vrijdag 26 april 2019

Een Paasuitje

Ons reisje naar de Achterhoek pakte heel anders uit dan vorig jaar. Pasen viel erg laat. In plaats van fauteuils, een goed boek en een knappend haardvuur kregen we een voorproefje van de zomer. De natuur juichte, opgetuigd in felle kleuren; een zoele wind voorkwam dat het uitbundige gele licht van de zon te veel ging branden. We zaten tot laat buiten, tot de vleermuizen gingen vliegen en alles, na het vertrek van de dagjesmensen, gedompeld was in een dromerige stilte. Ik prees me gelukkig: zo zou het altijd moeten zijn. De volgende dag wandelden we op landgoed Hackfort bij Vorden en genoten van de zee van wilde bloemen en stinsenplanten. In het Lalique Museum in Doesburg waren de bloemen van goud en van zilver, dansten de fauntjes rondom glazen vazen, en rook het naar parfum, want de geurampullen die René Lalique ooit ontwierp zijn nog steeds in productie en het museumwinkeltje biedt ze, gevuld en wel, te koop aan; net als die geblazen vazen met saters trouwens: voor een kleine drieduizend euro had ik er een mee naar huis kunnen nemen. De namiddag brachten we door aan een schragen tafel onder een klapperende parasol, in de stille tuin van de Bronckhorst Brewing Company, midden in het lege land, groen met gele spikkels. Daarna waren er asperges, roseval aardappels, ham en eieren en grote glazen wijn op het terras van Herberg de Gouden Leeuw, tot het tijd werd om verzadigd kamer 1, de Dickens Suite op te zoeken. Die nacht sliep ik slecht en de volgende dag was ik moe. Zon, wind, geuren en kleuren, belevenissen, ontmoetingen, indrukken, drank en eten - het was wat veel geweest, zo samengebald in een minivakantie met Pasen aan het eind van een druk seizoen. Toen ik ook de dag erna gedeprimeerd opstond begon ik al een beetje spijt te krijgen van ons uitje. Quadrupel van 11.5 %, die sigaret die ik van de ober gebietst had... Het was misschien té leuk geweest, ik had me té lekker gevoeld, het was moeilijk om het gewone leven weer op te pakken; want het was nog geen zomer, het werk ging gewoon nog door.
 
Na de koorrepetitie liepen we door de regen naar huis. De natte stoep rook lekker, de natte bloesems roken lekker. Een bekende gestalte liep haastig voor ons uit. Mijn vriendin sprak hem aan voor hij de trap naar zijn huis kon beklimmen.
H. kreeg drie jaar geleden kanker maar genas na een ingewikkelde operatie. Onlangs kwam de ziekte helaas terug en wel dermate hevig dat de doctoren hem geen hoop meer gaven. De laatste berichten waren echter verrassend: de palliatieve bestraling pakte goed uit; zo goed dat het tij voorlopig gekeerd leek. Voorlopig.
'Hoe gaat het nu?' vroeg mijn vriendin.
'Fantastisch,' zei H. 'Ik voel me véél beter dan vorig jaar om deze tijd, toen ik genezen was verklaard. Maar: het komt terug, dat weet ik. Het zit daar,' hij wees in de buurt van zijn keel, 'en het gaat niet weg. Dus ik moet profiteren van elke dag dat ik me nog fit voel, ik wil nog zo veel doen. De tijd is mijn vijand.'
We namen afscheid, hij nam met flinke stappen de trap omhoog.
De tijd is ons aller vijand, dacht ik, onder de indruk. Dus we kunnen hem maar het beste goed gebruiken. Van mijn uitje had ik geen spijt meer. Sterker nog: ik schaamde me dat ik die gedachte had toegelaten.


Geen opmerkingen: