dinsdag 30 juni 2020

RATSMODEE

Het weer sloeg drastisch om. Slechte dagen voor de meteosentitieve mens. De warme cocon van een vroege zomer werd uiteengereten door een felle wind. Weg was de lome sfeer, verwaaid; de verwarrende onrust sloeg genadeloos toe. Vrijdagavond laat had ik nog, na een barbecue in de beschutte tuin van mijn vriendin, bloot door de warme regen gelopen om de roetvlekken van me af te spoelen, nu leek dat een herinnering aan een andere tijd, aan een onschuldig, idyllisch verleden.
Zondag had ik afgesproken om een liedje op te nemen met mijn zoon. Maar die moest eerst een auto ophalen in Assen. Mijn vriendin en ik pasten ondertussen op onze kleindochter, haar mama was de babykamer aan het schilderen. Toen hij thuiskwam, later dan beloofd natuurlijk, konden we toch niet meteen naar boven, dat voelde ik wel. Hij was vol van zijn aanschaf en die moest eerst bewonderd worden. Ik probeerde mijn ongeduld te verbijten. Toen het zeer sierlijke logoschildje voor de tweede keer was geprezen, schraapte ik mijn keel en stelde voor om nu toch maar eens wat te gaan doen. Om vier uur een biertje samen, we hadden nog een uur.
Boven ging alles niet zo lekker. Mijn zoon was er niet helemaal bij, al sprak hij op de automatische piloot allerlei aardige aanmoedigingen, en ik werd steeds onzekerder, voelde de tijdsdruk, struikelde steeds vaker over mijn vingerzetting. Hoe kon dat nou toch, de vorige keren ging het allemaal zo makkelijk, zo lekker? Toen het liedje er om half vijf op stond, was ik ongelukkig - ik kon dit zoveel beter. Ook mijn zoon weifelde. We keken elkaar eens aan en hakten de knoop door. 'We doen het een andere keer over.'
In de open keuken beneden praatten we over het weer, over de onrust die de wind kan geven. Ook mijn zoon bleek steeds meer last te hebben van weersgevoeligheid, terwijl hij die vroeger maar aanstellerij vond, typisch iets voor zijn overgevoelige en artistiek geneigde vader. Mijn vriendin speelde met kleindochter, die in een uitgelaten goed humeur was, mijn zoon en ik ouwehoerden full speed, we aten wat hapjes. Toen het bedtijd werd voor het meisje gingen we naar huis, waar we nog een haastig maal bereidden terwijl we op nerveuze toon de gesprekken van die middag evalueerden, de tv bleef uit.
De volgende morgen versliepen we ons. Te laat voor yoga. Na het ontbijt gingen we dan maar meteen naar Amsterdam, waar mijn vriendin achterstallig werk te doen had. Ze zou me in Zaandam afzetten. Mijn auto had daar een nachtje gelogeerd, omdat het niet bij dat ene biertje was gebleven.
'Deze wind is serieus,' zei ik toen we samen naar buiten liepen. 'Ik had mijn balkonplantjes naar beneden moeten halen, die zullen wel allemaal omgewaaid zijn.'
Even later reden we langs het Alkmaarder Meer. Mijn vriendin wees met haar vrije hand naar de bruisende witte golven. 'Kopjes op zee,' zei ze. Ik dacht even na en declameerde met grafstem: 'Kopjes op zee, balkonplantjes naar de ratsmodee. Dat zei mijn moeder altijd.' Mijn vriendin zag een Delfts-blauw tegeltje voor zich en schoot in de lach. Het lachen hield niet meer op. Ook dat was de wind, denk ik.


