeg ik me hardop af, 'dat je voorgangers dat hebben gemist? Die hebben toch een hele tijd staan ragen.'
'Daar heb ik dat cameraatje voor,' zei hij. 'Ik kan precies zien waar ik moet zijn.'
Het zou een hoop tijd en moeite besparen, dacht ik, als alle monteurs van de Amsterdamse Ontstoppings Centrale zo'n gadget hadden. Maar misschien waren deze herhaalde bezoekjes wel een structurele manier om geld te maken, de woningbouwvereniging betaalt immers. Ging het soms altijd zo, in oplopende sessies, beginnend met een humeurige, onwetende onderknuppel en eindigend in een triomferende schoonmaakbeurt door de Meester, die op camera wordt vastgelegd? Geen wonder dat stekeltjeshaar zo'n goed humeur had.
Hij dweilde ook nog eens fluitend de keukenvloer schoon toen hij klaar was, als het keurmerk van een geslaagde klus.


dinsdag 13 oktober 2020

MINDER



Vandaag precies vijfennegentig jaar geleden werd mijn vader geboren. Ik moet dezer dagen vaak aan hem denken. Hoe zou hij deze tijd hebben ervaren? Kan ik postuum nog iets van hem leren?
Ik heb me al meerdere malen vruchteloos voorgenomen, sinds het vallen van de herfst, om de wereld maar de wereld te laten en me terug te trekken in mijn eigen cocon. Niet uit desinteresse of uit gebrek aan begaanheid met mijn medemens, maar simpel omdat de toestand aan me begint te vreten. Ik word angstig en nerveus van alle onzekerheid, misselijk van het gelul op de media en somber van het voortdurende hameren op ziekte, dood en verderf. En aangezien ik niet in de positie ben om iets nuttigs bij te dragen aan het debat of om het zwabberende beleid met een verrassend inzicht en een goedgemikte opmerking bij te sturen is het verstandig, voor mijn eigen geestelijke gezondheid, om dan maar de gordijnen dicht te trekken en me te concentreren op de onvergankelijke wereld van mijn dromen, mijn interesses en mijn fantasieën. Maar dat is nog knap lastig, want ik ben geen zestien meer.

Mijn vader woonde niet op driehoog in de grote stad maar in een ruime bungalow die verscholen lag in de uitlopers van een bos. Daar bracht hij zijn dagen door met zijn vleugel, zijn boeken, zijn schaakspel, zijn glas wijn en zijn mijmeringen. Aan tv had hij een hekel. Het apparaat was verbannen naar een zijkamer, waar zijn vrouw haar favoriete programma's bekeek terwijl hij een boek uitzocht en zich voorbereidde op een vroeg bed. Het wereldgebeuren drong wel tot hem door, vanuit de kolommen van het Eindhovens Dagblad, maar meer dan een dreigend gerommel aan de horizon was dat niet. Hij had een computer ('kompjóééter') en was ingevoerd in de geheimen van het internet, maar dat gebruikte hij uitsluitend om YouTube-filmpjes van geliefde zangers en pianisten af te spelen en om veelbelovende boeken te bestellen waarover hij in de kunstrubriek van de krant had gelezen. Hij kwam niet veel meer buiten, hoewel hij vroeger een fanatiek wandelaar was geweest. Een zondags loopje naar een plaatselijk café nu en dan, soms een autoritje naar het dorp van zijn jeugd, en dat was het. Het leven van een oude man. Hij zei nooit: 'Het zal mijn tijd wel uit duren,' maar je zag het hem denken.

Nee, mijn vader zou met een lockdown geen moeite hebben gehad. Er zou niets wezenlijks veranderd zijn in zijn leven. Café De Cuijt dicht? Och, dat kon er ook nog wel bij. Ouder worden was geen pretje. 'Alles wordt alleen maar minder', citeerde hij graag zijn favoriete komiek Ton van Duinhoven, met een bitterzoet lachje.
Ik vraag hem in gedachten wat hij vindt van de dreigende nieuwe restricties. Ik had me voorgenomen allerlei leuke dingen te gaan doen buitenshuis als remedie tegen de somberheid. Stedenreisjes, musea, concerten, etentjes. 
Hij schudt zijn hoofd een beetje weemoedig. Ik vraag me af of hij me wel begrepen heeft.
'Tja,' zegt hij dan. 'Het is me wat.' En, oplevend: 'Zeg, die cd van Jonas Kaufmann die ik van je gekregen heb, nou, die is geweldig hoor. Geen Mario del Monaco natuurlijk, daar kan niemand aan tippen, maar tjongejonge - een stém, wat een stém!'


