dinsdag 30 april 2019

OMMETJE


De loze tijd tussen het avondeten en de gang naar mijn koren vul ik doorgaans met tv. Helaas is het aanbod rond die tijd niet geweldig. Ik kan natuurlijk een halfje Midsomer Murders als digestiefje nemen, maar meestal kies ik uit luiheid voor de NPO, die zich op dat uur van zijn meest gezapige kant laat zien. Op MAX komen overrijpe BN'ers gezellig aan tafel propaganda maken voor het album of het boek dat ze toch nog maar mooi hebben gemaakt, terwijl aan de rand van het beeld een kok in een batterij pannen staat te roeren. Er wordt veel, te veel gelachen. Maar erger is BinnensteBuiten, een programma dat de plaats heeft ingenomen van Man bijt hond. Het is er vreemd genoeg bijna een persiflage op: de marginale mens heeft hier plaats gemaakt voor de financieel geheel zorgeloze middenklasse, veelal uit de provincie, ver van de gekleurde en rommelige stad. Geen spoortje, geen greintje van de ironie waarin de voorganger gedrenkt was. De documentaire-portretjes zijn bijna kwaadaardig van welwillendheid en zelfingenomenheid. Een middelbaar echtpaar nodigt de kijker uit hun huis te betreden. Met een knullig toneelgebaar en een onderdrukte giechel in de stem. Dat huis is natuurlijk volledig duurzaam. Vaak zelf in elkaar geknutseld, in opdracht gebouwd door een bewonderde architect, of anders wel een creatieve aanpassing van een oude pastorie, een voormalige school of een drooggevallen watertoren. In andere items wordt een tuin of een huis gratis en voor niets opnieuw ingericht voor wie twee linkerhanden heeft of groene vingers mist. 'En, wat vind je van het resultaat?' Men vindt het onveranderlijk prachtig en iedereen glundert van geluk. We gaan met de boswachter op pad en zien met tranen in de ogen de eerste kieviten fladderen. Suffe akoestische gitaarmuziek onderstreept wind en vogelzang. Of neem het koken, want natuurlijk is er in een lijfstijlprogramma uitgebreid aandacht voor het dagelijkse kokkerellen. Men roert hier nooit gewoon in een pan, maar zegt er ten overvloede hardop bij, dat men lekker in de pan roert. Ook de spekjes doen we er lekker bij, en dan lekker laten sudderen, en nog voor er een hap gegeten is zijn we overtuigd van de heerlijke smaakervaring die dat gesudder en geroer straks zal opleveren. Een 'watertje' met gember, munt, bleekselderij en aardbeien begeleidt de maaltijd verrassend fris.

Omdat ik gisteren bij wijze van uitzondering geen koorrepetitie had besloot ik MAX en de levensblije bevoorrechten van BinnensteBuiten te laten voor wat ze waren en ging een ommetje maken. Om precies te zijn ging ik een ijsje halen. Dat had ik lang niet gedaan, een ommetje na het eten. Als je op driehoog woont doe je dat toch niet zo gauw. Het beviel me goed, en ook het ijsje (een hoorntje 'kletskoppen' van IJscuypje) smaakte best, hoewel het er iets te koud voor was. En: ook op weg naar koor hoor ik de merels zingen maar nu klonk het toch anders. Bijna alsof er akoestische gitaarmuziek bij gemaakt werd.
Ik beklom de trap, opende mijn deur, maakte een knullig toneelgebaar en zei in gedachten: 'Welkom in mijn droomhuisje. Ik heb er niets bijzonders aan gedaan, het is bepaald niet duurzaam en het is er soms een echte vlooienbende, maar het is van mij en ik woon er goed. Camera's uit graag, ik hoef niet in beeld.'
 Het was tijd voor het journaal, en daarna was er een Star Trek-film op een van de commerciëlen. Ik zette me in mijn leunstoel en trok het gordijn alvast half dicht.