vrijdag 26 juni 2020

EVALUATIE


'Hoe bent u de tijd doorgekomen? Hopelijk niks naars gebeurd?' De barman van Wildschut zette een koffie voor me neer waarbij ik tegen mijn gewoonte in een glas water had gevraagd. Het was nog vroeg maar al erg warm. Maar de lucht was zuiver blauw en er woei een verkoelend briesje.
Door zijn vraag leek het of alles plotseling voorbij was. Of we samen terugkeken op een nare tijd vanuit een opnieuw zorgeloos heden. Had Mark Rutte niet de avond ervoor, in wat met zijn studentikoze grapjes bijna een Covid-conference was, een hoopvol scenario geschetst? Natuurlijk met de nodige mitsen en maren en opgeheven vingers, daar is hij minister-president voor, maar toch - hij had zijn handtekening gezet onder een vrijgeleide naar een mooie zomer. Ik schepte een lepeltje melkschuim op en had opeens behoefte aan een evaluatie. Wat vond ik eigenlijk, ik die niets wilde denken, van al die kwesties waarover zoveel onenigheid bestaat?
Punt één. Een Corona-ontkenner ben ik niet. Die goeroe Engel met zijn dreadlocks vind ik een halfzachte dwaas. Viruswaanzin.nl een gevaarlijke sekte. Het "bloemenmeisje" met de mondkapjes over haar borsten een hysterica. Ik hoor eerder bij het kamp der angsthazen dan bij de waaghalzen.
Punt twee. De Maatregelen vond ik desondanks buitenproportioneel. Paniek regeerde, onzekerheid stond aan het roer, er zijn fouten gemaakt. Maar: ik geloof toch dat ze noodzakelijk waren. Alles stilleggen en langzaam weer opbouwen werkt beter dan een volop draaiende samenleving proberen af te remmen. Ik vraag me daarbij wel af waarom het niet mogelijk is datzelfde stoere beleid te hanteren bij ander gevaarlijk kwaad: waarom niet per overheidsdecreet de vleesindustrie in één keer platleggen, en dan langzaam, verantwoord, weer opbouwen naar de gewenste milieu- en diervriendelijke kleinschaligheid? Waarom altijd en eeuwig dat politieke geschipper? Waarom is er een pandemie nodig om daadkrachtig op te treden en verandering te realiseren?
Het antwoord gaf ik zelf, terwijl ik een teug water nam. Omdat we nu eenmaal niet in een dictatuur leven, links of rechts, en we met het besluiteloze geharrewar van de democratie opgescheept zitten, for better or for worse. Dat we van deze tijd iets opgestoken zouden hebben is, ben ik bang, een illusie.
Mijn gedachten gingen naar kwesties die mij persoonlijk raken. Ik had de afgelopen dagen alle beschikbare artikelen gelezen over het besmettingsgevaar dat kleeft aan zingen. Mijn eigen ideeën werden bevestigd door wat ik las. Zingen is hoogstwaarschijnlijk niet gevaarlijker dan praten, sommigen zeggen zelfs minder gevaarlijk. En dan heb ik het over beschaafd zingen - brullen en schreeuwen zorgt voor meer luchtverplaatsing dan wenselijk is. En als groepen al pratend bijeen mogen komen, dan zou zingen in groepsverband, op gepaste afstand en met zo goed mogelijke ventilatie, zeker weer moeten kunnen. Gelukkig had Rutte ons ook daarin gerustgesteld.
Ik rekende af en zag tot mijn vreugde dat er weer kranten op de leestafel lagen. De 3 euro 10 die Trouw me had gekost kon ik voortaan weer in mijn zak houden.
Thuis begon ik voor het eerst weer serieus te denken over de toekomst van mijn koren. In de hoopvolle stemming van deze morgen zag ik pas hoe moedeloos ik de laatste tijd was geweest. Ik legde muziekpapier klaar om eindelijk eens aan dat arrangement van Schuberts Greisengesang te beginnen dat ik in mijn hoofd had. Ik pakte een dirigeerstokje, blies het stof eraf, en liep ermee naar de spiegel. Ik stelde me een koor voor dat wijd uitgewaaierd voor me zat en gaf een opmaat - een, twee drie - ik kon het nog.
Maar, stelde ik vast toen ik mijn spiegelbeeld kritisch bekeek, ik zou heel wat moeten zwaaien om dat overtollige vet er weer af te krijgen.


