dinsdag 15 december 2020

GITAARHELD


In de kamer die zowel een professioneel geoutilleerde ministudio als een slaapkamer is leggen we de laatste hand aan ons nieuwe kerstliedje. Kleinzoon Noah is, een deur verder, nog veilig in slaap. Kleindochter Anna heeft inmiddels geleerd dat ze stil moet zijn als er opgenomen wordt. Dus ze springt op en neer op het bed zonder de bijbehorende schaterlach, een filmpje waarvan het geluid uitstaat. Als de laatste koortjes erop staan gaan we naar beneden. Noah is inmiddels luidruchtig wakker geworden en aan de borst van zijn moeder gelegd. Mijn zoon maakt toastjes met hummus en doet een quiche in de oven. De glazen worden volgeschonken en we proosten op kerstmis. De rest van de zondagnamiddag verstrijkt in een vrolijke chaos. We verdelen onze aandacht tussen de soepjes die Anna maakt in potjes en pannetjes uit haar speelgoedkeukentje ("Opa, jij was de chef-kok!") en die we moeten proeven (de lucht is bezwangerd van rondstuivende specerijen), het wiegen van de baby, en het bespelen van gitaren. Als we weggaan krijg ik een elektrische gitaar mee, om te oefenen, want het is zonneklaar duidelijk, vinden we, dat ik voor het eerst sinds mijn zestiende maar weer eens een jankende gitaarsolo moet inspelen.

Een dag later zit ik thuis met dat onwennig zware instrument in mijn handen. Wat ik in mijn hoofd hoor, de echo van Clapton, Ted Oberg en Gary Moore, krijg ik niet uit mijn vingers. Ik twijfel hevig aan mijn overmoedige ambitie om, opa die ik ben, alsnog gitaarheld te worden. Met de blaren die ik voel ontstaan groeit mijn bewondering voor de behendigheid van mijn zoon, die schijnbaar achteloos reeksen razendsnelle nootjes aan die weerbarstige hals ontlokt. Ik zou misschien andere snaren moeten kopen, overweeg ik - lichtere, dunnere. Maar de niet essentiële winkels zijn dicht.


3 opmerkingen:

Hans Valk zei

Wat die snaren betreft, Jan-Paul: ik zou niet dunner gaan dan een hoge 'E' van 0.009. Er zijn dunnere, maar je verliest dan we erg veel 'power'. Als het met 0.010 wil lukken, is dat des te beter.
Improviseren en soleren begint bij toonladders kunnen spelen in de toonsoort waarin het bewuste nummer staat. Met een pentatonische toonladder (hier en daar wat halve noten overslaan) klinkt het al snel bluesy. Niet alleen opduwen, maar ook een omhoog gedrukte snaar aanslaan en dan laten zakken. Af en toe twee snaren tegelijk aanslaan.

Tot zover mijn quasi-professionele praatjes. Het is jaren geleden dat ik zelf gespeeld heb en ik kan er waarschijnlijk ook geen bal meer van.

Jan-Paul van Spaendonck zei

Ik chargeer mijn onvermogen een beetje, Hans. Ik ben gitarist. Maar eerst en vooral akoestisch... :)

Hans Valk zei

Toch blijft dat improviserend soleren een merkwaardig iets.
Mijn vrouw, een tamelijk gevorderd klassiek gitariste, die vlot van blad leest en vrij moeiteloos stukken speelt die tot de eindexamenstukken op het conservatorium worden gerekend, kan het niet tot nauwelijks. Of pretendeert het niet te kunnen, dat is me niet helemaal duidelijk.

Zelf rommelde ik, pakweg vijftig jaar geleden, maar wat aan.
Ik zette een plaat op en ging losse noten spelen, terwijl ik luisterde of het leek te passen. Het klonk goed, of niet. Zo rolden die toonladders er min of meer vanzelf uit. Hoewel ik toen geen idee had dat het toonladders waren.
Op zeker moment merk je ook dat je met de akkoorden mee kan gaan, waardoor zo'n solo zich een beetje ontwikkelt en ergens heen lijkt te gaan. Hoe dat werkt kan ik tegenwoordig nog steeds niet beschrijven. Je leert het door het gewoon te doen.

Nou ja, ik hou er over op. Het was een mooie tijd.