vrijdag 26 april 2019

Een Paasuitje

Ons reisje naar de Achterhoek pakte heel anders uit dan vorig jaar. Pasen viel erg laat. In plaats van fauteuils, een goed boek en een knappend haardvuur kregen we een voorproefje van de zomer. De natuur juichte, opgetuigd in felle kleuren; een zoele wind voorkwam dat het uitbundige gele licht van de zon te veel ging branden. We zaten tot laat buiten, tot de vleermuizen gingen vliegen en alles, na het vertrek van de dagjesmensen, gedompeld was in een dromerige stilte. Ik prees me gelukkig: zo zou het altijd moeten zijn. De volgende dag wandelden we op landgoed Hackfort bij Vorden en genoten van de zee van wilde bloemen en stinsenplanten. In het Lalique Museum in Doesburg waren de bloemen van goud en van zilver, dansten de fauntjes rondom glazen vazen, en rook het naar parfum, want de geurampullen die René Lalique ooit ontwierp zijn nog steeds in productie en het museumwinkeltje biedt ze, gevuld en wel, te koop aan; net als die geblazen vazen met saters trouwens: voor een kleine drieduizend euro had ik er een mee naar huis kunnen nemen. De namiddag brachten we door aan een schragen tafel onder een klapperende parasol, in de stille tuin van de Bronckhorst Brewing Company, midden in het lege land, groen met gele spikkels. Daarna waren er asperges, roseval aardappels, ham en eieren en grote glazen wijn op het terras van Herberg de Gouden Leeuw, tot het tijd werd om verzadigd kamer 1, de Dickens Suite op te zoeken. Die nacht sliep ik slecht en de volgende dag was ik moe. Zon, wind, geuren en kleuren, belevenissen, ontmoetingen, indrukken, drank en eten - het was wat veel geweest, zo samengebald in een minivakantie met Pasen aan het eind van een druk seizoen. Toen ik ook de dag erna gedeprimeerd opstond begon ik al een beetje spijt te krijgen van ons uitje. Quadrupel van 11.5 %, die sigaret die ik van de ober gebietst had... Het was misschien té leuk geweest, ik had me té lekker gevoeld, het was moeilijk om het gewone leven weer op te pakken; want het was nog geen zomer, het werk ging gewoon nog door.
 
Na de koorrepetitie liepen we door de regen naar huis. De natte stoep rook lekker, de natte bloesems roken lekker. Een bekende gestalte liep haastig voor ons uit. Mijn vriendin sprak hem aan voor hij de trap naar zijn huis kon beklimmen.
H. kreeg drie jaar geleden kanker maar genas na een ingewikkelde operatie. Onlangs kwam de ziekte helaas terug en wel dermate hevig dat de doctoren hem geen hoop meer gaven. De laatste berichten waren echter verrassend: de palliatieve bestraling pakte goed uit; zo goed dat het tij voorlopig gekeerd leek. Voorlopig.
'Hoe gaat het nu?' vroeg mijn vriendin.
'Fantastisch,' zei H. 'Ik voel me véél beter dan vorig jaar om deze tijd, toen ik genezen was verklaard. Maar: het komt terug, dat weet ik. Het zit daar,' hij wees in de buurt van zijn keel, 'en het gaat niet weg. Dus ik moet profiteren van elke dag dat ik me nog fit voel, ik wil nog zo veel doen. De tijd is mijn vijand.'
We namen afscheid, hij nam met flinke stappen de trap omhoog.
De tijd is ons aller vijand, dacht ik, onder de indruk. Dus we kunnen hem maar het beste goed gebruiken. Van mijn uitje had ik geen spijt meer. Sterker nog: ik schaamde me dat ik die gedachte had toegelaten.