dinsdag 23 juni 2020

TWENTE

Onze vrienden Stephan en Greta hadden een vouwcaravan gekocht en om de aanwinst uit te proberen gingen ze naar het Twentse Beuningen. Mijn vriendin, die in het nabije De Lutte geboren is, stelde voor het weekend op een camping vlak bij haar geboortehuis door te brengen; we konden dan een dagje samen optrekken.
Nadat we vrijdag de tent opgezet hadden en ons verkwikt hadden op het terras van de Twentse Taveerne reden we in de schemering door het licht glooiende, grazige en stille achterland, op zoek naar het kasteeltje waar ik in de zesde klas lagere school drie dagen had doorgebracht. Buurtschap Breklenkamp vonden we, maar de gelijknamige voormalige jeugdherberg, thans privébezit, wilde zich niet aan ons vertonen.
Ik vertelde mijn vriendin hoe ik destijds een schatkaart had gemaakt, met Oost-Indische inkt. Het papier had ik in thee gedrenkt om het oud te doen lijken en aan de randen met een lucifer zwart geblakerd en gekarteld. Tijdens het driedaagse schoolreisje had ik de moed niet gehad om mijn plannetje uit te voeren, en pas op het allerlaatste moment, toen we al in de bus zaten voor de terugreis, kwam ik, gestimuleerd door onze onderwijzer, kindervriend P., die ik in vertrouwen had genomen, met de kaart aanzetten, die ik zogenaamd gevonden had in een ruïneus muurtje. Er werd nog even vergeefs gezocht naar de vermeende schat, er was enige opwinding, maar de buschauffeur werd ongeduldig en we reden al snel terug naar Amsterdam.

De volgende dag maakten we met onze vrienden een lange wandeling door bossen, velden en landerijen. We staken de Dinkel over, die schemerig bruin en groen lag te glimmen in de zon. Met Stephan, die Zwitser is, had ik een gesprek over Hermann Hesse, over diens wandeltochten met zijn vriend Othmar Schoeck, over Steppenwolf en Glasperlenspiel. Met moe gelopen voeten bereikten we een terras in Beuningen, waar Stephan me een sigaar presenteerde die ik niet durfde en wilde weigeren. 's Avonds trotseerden we de beruchte eikenprocessierupsen en aten buiten op een lommerrijk pleintje in De Lutte. Terug op de camping probeerde ik, in de geheimzinnige warme avondstilte een laatste glas drinkend, mijn indruk van het landschap in woorden te vangen. Ik kwam niet ver.

De bomen zijn hier groter. Staan in een wijdere, groenere, grotere, lege ruimte. De vogels fluiten hier harder en zorgelozer, de wereld is van hen. Mensen zijn hier minder belangrijk. Wij mensen zijn hier te gast in het landschap.

Zondag bleken we wel érg veel last van muggenbulten te hebben, meer dan die ene mug in de binnentent kon hebben veroorzaakt. Op een website zie ik dat het terrasje waar we onze kogelbiefstuk en varkenshaasjes aten naast een van hotspots van de terreurrups ligt. Ik schrijf dit stukje in vreemde haast, voor iemand die niets omhanden heeft vandaag, terwijl ik probeer niet aan mijn jeukende armen en benen te krabben.

(Foto: Andreas Strubin)


vrijdag 19 juni 2020

STAMINEE

Het was een klein, dun maar stevig boekje; op het vergeelde schutblad een illustratie in duotoon zoals bij oude Suske en Wiske-albums. Café in Antwerpen heette het. Auteur: Johan Winkler. Ik sloeg het open en las: 'En toch denkt Jan Willem van den Berg aan zijn wegstervend leven...' Dat is wat je in de letterkunde in medias res noemt, met de deur in huis vallen. Er gaat iets aan vooraf, dat is duidelijk te zien aan dat 'en toch', maar dat wordt verzwegen. We vallen zijn leven binnen, dat van Jan Willem, en gaan hem een tijdje volgen. 'De laatste rozen geuren in den avond' is de tweede zin. Vooruit, ik was verkocht, ook in mijn straat geurden de rijpe rozen. Ik nam het boekje mee naar het park.