(Afbeelding: Branch Hill Pond, Hampstead, door John Constable)


vrijdag 9 oktober 2020

LOTR

Je kunt het ook omdraaien. Soms biedt deze tijd ongekende kansen. In de eerste voorjaarsmaanden heb ik de mooiste stadswandelingen van mijn leven gemaakt. Ik had de straten en pleinen praktisch voor mezelf. En gisteren had ik de luxe om met zo'n twintig andere waaghalzen de grote zaal van de waarschijnlijk mooiste bioscoop van Nederland, Tuschinsky, te delen. Spettertjes mens die de rode harmonie van het sierlijke en sfeervolle theater nauwelijks konden bederven. Ik was er met mijn dochter om de vertoning van The Lord of the Rings in de ongeknipte versie te zien. Vijfenveertig kilometer verderop deed mijn broer hetzelfde. Hij stuurde een foto. Zijn zaal was lang niet zo mooi, maar in zijn stoel kon je desgewenst slapen. Ik rekende op een fikse houten kont na vier uur kijkgenot.

Geen bier, had ik bedacht. Want ik wilde niet het naar de wc gaan steeds maar uitstellen om allerlei gemaskerd gewurm langs Andere Mensen te vermijden. In de praktijk bleek dat een onnodige voorzorg want onze rij was verder leeg. Mijn dochter snoepte van een medium pak popcorn. Ik stelde me tevreden met een reep chocola.
Natuurlijk kenden we de film goed. Zo goed als het boek, in mijn geval. Maar ik verheugde me erop om de talloze scènes die in de eerste versie waren gesneuveld (om het publiek niet onnodig op de proef te stellen) nu in het echt te zien - toch iets anders dan op dvd thuis. En, dat moet gezegd,  die vielen niet tegen. Wat moeten al die figuranten gebaald hebben, dacht ik meelevend, toen destijds bleek dat hun Grote Momenten, de feest- en kroegscènes in de Gouw of in Breeg, de eindmontage niet gehaald hadden. Goeie, doorleefde koppen zijn daarbij. En wat wordt er ouderwets veel pijp gerookt! Een Nieuw-Zeelandse pijpenmaker moet daar goed geld aan hebben verdiend. Want - ervanuit gaande dat de tabaksrook niet digitaal is gesimuleerd - ze deden het allemaal prima, die fantasiemodellen. Voor iedere roker een ander, van geblakerde neuswarmertjes, krom of recht, tot lange houten Gouwenaren. Zelfs die brave Frodo wordt in deze extended version betrapt op het smoren van een pijpje. Ook de overvloedige landschappen en sfeervolle decors zijn een lust voor het oog. We mochten ons langer laven aan Hobbitstee, Breeg, elvenstad Rivendel, de dwergenmijnen van Moria en het betoverde woud van Lothlorien dan in de oorspronkelijke bioscoopversie. Dat was fijn.

Over de film zelf bleef mijn oordeel ongewijzigd. De Orcs zijn het probleem. Wij liefhebbers mogen blij zijn dat iemand het überhaupt aandurfde (en de ambitie en de ondernemingszin had) om zo'n onverfilmbaar geacht epos te realiseren, maar het zou fijn zijn geweest als Peter Jackson iets meer goede smaak had gehad. Hij heeft een serieuze acteursfilm willen maken maar kon geen weerstand bieden aan zijn voorliefde voor splatter movies. Zo wordt er op topniveau geacteerd door met name het Britse trio sirs: Ian Holm, Ian McKellen en Christopher Lee, en ook een aantal van de jongere collega's leveren goede prestaties. Maar hun psychologische uitdieping contrasteert opvallend met de pulp fiction en de visuele herrie van de vele, zwaar op computeranimatie leunende spektakelscènes. Dat wringt, en dat maakt de film als geheel onevenwichtig. En ook ongeloofwaardig: we zien die menselijke helden, met al hun zwakheden, het opnemen tegen onverslaanbare CGI vechtmachines, en, geloof het of niet, die tengere Viggo Mortensen (Aragorn, zoon van Arathorn) kan wel dertig van die afgrijselijke Uruk-Hai tegelijk aan! In een stripverhaal dondert dat niet, maar in een serieus heldenepos (wat de Lord of the Rings wel degelijk is) komt het storend over; het belemmert identificatie met de personages en zit de ontroering over hun lot in de weg. Als het gecompliceerde karakter Boromir uiteindelijk sterft (een worstelend en over-ambitieus, maar in wezen integer persoon) nadat hij door vele pijlen is doorboord, zou dat aangrijpend kunnen zijn. Want we mochten hem ondanks alles. Maar ik kijk naar die horror-aap die de bovenmaatse pijlen heeft afgeschoten en word afgeleid door zijn lachwekkend enge, blauwgeverfde kop.
Het gebrek aan smaak van Jackson werkt ook de andere kant op negatief: de elven laten hun paleizen blijkbaar decoreren door een weinig getalenteerd navolger van Carel Willink die de klassieke oudheid verkeerd heeft begrepen. Tuincentrum-sculptuur in plaats van hoog-renaissance. En, belangrijker: vriendschap en loyaliteit (een belangrijk thema bij Tolkien) ontaarden als vanzelf in dweepzucht. De kameraadschappelijke liefde tussen Frodo en Sam, de eigenlijke helden van het verhaal, druipt van het sentiment. Het huilerige slot van deel III is niet om aan te zien, maar dat is voorlopig nog niet aan de beurt in Tuschinsky.