vrijdag 19 april 2019

Werk in uitvoering


Is het de overgevoelige angst voor emotie die een mens tot relativeren brengt, of een gezond wantrouwen jegens gemeenschappelijk sentiment?
Er rolden zoveel tranen, echte zowel als krokodillentranen, over het verkoolde natuursteen, dat mijn eigen schrik en verdriet er minder om werden. Ik voelde de behoefte om... dwars te liggen? Nee, dat niet. Maar wel om een relativerende kanttekening te plaatsen. Zodra een Volkskrantcolumnist in ernst schrijft dat het is alsof er een stukje van hemzelf verbrand is, dan kan ik niet nalaten te denken, na een inleidend, langgerekt hm: nou nou! Kom kom! Ach jongen toch!
Mijn relativerende toon, zo snel al, werd me niet door iedereen in dank afgenomen. Bijval uit onverwachte hoek was er ook. Een Oud-Katholiek bisschop deelde mijn stuk op Facebook; zijn vriendenschaar, waaronder ik de namen van enkele reformatorische theologen en predikanten herkende, stak de duimpjes op. Men prees mijn nuchtere toon en mijn historische besef. Dank, Wikipedia, voor het laatste! Mijn grap over de nagels van Christus zal ook wel bijgedragen hebben aan het succesje dat ik in protestantse kringen behaalde: de reformatie heeft het niet zo op relieken.
Maar inmiddels merk ik dat ik behoorlijk kathedraalmoê ben. En ik niet alleen. Toen we ons gisteravond voorbereidden op de mis van Witte Donderdag, misschien wel de mooiste eredienst van het jaar, waren de kosters bezig met het aansteken van de kooltjes (want er moest flink gezwaaid worden met het wierookvat). Ik kon het niet laten: 'Het ruikt hier naar brandende kerken.' Een flauwe grijns van een van de alten betekende: twee dagen terug zou je grap wreed en scherp zijn geweest, nu alleen nog maar melig.

Toch komen er nog steeds gedachten op die geformuleerd willen worden. Zoals deze.
Een kathedraal is een megalomaan project. Het wordt gestart in de wetenschap dat de bouwmeester, zijn aannemers, onderaannemers, bouwvakkers, steenhouwers, houtsnijders, schilders en beeldhouwers de voltooiing niet zullen meemaken. Er verstrijken eeuwen. Men metselt, timmert voort. Generaties groeien op naast een bouwput waarin een kerk in wording telkens een stukje hoger naar de hemel reikt. Worden oud, sterven. Ondertussen veranderen tijdgeest, inzicht, mode en smaak. Van de oorspronkelijke bouwtekeningen wordt afgeweken. Er komt een laat-gotische suikertaart op de sobere, amper de romaanse stijl ontgroeide sokkels te staan. Of: oorlogen, geloofsstrijd, politiek en schaarste maken dat de bouw stil valt. Halve, stompe torens blijven over, tot men die, eeuwen later alweer, besluit alsnog af te bouwen. In de stijl van die tijd.
Dan komt de tijd van verval, vernietiging, brand, van herstel, wederopbouw en renovaties. Opnieuw is het oorspronkelijke ontwerp vogelvrij, iedere periode herstelt op zijn eigen manier.
Wat ik wil zeggen: een kathedraal is niet zozeer een gebouw als wel een eeuwig work in progress. Een nooit af bouwproces dat in zijn stilistische ratjetoe de geest van de opeenvolgende tijdperken weerspiegelt. Steen geworden tijd is een kathedraal. 
Hoog op de Sint Jan (bijna non stop in restauratie sinds 1858) staat een engel met een mobieltje.
En daarom zou ik bijna geneigd zijn te zeggen: laat die architecten maar een glazen daktuin op de Notre Dame zetten, of een toren van glas en staal. In zekere zin is dat geheel in overeenstemming met het wezen van zo'n project en daarmee authentieker dan een replica van die neogotische dakruiter van Viollet-le-Duc. 
Alles best. Zolang ze maar niet 'in dialoog gaan met de omgeving'.



dinsdag 16 april 2019

BRAND


De ramen, die prachtige rozetten die zo'n betoverend mooi lichtschijnsel geven in het halfduister, zijn naar het schijnt gelukkig gespaard gebleven. En ook het beroemde orgel uit 1730; en zelfs de teennagels van Christus, die in een geheim doosje worden bewaard, liggen nog sierlijk te krullen zoals op de dag dat Maria Magdalena ze afknipte.
Wat wel vernietigd werd weten we allemaal en kunnen we allemaal zien. Over het interieur is nog niet alles bekend. Maar hoe iconisch waren dak en toren eigenlijk precies?