Op een bankje begon ik te lezen. Ik was niet van plan daar echt serieus werk van te maken, maar het verhaal boeide me. Misschien ook door de simpele verteltrant met veel vaste formules en retorische herhalingen las het vlot weg. Ondertussen had ik met enige moeite de auteur getraceerd. Niet te verwarren met een naamgenoot die een vermaard dialectoloog was. Mijn Johan Winkler (1898-1986) was een politiek geëngageerd journalist - Arbeiderspers, Vrij Nederland, SDAP. Dit boekje was een van zijn zeldzame uitstapjes naar verhalend proza.
Terug naar Jan Willem van den Berg. Die leidt een keurig, uiterst regelmatig leven. Werkt hard op kantoor, keert elke dag op hetzelfde uur per spoor terug naar zijn villa in een forenzendorp. Alles volgens vaste, veilige patronen. Maar dan, uit het niets, komt er een herinnering in hem boven aan een smoezelig café in de Antwerpse havenbuurt. Hij kan die herinnering niet thuisbrengen. Het café wordt een manie, hij moet en zal weten waarom het in zijn hoofd opdook. In een impuls pakt hij, na een paar matineuze borrels, de trein naar Antwerpen. Onderweg ontmoet hij een dikke, goedlachse man. Deze man, in wie de lezer vrij gemakkelijk een diabolische leidsman herkent (voor de zekerheid legt Winkler het ook maar even uit: de dikke man is de duivel in vermomming) neemt Jan Willem op sleeptouw. Naar de haven, om in een echt Antwerps estaminetje een pint te drinken. En wat blijkt? Het cafeetje is dat uit zijn herinnering. Er komt een vrouw naar hem toe, een dame van lichte zeden, die hem als oude bekende begroet. Ze blijkt de dikke man opdracht te hebben gegeven Jan Willem naar Antwerpen terug te halen.
De zaken lopen uit de hand daar in de Antwerpse havenbuurt. Het proza wordt hallucinant. Die brave Jan Willem gaat helemaal los en stevent in nachtmerrieachtige taferelen op zijn verlossing óf ondergang af. Ik moet denken aan Steppenwolf van Hermann Hesse. Maar dat is een kloeke roman. Nog een paar bladzijden te gaan, zie ik. Ik zit nog steeds op hetzelfde bankje, de zon is warm. Hoe gaat Winkler dit voor elkaar krijgen? Hoe kan dit suggestieve, symbolische verhaal tot een bevredigend einde komen? Als Winkler een vent is laat hij ons gissen naar de afloop. Als hij daar de literaire guts niet voor heeft zal het ofwel op een sprong uit het raam uitdraaien, ofwel op het ontwaken uit een boze droom.
Laatste bladzij. 'Dan valt hij... Gesprongen? Gestooten? Hij valt... hij duizelt... eindeloos, eindeloos duurt zijn val... Tot een slag dien val breekt...'
Voorlaatste optie dus.
Maar nee! Er volgt nog een miniatuur hoofdstukje. Ik citeer in zijn geheel:

XI

En is dit dan waarlijk het einde van Jan Willem van den Berg?
Of ontwaakt hij thans uit zijn droom... dien nacht na zijn gesprek, dien nacht na de Boers explicatie, dien nacht na zijn peinzenden gang naar huis, door de laan waarlangs de laatste rozen geurden?
Zéér is het voor Jan Willem van de Berg te hopen, dat...
Maar och, wat doet het er ook toe!

Zwaar teleurgesteld, verbaasd en ook een beetje boos sloeg ik het boekje, dat me een aangenaam uurtje had bezorgd, dicht. Ik vind dat de schrijver een verantwoordelijkheid heeft tegenover zijn lezer; hij neemt hem bij de hand en levert hem na een gemeenschappelijk avontuur ergens af - heelhuids of gehavend, dat doet er niet toe. Winkler heeft me in die slotzin in de steek gelaten; hij heeft zichzelf en zijn lezer niet serieus genomen.
Vergeten boekjes zijn zelden zonder reden vergeten.


dinsdag 16 juni 2020

STICKER

'En, Voorheen Rookzanger,' vroeg mijn geweten me op dwingende toon, 'wat is eigenlijk jouw standpunt inzake racisme? Je bent toch wel tégen, huh?!'
Ik liep, lijdend aan verveling, weltschmerz en algehele tegenzin door het regenachtige park, en was nogal verrast door de directheid van de vraag. Meestal hebben we aan een half woord genoeg, mijn geweten en ik. Ik nam plaats op een bankje, dacht na en pakte mijn aantekenboekje.
'Liever het goede dan het kwade natuurlijk, goed is immers beter dan slecht. En racisme is slecht, daar is iedereen het wel over eens.'
Zo, daar kon Geweten het mee doen. Een echte dooddoener. Maar veel verder kwam ik eigenlijk niet. De beelden van de recente beeldenstorm waren een hinderlijke stoorzender in mijn zelfonderzoek. Toch eisen de sociale media van ons dat we ons uitspreken, want wie zwijgt over een zo belangrijke kwestie in deze cruciale tijd, 'is niet solidair met de goede zaak en daardoor medeschuldig'.
In het Belgische Mechelen zijn fysieke demonstraties, wegens de Corona-crisis, verboden. In plaats daarvan kunnen de Mechelaars hun ongenoegen over rassenhaat uiten door middel van een sticker die hun door de gemeente wordt verstrekt. Die kunnen ze op hun deur plakken. Ik vind dat een bizar en gevaarlijk idee. Want wie het vertikt zo'n plakkertje op zijn deur te kleven behoort automatisch tot een verdachte groep. Die daar deugt niet, kan de wantrouwende voorbijganger al snel denken, als hij naar een huisdeur gluurt en het stickertje mist.
Ik wil geen gemakkelijke sticker-kreten over racisme het internet op slingeren, en ik vind eigenlijk niks, afgezien van de tautologische stelling over goed en kwaad die ik in mijn zakboekje noteerde op het bankje tegenover de ooievaars. Om de doodeenvoudige reden dat ik de materie veel te ingewikkeld vind. Ik weet er niet genoeg van en snap er lang niet alles van. En wat voegt mijn mening dan toe aan het debat? De geschiedenis is complex, het heden is complex. De vermenging van die twee is dat nog veel meer. Linke soep! Menselijke verhoudingen zijn gecompliceerd, menselijke drijfveren zijn moeilijk te traceren en vaak duister, ik wantrouw die van mezelf net zo goed als die van een ander. Op gevaar af in het verkeerde kamp geplaatst te worden is dat gebrek aan inzicht voor mij reden genoeg om er het zwijgen toe te doen.
Bovendien: je kunt tegen racisme zijn en ook tegen de manier waarop racisme aan de kaak wordt gesteld. Die nuance zou een plaats moeten krijgen in de discussie. Maar volgens activisten leidt een dergelijke nuancering te veel af van waar het werkelijk om gaat.
En waar de nuance ontbreekt haakt v.h. Rookzanger af.


vrijdag 12 juni 2020

LEESTAFEL

Kermisgasten trekken net als de boeren voor hen op naar het Malieveld. Ze willen snellere versoepeling van de beperkende maatregelen, ze willen dezelfde rechten als de culturele sector. Want kermis is ook cultuur.
Beelden mag je omvertrekken zonder represailles of zelfs zonder politie-ingrijpen. Blijkbaar zijn beelden geen cultuur. Het doen zinken, onthoofden, besmeuren of anderszins ontluisteren ervan valt blijkbaar onder het onvervreemdbare recht op demonstratie.
Ik had deze gedachten voor me uit willen mompelen boven de krant, aan de leestafel van mijn stamcafé. Korzelig roerend in mijn koffie, een oudere man met een links hart dat zwaar onder druk komt te staan dezer dagen. Maar dat mocht niet zo zijn.