En toch, en toch: de gevreesde vier uur vlogen voorbij, ook zonder bier. Ik liep door de spookachtig stille stad naar huis met het gegil van de ringgeesten nog vers in mijn oren. En thuisgekomen bedacht ik dat al die passages die uit de boeken zijn weggelaten óók best verfilmd hadden mogen worden. Ik had de capriolen van Tom Bombadil gemist, het Oude Woud, de paddenstoelenmaaltijd bij boer Van der Made, en nog zo wat. Waarom niet zes uur, als je toch al zo'n end op weg bent? 
Een goede film dus. Magistraal zelfs, als dat betekent dat je met kloeke meesterhand een groot werk schept zonder al te veel op subtiele nuances te letten.


dinsdag 6 oktober 2020

SCHIEDAM

Ik had geleerd van een eerdere ervaring in het Westfries Museum en dit keer wel netjes de tickets uitgeprint. Maar het ging er ontspannen aan toe in de monumentale hal van het Stedelijk Museum Schiedam. Er werd koffie en thee gedronken, je kon het zelf pakken, inclusief 'wat lekkers', en na afloop bepalen wat je het waard vond. Dat tijdsvak - ach, niemand stond hier te klokken. Dit was dan ook, in hun eigen woorden: het museum waar gelachen mag worden.
Ik ben normaal niet zo'n voorstander van 'leuk', zeker niet in museale sfeer, maar dit sympathieke museum, gevestigd in het voormalige Sint Jacobs Gasthuis, geeft er een subtiele invulling aan. Eigenlijk is het ook niet zozeer 'leuk' als wel 'los' dat hier de sfeer kenmerkt. Geen wandelroutes en plastic stroken, maar bordjes in vette letters met een asterisk na elke zin (blijkbaar hun huisstijl) die ons de weg wijzen. 'Toch naar beneden? Heb je al in de spiegel gekeken?' En inderdaad, in verkeersspiegels kun je zien of er een tegenligger aankomt. Normaal zou ik afgehaakt hebben bij het bordje: 'En wat vond je er tot nu toe van?', maar op dat moment had het museum me al ingepakt, en ik passeerde het met een toegeeflijke grijns.
We kwamen er voor een zaalvullend werk van de 'kinetische' kunstenaar Zoro Feigl (Amsterdam, 1983) getiteld Zwermen. In een ronddraaiende, aan het plafond bevestigde vliegende schotel liggen honderden metalen balletjes. Door het bewegen van de schijf rollen die alle kanten op, onvoorspelbaar, en vormen daarbij altijd variërende patronen die inderdaad verrassend veel op zwermen spreeuwen lijken. Het ruisen van de installatie vervult het hele gebouw - op de trap onderweg ernaartoe meende ik dat er een stevige regenbui op het dak ratelde. Je mag er gerust onder gaan liggen en dat is dan ook precies wat ik deed. De suizende zwerm in het lichte wit boven mijn hoofd had een prettig hypnotiserend effect.
Daarna een zaal vol kleurig en vitalistisch werk van CoBrA, en ik was eigenlijk al tevreden. De grote, knappe maar tamelijk lege doeken van het hyperrealisme die volgden bezag ik onaangedaan. 
En toen was er toch nog een verrassing. Een paar kleine doekjes van Beth Namenwirth (1969). Trump die naar de Guernica van Picasso staat te kijken, de dikke brede brug naar ons toegekeerd, met aan weerszijden twee gehelmde bewakers met machinegeweer. Geschilderd als een impressionistisch miniatuurtje. En vooral Nudes with Smartphones, de titel spreekt voor zich. Ik las eerst 'Nymphs' en dat was eigenlijk nog mooier geweest.  
Na precies anderhalf uur, de duur van de tijdssleuf, begon mijn mondmasker me te benauwen en verlangde ik naar frisse buitenlucht. Het jenevermuseum sloegen we maar over. We dwaalden door de lekker rommelige historische binnenstad en streken neer in een eetcafé dat met de naam Záálig ook al een gooi naar 'leuk' deed. 


Stedelijk Museum Schiedam is voorlopig gesloten wegens renovatie.