Henri Matisse schilderde de Notre-Dame verschillende malen zoals hij haar zag liggen vanuit het raam van zijn atelier. En hij beeldde haar af zonder toren. Misschien was die net aan zijn zicht onttrokken. Maar misschien ook vond hij dat die spitse toevoeging het sterke beeld dat de kerk met zijn robuuste façade opleverde een beetje bedierf? Tenslotte was die 'dakruiter' er pas vrij recent bovenop gezet.

Eugène Viollet-le-Duc (1814-1879) was een architect en architectuurtheoreticus, die verantwoordelijk was voor de restauratie van heel wat belangrijke middeleeuwse gebouwen die door de Beeldenstorm en de Franse Revolutie in het ongerede waren geraakt. Hij ging daarbij liefdevol maar rigoureus te werk. Zijn uitgangspunt was niet zozeer: hoe heeft het gebouw er oorspronkelijk, vóór de beschadiging of vernietiging, uitgezien - maar: hoe vind ik, Eugène Viollet-le-Duc, dat het eruit gezien zou moeten hebben in een ideale wereld? Hij schroomde niet om elementen toe te voegen die nooit bestaan hadden. In Nederland werkte Pierre Cuypers (Rijksmuseum, Centraal Station), die hem bewonderde en met hem bevriend was, in dezelfde romantische trant.
En ja, zo leert Wikipedia me, het frêle torentje dat gisteren zo dramatisch in de vlammenzee kopje onderging, is ontsproten aan de historische fantasie van deze belangrijke Fransman. Dus, als de schokgolf wat is weggetrokken, zullen we misschien vast kunnen stellen dat deze brand natuurlijk héél erg was, maar toch niet de culturele aardverschuiving die hij op die angstige maandagavond leek te zijn.
Want wat we nu zien is precies wat we voor het midden van de negentiende eeuw hadden kunnen zien. De brand verwoestte niet zozeer de stoere gotiek van de middeleeuwse Notre-Dame, die staat gelukkig nog steeds de vele eeuwen te trotseren, maar bovenal de elegante neogotische toevoegingen van Viollet-le-Duc.


Illustratie: Henri Matisse (1869-1954): 'De Notre Dame in Parijs', olieverf op doek, 1900, Tate Gallery Londen.


vrijdag 12 april 2019

METRO

In Maigret s'amuse (Maigret incognito in de vertaling van Halbo C. Kool) is de commissaris op vakantie in eigen stad. Hij vermaakt zich door via de kranten een moordzaak te volgen. Hij kan het niet laten: in blokletters schrijft hij anonieme briefjes aan zijn ondergeschikten om die op het goede spoor te zetten. Maar dat is maar spel. Elke dag gaat hij uit wandelen met mevrouw Maigret, ze zitten op terrasjes en dineren of lunchen in eethuisjes waar hij altijd al eens wilde eten.

Gisteren stapte ik uit pure lentekolder in de metro. Ik vond het opeens gek dat ik nog nooit de Noord/Zuidlijn had bereden. De roltrap omlaag was ongemakkelijk lang, er was diep gegraven hier in de Pijp. Ik wilde naar de stad, maar nam de verkeerde lijn en stapte op het Europaplein weer uit. Trein plus gewelf waren leeg en er was geen sensatie van reizen geweest. Ik klom omhoog naar het daglicht en was plotseling, als bij toverslag, in een ander stuk stad, dat ik echter heel goed kende. En ik kende ook de normale weg ernaartoe vanuit de opstaphalte, voetstap voor voetstap. Omdat ik die nu had overgeslagen bekeek ik deze buurt, die van de RAI, met frisse ogen. Ik zag haar als vanuit een drone of helikopter, als van een afstand. Een aflevering van Rail Away. 
Ik heb de metro's van verschillende wereldsteden bereden maar daar was dat vervreemdende effect veel minder aanwezig, omdat ik de buurten die ik - ondergronds - oversloeg, niet of nauwelijks kende. Nu maakte ik een sprongetje over mijn vertrouwde stad door eronderdoor te schieten. Het was zoiets - stelde ik me voor - als wakker worden uit de droomloze slaap die narcose heet. De knop gaat uit. Je bent er niet. De knop gaat aan. Je bent er weer - maar ergens anders, verderop.