Gisteren overwon ik mijn verlegenheid en ging ik voor het eerst sinds maanden weer naar Grand Café W., waar ik in betere tijden gewend was een paar keer per week te komen. Om het terras was een afzetting van paaltjes gemaakt waartussen koorden waren gespannen. Zoals in musea, of in attractieparken - nog net geen dranghek. Dat het café tot een bijzondere attractie was geworden bleek ook uit het toegangspoortje. Hier hoefde je weliswaar geen kaartje te kopen, maar wel werd om je reservering gevraagd. Die had ik niet, maar het was rustig, dus vooruit. Eerst handen ontsmetten, dan pas mocht ik het pleintje op. Binnen kon ik de tafel achterin bij het raam wel nemen, zei het meisje dat poortdienst had, die was voorlopig nog vrij. Ik ging de vertrouwde ruimte binnen, herkende hier en daar vertrouwde gezichten. Ik liep naar de leestafel. En schrok. De altijd overvolle tafel, uitpuilend van tijdschriften, achtergelaten boeken, de kranten van vandaag en gisteren, met half ingevulde puzzels en missende katernen, was akelig leeg. Steriel glimmend en akelig leeg. Ontdaan liep ik het pleintje weer op. 'Geen kranten meer?' vroeg ik aan de hoofdverpleegster van Militair Veldhospitaal W. 'Nee, dat mag niet,' zei ze. 'Suf hè? Dan zouden we ze telkens moeten ontsmetten, of plastificeren, en dat kan natuurlijk niet.'
Ik dacht aan de boekwinkels, waar de klanten vóór je de literatuur hadden bepoteld die jij overwoog aan te schaffen. Aan het boekenkastje aan de straat waar ik bijna dagelijks wel een boekje uit oppakte om het in te zien. 'Ja, suf,' zei ik. 'Best een beetje overdreven.' Ik had toch niet voor niets mijn handen ontsmet voor ik naar binnen was gegaan? En dan, wat zei Oom Jaap ook weer over de kans op besmetting via gemeenschappelijk aangeraakte voorwerpen? Maar goed, een instituut als W. moest de regels voorbeeldig opvolgen, dat begreep ik ook wel.
'Ik ga toch maar buiten zitten,' zei ik. Het meisje knikte en streepte iets weg in de bloknoot die op het tafeltje naast de entree lag.
Even later kwam mijn latte. Gehandschoend aangereikt. Hij smaakte uitstekend, en even meende ik dat die schuimende, geurige koffie alles goed maakte. Maar de regen lekte van de zwarte parasol op de zwarte plastic stroken die de voorgeschreven looprichting markeerden. Ik was de enige op het terras. Nu en dan kwam iemand zijn reservering aankondigen. Het meisje wees onvermoeibaar op het ontsmettingsmiddel en liep mee om de nieuwkomer te placeren. Op mijn telefoon was niets te beleven, het nieuws had ik al gelezen, mijn Wordfeud-partners waren aan zet.
Toen mijn koffie op was liep ik naar binnen om af te rekenen, vervuld van de vage vrees dat zoiets niet mocht volgens het protocol van Militaire Operatie Koffie Verkeerd. Maar het ging net als altijd. En de prijs was nog hetzelfde als in het precovidium. 
Ik moest het café verlaten via de zijingang. Op straat keek ik om naar het afgezette pleintje. Met mooi weer een borrel met mijn dierbaren, dat zou nog wel gaan, vond ik. Maar die morgenkoffie nam ik voortaan maar thuis, net zoals in de afgelopen maanden. Totdat alles weer écht normaal zou zijn.


