dinsdag 29 augustus 2017

Van Wesel naar Heimbach: een rondje Duitsland



1. Wesel

We wilden weleens zien of Duitsland nog bestond: dat Duitsland van Schumann en Eichendorff, het Duitsland dat mijn opa in het landschap van zijn modelspoorbaan probeerde te vangen, het Duitsland welks kernbegrip Romantik mijn vader levenslang heeft beziggehouden; het land van bossen, beken, wouden, rivieren, ruïnes en schilderachtige stadjes - niet het land van immigratieproblematiek, Aldi en Lidl en nieuwe armoede. Kon je nog ergens een Viertel wijn drinken uit een roemer met gedraaide groene voet, bijvoorbeeld? Of was het ook daar overal een afgepaste deciliter in een zuinig, kleurloos glas? Bestonden er eigenlijk nog Dirndls?

Eigenlijk hadden we grotere plannen gehad, we hadden tot in Tsjechië en Triëst willen gaan. Maar het weer was slecht, onze stemming ook niet best door allerlei problemen in onze omgeving, en nadat we tegen de klippen op distels hadden geplukt en gekopt in de wei van mijn vriendin, laadden we slordig het VW-busje in met het voornemen de grens over te steken bij Nijmegen en dan maar eens te zien. Het Rijndal stond op mijn programma - Linz am Rhein vooral, waar ik zo vaak had opgetreden. En misschien, als het te erg regende, Keulen, hoewel dat meer een herfststad is. En moesten we ook het legendarische Monschau van de gekartelde zwart-wit-kiekjes van opa en oma niet eens bezoeken? Enfin, we zagen wel. We waren erg onvoorbereid maar we hadden een paar landkaarten, een reisgids uit 1890 en een tent bij ons. En we waren vastbesloten er wat van te maken. In mijn knapzak had ik een heel arsenaal liederen en poëzie. Een Schöne Müllerin hoestte ik nog zo op, voor bij het wandelen.
We wilden al snel van de snelweg af en kozen voor Wesel. Bij de VVV naast het oude raadhuis, net als de basiliek heropgebouwd (97 % van de stad heeft de oorlog niet overleefd) had ik meteen al spijt van mijn sociale praatje. Want ik had nog niet gezegd: 'In Nederland hebben we een rijmpje...' of de lippen van de mevrouw vertrokken zich in een verveelde glimlachstand. 'Ja, ja. Esel.' Ik had moeten zien dat alle toeristische merchandise de beeltenis van een balkende ezel droeg, van de likeurtjes en de honing tot de bedrukte bierglazen. Ze verwees ons naar een camping op een schiereiland in de Rijn. Grav-Insel. Het stadje had ons na een rondje lopen al tamelijk gedeprimeerd, hier was veel nieuwe armoede en weinig Romantik, hier wilden we niet blijven.
De camping was groot, prozaïsch, volks, maar plezierig rommelig. Aan het eind van de stacaravans en seizoensplaatsen waar de barbecues al hevig rookten was een ruim veld voor trekgasten. Er dreigde regen. We besloten de tent in zijn foedraal te laten en in het busje te slapen, en eerst maar eens wat te gaan eten. Er was Gastronomie op het terrein, had de VVV-dame ons verzekerd. En inderdaad: een Grieks restaurant met een groot, bijna verlaten terras wachtte ons op toen we terugliepen naar de receptie.
Een Erdinger met een Korn ernaast en een paar retsina's later (die Rijnwijn uit groene voeten kwam later nog wel) was mijn stemming enorm gestegen. Een prachtige lucht met goudomrande zwarte wolken kondigde de avond aan. Al die tijd had ik de illusie aan de rivier te zitten maar dat bleek een brede plastic strook te zijn die in dat late zonlicht verdomd veel op stromend water leek.
Na een redelijk comfortabele nacht in het ruim van het busje - als je de muggen buiten beschouwing wenst te laten - zetten we koffie en gingen op pad. In een dorpje onderweg stopten we bij een bakker voor ons ontbijt. Daar leerden we dat het pontje naar Xanten met zijn ravenkolonie en zijn Romeinse resten vandaag niet voer en dat we terug naar Wesel moesten om de Rijn over te steken. De regen had flink doorgezet, zelfs de schapen schuilden ervoor. Terug in de auto bestudeerden we onze verouderde routekaart, terwijl we met smaak in onze pruimentaart hapten.

- Wordt vervolgd -

zondag 13 augustus 2017

ZITTEN


Ik ga zitten en de wind trekt aan.
Woorden, beelden stuiven gretig op,
dwarrelen dooreen als bladeren.
Ik pluk er lukraak een van uit de lucht,
bekijk gefascineerd de nervatuur.
Maar wacht! Niet nu! Ik zit toch niet in zazen
om aan botanie te doen? Ik geef het
terug aan ’t razen van de wind - het mengt
zich in de ordeloze bladervlucht.

Wanneer ik zo een tijdje roerloos zit,
neemt langzaamaan het waaien in me af.
Woorden, beelden dalen naar de bodem
en laten mij in luwe stilte achter.


(12 juli 2017)

vrijdag 4 augustus 2017

Stuivertje verwisselen


Tien jaar geleden had ik het gevoel
dat we een spelletje aan ’t spelen waren,
de jongelui achter de bar en ik,
als zij me netjes met ‘meneer’ aanspraken.
Ik was een jongen immers nog, en zij
niet jonger dan mijn eigen kinderen.

Nu vind ik het niet meer dan passend om
zo met ‘meneer’ te worden aangesproken.
Mijn vader leeft niet meer en ik ben oud.
De kinderen van nu zijn in mijn ogen
geklommen tot toekomstige meneren:
Ik kan de wereld aan hen overlaten.
Stuivertje verwisselen, meer niet.

Op een caféterras geschreven, 22 juli 2017




donderdag 3 augustus 2017

MOTREGEN

Soms is hij er opeens. Zoals vanochtend. Ik stond bij de auto. Mijn dochters kwamen de trap af met hun bagage voor Castlefest. Het motregende. Ik stond in de motregen.
Voor er enige bewuste gedachte in me opkwam schoten de tranen me in de ogen.
Mijn vader hield van motregen.
Ik zie hem nog voor het raam staan. Mooi melancholiek weertje, zei hij dan.
Een van zijn favoriete romanfiguren was de notaris Pirroen uit een boek van Felix Timmermans, die er altijd op uit ging als de 'blaaskensregen' viel.
De laatste jaren stond hij niet meer voor het raam. Dat zijn van die dingen die verdwijnen, die minder worden, dacht ik dan berustend, als ik er al een gedachte aan wijdde.
Alles gaat, soms vrijwel ongemerkt, voorbij, en alles blijft toch in je hoofd voortleven. Dat zei die motregen me.
Ik zette de ruitenwissers aan en reed met mijn dochters naar Castlefest.