Ik vond het een onverwachte ervaring en voelde me net als Maigret op vakantie in eigen stad. Anders dan de commissaris ging ik geen kannetje lichtrode wijn op het Place du Tertre drinken want het was nog te vroeg op de dag.

Ik schrijf dit in het Wertheimpark, tegenover de Hortus Botanicus. Het Wertheimpark, eerder een plantsoen eigenlijk, wordt bewaakt door twee gevleugelde fabeldieren die elk een lantaarn torsen. Het heeft een paar monumentale bomen, vleugelnoten als ik het wel heb. Dit is de voormalige Jodenbuurt. De gebarsten spiegels van het Auschwitzmonument van Jan Wolkers reflecteren de kil-schitterende aprilhemel. Het is alsof het witgouden licht uit een ontzaglijke schenkkan over de wereld wordt uitgegoten. Het gutst over ons heen. Ik ben te vroeg voor een afspraak hier in de buurt en zit op een bankje. De bladknoppen, sprinkhaangroen, staan op bersten, de bloesems hebben die vette, stulpende bloei bereikt die voorafgaat aan verval en bederf. Honden blaffen goedgeluimd en maken er een feestje van: ze paraderen waakzaam, het licht ketst in hun ogen, ze rollen ruggelings in de aarde. Ik herinner me opeens dat ik daarnet in het Oosterpark een kraai zag die een harde broodkorst in een fonteintje liet weken, een paar slokjes dronk, en met het ondertussen zacht geworden brood naar een veilige plek vloog. Kraaien zijn slimmer dan honden en toch net zo vrolijk. Er rinkelt een bel. De brug over de Nieuwe Herengracht gaat omhoog. Een schuit die Nelly heet glijdt door de gracht. Als Nelly gepasseerd is klinkt de bel opnieuw en de brug zakt. De tram steekt als eerste over.
Ik loop naar mijn afspraak in de Rapenburgerstraat. Zoek het goede nummer. Met verbazing kijk ik naar de gevel. Nederlands Israëlitisch Meisjesweeshuis, staat er in reliëfletters. Even later zit ik in een ruim en smaakvol ingericht appartement. Hier was tot 1943 de ziekenzaal van de Joodse weesmeisjes, leer ik van mijn gastvrouw. Ik zeg dat ik het nogal wat vind om zó in de geschiedenis te wonen. Ze beaamt dat. Ik sla mijn partituur open en we gaan over tot de orde van de dag.

Op de terugweg neem ik bij de Vijzelgracht opnieuw de metro. Totaal zinloos, want in de tien minuten die het me kost om die helse trappen af te dalen en te bestijgen, te wachten in het gewelf en op de tube te rijden, had ik makkelijk de Ferdinand Bolstraat uit kunnen lopen.


dinsdag 9 april 2019

PULCINELLA


'Weer een beetje bijgekomen?' opende de voorzitter van het koor haar mail aan mij.
Wat moest ik daarop zeggen? Een volmondig neen zou op zijn plaats zijn geweest. Maar dat klonk alsof ik mijn werk voor de vereniging maar een zware last vond. Ik dacht aan mijn vader die, indien geprest, altijd de waarheid sprak. Kon hij eronderuit komen dan verried zijn sceptische lachje die waarheid evengoed. Ik besloot sceptisch te lachen door de mail nog even niet te beantwoorden.