dinsdag 9 juni 2020

BEELDENSTORM



We zaten met een bord op schoot naar het nieuws te kijken. Een joelende menigte rolde een bronzen beeld naar de oever van de Avon. 'Hoe kan een menigte mensen allemaal tegelijk woedend zijn, terwijl normaal gesproken ieder zijn of haar eigen aanleiding en moment voor woede heeft?' vroeg ik me hardop af. Ik gaf meteen maar het antwoord: 'Dat kan alleen maar als ze elkaar aansteken en ophitsen. Daarom houd ik niet van menigtes.' Mijn vriendin legde haar vinger tegen haar lippen als teken dat ik niet te veel door de tv heen moest lullen, iets wat me weleens wil overkomen op zondagavond.
'Het lijkt verdomme de beeldenstorm wel,' zei ik daarom beknopt. 'Kun je me de peper even aangeven?' Het molentje kwam mijn kant op. Ik draaide. Een pepersneeuw viel over mijn tagliatelle. Het beeld ging kopje onder. Men juichte.
Toen ik weer mocht praten opperde ik: 'Ik denk toch dat deze uitbarsting van volkswoede iets te maken heeft met de pandemie. De mensen zijn machteloos tegenover een onzichtbare vijand. En al die maanden van angst, spanning, beperking, quarantaine... dat vraagt om een uitlaatklep. Eén vonkje en hup! de vlam in de pan. Nu is het de moord op Floyd. Maar het had evengoed een klimaatschandaal of een MeToo-kwestie kunnen zijn. De maat is blijkbaar vol.'
Ik hield even mijn mond om de weersvoorspelling te horen.
'Het is te hopen dat dit de vaderlandse activisten niet op een idee brengt,' ging ik verder tijdens het reclameblokje. 'Iedereen is zo heetgebakerd. Ik bedoel, die aardige rapper Akwasi, die in DWDD altijd een voorbeeldig tafelheer was, zei laatst op de Dam dat hij Zwarte Piet hoogstpersoonlijk op zijn bek zou slaan, als hij er een tegenkwam. Stoere taal natuurlijk, zeker van iemand die van sinterklaasrijmpjes leeft, maar het tekent wel het klimaat. Wat gebeurt er als de beweging erachter komt, dat bijna alles waar wij hier in Nederland wereldwijd beroemd om zijn, gegrondvest is op bloedgeld? In Bristol hebben ze een moreel probleem, want die Colston van dat beeld was blijkbaar ook filantroop. De halve stad is naar hem vernoemd. Scholen, ziekenhuizen, concertzalen, charity, noem maar op.'
'Gelukkig is dat beeld geen topkunst, zo te zien.'
'Nee, misschien niet; maar daar gaat het niet om. Stel je eens voor dat deze symboolvernietiging naar ons land zou overslaan? Dan hebben we meer dan een moreel dilemma. Het hele zeventiende-eeuwse erfgoed is gefinancierd uit de opbrengsten van de slavenhandel.' Ik tikte tegen het pepermolentje. 'En de specerijenhandel, natuurlijk. Er zijn heel wat meesterwerken te vinden uit de Gouden Eeuw die dat verleden verheerlijken. De hele grachtengordel is een stenen ode aan rijkdom die op verdachte manier werd verworven. Ik weet zo al een paar gevelstenen en schilderijen die daar geen enkele twijfel over laten bestaan. Moet dat soms allemaal weg? De Amstel in worden gemieterd?'
Op dat moment wist ik nog niet dat Achraf El Johari, de jongerenburgemeester van Amsterdam, ook op de verdrinking van het beeld van slavenhandelaar Colston had gereageerd. Niet bij een bord tagliatelle tegen zijn vriendin, maar met een tweet: 'Nu de gevels nog van de grachtenpanden.' Later had hij gezegd dat die tweet humor was. Zoals Baudet onlangs een hele App-chat waaruit zijn betrokkenheid bij een Russische geldschieter bleek, als ironie had weggewuifd. Dat is het verraderlijk vrijblijvende van dit soort uitlatingen op de sociale media: je ziet er iemands uitdrukking niet bij, hoort de toon van hun stem niet, leest geen context. Akwasi's oproep tot geweld is in elk geval dapperder: die kan je met geen mogelijkheid als ironie interpreteren.
We brachten onze borden naar de keuken. Na het nieuws was het tijd voor helaas alweer de laatste aflevering van Paulien Cornelisse's programma over Japan. Mijn aandacht was er niet helemaal bij. Want al die tijd moest ik denken aan de beroemde uitspraak van Heinrich Heine: 'Waar men boeken verbrandt, verbrandt men uiteindelijk ook mensen.'

Afbeelding: Statue of Edward Colston, door John Cassidy (1860-1939)


vrijdag 5 juni 2020

ZOMERBOEK


Daisy Ashford schreef The Young Visiters in 1890, toen ze negen jaar oud was. Ze deed in die tijd niets liever dan lezen én schrijven. Hele schriften vulde ze met alinealoze, nauwelijks van leestekens voorziene pagina's in potlood; ademloos genoteerd alsof ze bang was de draad van haar fantasie te verliezen.
In 1917, Daisy was inmiddels 36, vond ze het schriftje terug in een la. Schrijven deed ze allang niet meer, al niet meer sinds haar tienerjaren. Ze leende haar jeugdige novelle aan een vriendin die herstellende was van de griep. Het schriftje ging door verschillende handen en belandde uiteindelijk in die van Frank Swinnerton, redacteur bij uitgeverij Chatto and Windus. Die was zo enthousiast dat hij besloot het boekje uit te geven - precies zoals het was; dus zonder interpunctie, en met de talloze spellingfouten van het negenjarige meisje. 
J. M. Barrie, auteur van Peter Pan, schreef desgevraagd het voorwoord. Het was een onmiddellijk en doorslaand succes. Alleen al in 1919, het jaar van verschijnen, werd het boekje 18 keer herdrukt. Omdat de auteur verder onbekend was, werd Barrie lange tijd aangezien voor de echte schrijver ervan - het zou om een literaire hoax gaan.

Ik heb The Young Visiters, or Mister Salteena's Plan gevonden in een bak van antiquariaat Feniks in de Pijp. Zevende druk. De rood-gemarmerde kaft en de rug van bruin linnen onderscheiden het van de omliggende paperbacks. Ik sla het open. Achter een bruin geworden blad vloeipapier zie ik het portret van een mollig meisje, ze kijkt nogal koket en eigenwijs weg van de lens. De bladzijden zijn ongelijk van grootte, ze zijn ooit opengesneden. Ik verwonder me over de rare spelling (rarther flabergasted?), lees een paar aanbevelingen van Barrie en besluit tot aanschaf. Voor een euro mag het mee.