Als ik in oude dagboeken lees valt het me op hoeveel ik aankon als dertiger of veertiger, ik vloog tamelijk onbezorgd van het ene optreden naar het andere, de weekenden waren vaak boordevol met nét passende verplichtingen, ook nog eens van heel diverse aard. Nu valt me dat zwaar. Dat ligt niet alleen aan een minder soepel terugverend systeem. De voornaamste reden is dat ik alles wat ik doe heel serieus neem. Te serieus zeggen sommigen. Ouwelijk ernstig. Er was een hele, feestelijke en geslaagde zondagmiddagvullende operettevoorstelling voor nodig om de bittere naklank van dat ene kleine liedje dat niet lekker ging op vrijdag te overstemmen. En dan nog word ik maandag niet wakker met het opgeluchte gevoel van vroeger. Geen katterig maar zorgeloos ontwaken. Geen monter wandelen, achteloos in te luchtige kleren want ik mag nou best kouvatten, geen last die van me afgevallen is. De adrenaline is er nog niet uit. Het vecht-of-vlucht-gevoel heerst nog. Ik surf naar de diverse media en bekijk alle plaatjes die getuigen van een bewogen weekend. Veel mensen. Veel drukte. Geconcentreerde gezichten, lachende gezichten. Ik voeg zelf een handjevol foto's toe aan dit vluchtige monument. Mijn derde koffie is ondertussen ongemerkt naar binnen gegaan. Naar buiten dan maar, je moet toch iets met die onrust.

Het is prachtig lenteweer. Gisteren heb ik dat goeddeels gemist omdat ik in de illusionaire wereld van het theater verbleef. Nu zou ik ervan moeten kunnen genieten. Maar de herrie op straat jaagt me op, het licht schittert te veel.
Dan gebeurt er iets vreemds. Ik loop langs het Concertgebouw en lees gewoontegetrouw de affiches.

Pulcinella!

Nog voor ik een bewuste gedachte kan wijden aan alle associaties die die naam oproept is er de ontroering. De tranen schieten me in de ogen, die last valt uiteindelijk toch nog van mijn schouders. De mensen die mijn betraande gezicht zien denken waarschijnlijk dat ik iets naars heb meegemaakt. In werkelijkheid komt met dat ene, tamelijk toevallige toverwoordje een heel tijdperk terug. Ik ben weer achttien, ontdek Satie, Debussy, Ravel, Stravinsky, het fin-de-siècle, het prille modernisme, Schönbergs Pierrot Lunaire, ontdek hele werelden, o zo fascinerende werelden, waarvan ik tot op dat moment geen weet had. Rimbaud, Verlaine, Cocteau. Wat is de geschiedenis ongelofelijk rijk, wat valt er veel te ontdekken! De ene vondst leidt tot de andere, de uitgestrektheid, de gelaagdheid en de onderlinge verbondenheid van alles is duizelingwekkend, ik ben een kind in een winkel vol exotisch snoepgoed.
Zo dansen Pulcinella en ik wenend het park in. Het is nog niet gedaan met mijn blues maar het genezingsproces is begonnen.


(Illustratie: Giovanni Battista Tiepolo - 1696-1770) 


vrijdag 5 april 2019

BOEKPRESENTATIE


Vanmiddag komt mijn zoon. We gaan dan samen naar Nieuw-West, allebei met een gitaar op de rug. Het handjevol liedjes dat we daar zullen spelen is vertrouwd. Het is alsof je een greep doet in een oud jasje en een paar dierbare voorwerpjes tevoorschijn haalt waarnaar je even glimlachend kijkt voor je ze weer terug stopt. Een klein zakmes misschien, een gebroken amulet, een overvol aantekenboekje en een op Koningsdag opgeraapte flessenopener.
We zijn al om heel wat verschillende redenen die kant op gegaan met onze gitaren. Dit keer is voor het tweede achtereenvolgende jaar het Van Eesteren Museum ons doel. Daar wordt vanmiddag om vijf uur een boekje ten doop gehouden. Het is het vierde deel van de reeks Tussen Andreasplein en Zwarte Pad. Dit 'literair jaarboek voor Nieuw-West', zoals het inmiddels is gaan heten, was in de eerste instantie een alternatief boekenweekgeschenk. Maar de boekhandelaar met wie we toen samenwerkten had een andere smaak of andere wensen, wilde niet meer meedoen en begon voor zichzelf. Vandaar dat we het boekje nu losgekoppeld hebben van de boekenweek. 'We', dat zijn Fred Martin en ik, de samenstellers. Fred Martin is voorzitter van Stichting de Driehoek, die zich nu al meer dan vijfentwintig jaar beijvert om Nieuw-West op allerlei manieren op de kaart te zetten. Of laten we zeggen in het zonnetje te zetten. Want op de kaart hoeft het eens verweesde en verguisde stadsdeel niet meer gezet te worden. Dat merken we aan het relatieve gemak waarmee zo'n bundel gevuld wordt. Het stadsdeel bloeit en kan zich in steeds meer belangstelling verheugen. De oude garde (waartoe ik behoor) doopt zijn pen in vloeibare nostalgie als er over Geuzenveld of Slotermeer geschreven gaat worden, maar er is een jonge generatie gekomen die een heel andere toon aanslaat. Ons boekje is dan ook bepaald niet alleen een lofzang op die goeie ouwe tijd, toen je als kind de opgespoten landjes onveilig maakte met je pijl en boog van pvc-buizen en het gedreun van de heipalen nooit ver was.

Lieve lezers, ik laat het hierbij voor vandaag, ik moet mijn gitaarpartijen gaan oefenen en de uit mijn versleten colbertje opgediepte teksten gaan memoriseren. Als u meer wilt weten, komt u dan gerust naar het Van Eesteren Paviljoen. Er wordt voorgelezen, er is wijn, er zijn hapjes, en er is het weidse uitzicht over de Sloterplas, dat nooit verveelt. Misschien zie ik u later, aju!

Dit zijn de schrijvers: Peter Boonstra, Robert Eksteen, David Endt, Jacques Gans, Patrick van den Hanenberg, Ingrid Hoogervorst, Suzanna Jansen, Harm de Kleine, Nico van Lieshout, Fred Martin, Frenk der Nederlanden, Wim Noordhoek, Loes Raymakers, Huug Samuël, Cathelijn Schilder, Henk Spaan, Jan-Paul van Spaendonck, Mirella de Vreeze, Hans van Wetering, Leo Willemse.

Aquarel omslag: Hans Duyvendak



dinsdag 2 april 2019

KLEDERDRACHT


In mijn vorige blog schreef ik over plankenkoorts. Ik citeerde Eckhart Tolle: 'Als er geen uitweg is, dan is er altijd nog een weg doorheen'.