Mr Salteena was an elderly man of 42 and was fond of asking peaple to stay with him. He had quite a young girl staying with him of 17 named Ethel Monticue.

Zo. De oude viespeuk. Tweeënveertig nota bene! Jonge meisjes te logeren, eh? Ik zit op een bankje aan de Jozef Israëlskade, aanvankelijk een beetje verveeld maar algauw geboeid door wat ik lees. Het is warm. Een eerste vermoeden begint te dagen over het waarom van dit literaire succes. De Victoriaanse wereld, high society, gezien door de ogen van een kind. Een vrolijke boel, lang niet zo vormelijk als we dachten. Wij volwassenen begrijpen de werkelijke drijfveren van de personages, die Ashford als in een sprookje beschrijft, en gniffelen vertederd om wat we lezen. Die maatschappelijk omhoogstrevende Salteena, die les krijgt in het heer-zijn (wat vooral neerkomt op het bezitten van de juiste zwart-satijnen knickerbockers), en die hitsige Bernard Clark, die niet kan wachten om het mooie meisje Ethel te, eh... huwen. Next morning while imbibing his morning tea beneath his pink silken quilt Bernard decided he must marry Ethel with no more delay. Ik leg het boek die middag een paar keer weg, op de verschillende bankjes van mijn lange wandeling, omdat ik er een beetje melig van begin te worden, maar uiteindelijk lees ik het toch uit, op mijn balkon. Een geslaagd zomerboek. Menig Suske en Wiske-album brengt het zover niet.

Of Daisy een wonderkind mag heten weet ik niet. Ze schreef leuk, kleurig, had een levendige verbeelding, gevoel voor humor en een goed oog voor detail. En het is natuurlijk een wonder dat een meisje van negen een novelle niet alleen begint, maar ook voltooit. Barrie: '[...] for when children turn author they usually stop in the middle, like the kitten when it jumps.'
Maar vooral had het boekje de tijd mee. Het was 1919. De Great War was net voorbij. De Spaanse griep woedde over de wereld, snel verspreid door de massale feesten waarmee de terugkerende troepen werden verwelkomd, en zou alleen al in Engeland 400.000 slachtoffers eisen. Een beetje kinderlijke onschuld, een beetje simpele nostalgie naar die goeie ouwe hoge-hoeden-tijd, dat kwam wel van pas. 

Daisy Ashford overleed in 1972. Als oude dame pakte ze nog een keer de pen op om haar autobiografie te schrijven. Maar anders dan bij haar grootste succes stopte die sprong in het midden.


dinsdag 2 juni 2020

KNOP

Zo. Het roken zit er weer op. Gisterenmiddag kondigde ik aan, tijdens een tuinbezoek aan vrienden, dat ik de volgende morgen zou stoppen met de troostrijke zonde die ik me in de eerste maand van onze slimme sluiting was begonnen te permitteren. Ik dronk van mijn koude Nieuw-Zeelandse sauvignon blanc, keek liefdevol en toegeeflijk naar het blikje waarin nog een geruststellend rijtje mini cigarillos lag, en maakte me geen zorgen. Ook in het dorpsrestaurant waar we die avond de horecaheropening vierden stak ik nog sans soucis een sprietje op bij mijn grappa toe. Pas toen we thuis nog even naar de kikkers zaten te luisteren die levensdronken kwaakten in de boerensloot en naar de vleermuizen keken die op muggenjacht waren, kwam het voornemen opeens akelig dichtbij. Dit was mijn laatste, schrok ik, het blikje was leeg.
Vanochtend heb ik, man die ik ben, "gewoon de knop omgezet", zoals ik stoer tegen mijn vrienden had gezegd.
Maar de persoon die door het indrukken van die knop tevoorschijn kwam is nog niet bijster aanwezig. Hij is sloom. Woorden, gisteren nog zo vloeiend en vanzelfsprekend, willen niet zo goed komen. Rookzanger is wederom Voorheen Rookzanger geworden. Ik weet best dat er van alles speelt op deze Blackout Tuesday waar ik als betrokken wereldburger iets van zou moeten vinden, maar ik ben er te suf voor. U houdt een intelligenter stukje van me te goed.