Maar hoe doe je dat dan, erdoorheen gaan? Hoe voorkom je dat je apathisch in een stoel gaat zitten staren naar dat ding in de toekomst, machteloos en verlamd? Voor de trouwe lezers van dit blog, die zich afvragen hoe het gegaan is het afgelopen weekeind, beantwoord ik die hypothetische vraag.
In de eerste plaats, zorg dat je van tevoren bezigheden of liever nog verplichtingen regelt. Zodat je wel in beweging moet blijven, en je niet toch op het laatste moment maar liever wegkruipt in een hoekje.
Natuurlijk had ik verhoging, zaterdag. Natuurlijk was ik verkouden. Prachtig weer, misschien een beetje hooikoorts. Maar indachtig wat ik de dag ervoor op deze plaats geschreven had belde ik niet af, maar klom naast mijn vriendin in het gebutste autootje. We reden naar de Veluwe, naar Epe, waar een jeugdvriendin van haar schilderijen tentoonstelde.
In het Veluws Museum Hagedoorns Plaatse was het stampvol. Men had gemeend drie openingen tegelijk te moeten verrichten. Kampens zilver, klederdrachtpoppen uit de verzameling van Prinses Juliana, en die schilderijen - ach, waarom apart, waarom moeilijk doen?
In het bovenzaaltje stond ik te zweten tussen alle grijze koppen. In het midden zaten rond een tafel levende poppen. Ingesnoerde vrouwen met hoofdijzers en een man met een Rien Poortvliet-baard. Ik heb het niet zo op klederdracht, en vind het vooral bizar als de aldus uitgedoste anachronismen van een glas droge witte wijn zitten te nippen in plaats van een glaasje Zwienenbitter. De man van het zilver begon een lang verhaal, dat hij beloofde kort te zullen houden. Ik wist genoeg, wrong me de trap af en ging naar buiten, hoewel er een gemeen koude wind stond. Toen ik na een kwartiertje weer naar binnen liep hoorde ik hem zeggen: 'Maar dan nu, het Kampens zilver!' Ik ging in godsnaam de vitrines met folkloristische poppen maar even bestuderen. Ik voelde me verdwaald in een roman van Voskuil.
Toen alles uiteindelijk gezegd was en de beloofde hapjes en drankjes waren rondgedeeld, en nadat we de schilderijen bewonderd hadden, raakte ik in gesprek met de zoon van Pierre H. Dubois, die ik ken als Maigret-vertaler. Die zoon bewaart thuis nog een pijp die zijn vader van Simenon zelf heeft gekregen, met daarop de inscriptie Maigret. Ik vroeg hem of zijn vader eigenlijk ook romans geschreven had. Hij bevestigde dat maar voegde er minzaam aan toe dat dat allemaal niet zoveel voorgesteld had. Alleen een vertaalproject van het werk van Belle van Zuylen, dat hij samen met zijn vrouw had gedaan, had hem enige erkenning opgeleverd. Sommige mensen zijn te bescheiden, en breiden hun eigen bescheidenheid ook nog eens uit naar de verdiensten van hun naasten. Later googelde ik Dubois en trof een reusachtige staat van dienst, die onder meer bekroond was met de Constantijn Huygens-prijs voor zijn gehele oeuvre en maar liefst twee eredoctoraten.
Vervolgens raakte ik in gesprek met de schrijver Gerard van Emmerik, die vertelde elke week op donderdag naar zijn schrijfhuisje nabij Emst te fietsen vanuit Amsterdam. Een aardige man, die op een andere manier ook al bescheiden was: hij praatte met een luchtige en goed gehumeurde ironie over zichzelf, zijn verdiensten en de boekenwereld in het algemeen. We beloofden elkaars boeken te gaan lezen. Later googelde ik hem en trof ook hier weer veel meer reputatie aan dan uit het bittertafelgesprekje was gebleken. Hier was een les te leren, vond ik, want ikzelf, met mijn veel geringere staat van dienst, was best een beetje dikdoenerig geweest. Aan de andere kant: was onbescheidenheid niet eigenlijk een vergeeflijke beginnersfout? Over mijn oorspronkelijke vak, het zingen, de muziek, praat ik ook nog maar zo weinig mogelijk. De Veluwenaren wilden van alles weten over mijn drukke bezigheden de volgende dag, maar ik wuifde die maar het liefst een beetje weg. We aten in een grand café in Vaassen, in de buurt waarvan Van Emmeriks roman De kippenjongen speelt, en reden bijtijds terug naar Amsterdam, richting zomertijd, een korte nacht, en een overvolle zondag.
Die drukke bezigheden overigens, gingen uitstekend, en anders dan de vorige keer, toen ik mezelf was tegengevallen wegens te veel druk op de machineketel en te hoog opgeschroefde verwachtingen, had ik er nu een onversneden plezier in. En gelukkig mag ik nog een keer!

Als u mij in klederdracht wilt bewonderen, kom dan gerust op zondag 7 april naar de Muiderkerk in Amsterdam. Aanvang 14.30. Er zijn nog enkele kaarten.
Telefonisch reserveren via 06 33 92 33 32
Of stuur een email naar thalia.tickets@gmail.com



(Foto boven: Ellen Hink)