dinsdag 30 juli 2019

GESLOTEN


Het was de hoogste tijd voor de jaarlijkse APK. Ik belde de garage.
‘Dit nummer is niet in gebruik.’
Ik checkte het nummer. Koppig probeerde ik het nog een aantal keer, met dezelfde uitkomst.
Zouden ze dan eindelijk op mobiele telefonie zijn overgegaan? Nog tot diep in het smartphone-tijdperk (om precies te zijn tot de vorige APK) waren ze alleen te bereiken via een huistelefoon die vaak lang en eenzaam stond te rinkelen als de beide heren garagisten onder een auto lagen.
Ik zeg ‘heren’ maar in werkelijkheid waren het twee ouder geworden jongens. Vooral degene met de charmante glimlach en de ouderwetse kuif van stug melkboerenhondenhaar. Als hij niet aan het sleutelen was draaide hij een sjekkie.  Een veeg olie op zijn wangen. Aardige jongens bovendien, bescheiden en zwijgzaam. Niks gewieksts of glads aan, bepaald niet het type van de gemiddelde automens. Rijk hoefden ze er blijkbaar niet van te worden, klandizie hadden ze ogenschijnlijk niet veel, en ook de meest bescheiden rekening werd nog met een lichte aarzeling gepresenteerd, als geneerden ze zich ervoor dat ze me überhaupt geld afhandig wilden maken.
Het was wel een bedrijf dat je moest liggen. Hield je van luxe, dan moest je er niet zijn. Ze lapten er graag iets op. Liefst met tape. ‘Zo gaat-ie wel weer een tijdje mee,’ was het dan. Ik telde fluitend een luttel bedragje uit verliet tevreden hun pand aan de Ceintuurbaan. Dat was de deal: ik ging akkoord met een stukje tape of een boutje om een kapotte bumper op z’n plaats te houden, zij deden nooit laatdunkend als ik met mijn vuile artiestenauto, die de Tape Mobiel was gaan heten, aan kwam rijden voor de jaarlijkse beurt. Het was een gentleman’s agreement. Auto’s waren voor ons allebei een noodzakelijk kwaad, meer niet: ik reed erin, zij hielden ze op de weg.
Toen mijn zoon zijn eerste eigen auto kocht bleef hij de garage trouw, en we troefden elkaar af, wie de laagste rekening had. Daarbij deden we de slome, binnensmondse tongval van de monteurs na. ‘De Ford? Ja is goed hoor, zie maar. Breng ‘m maar langs als je tijd hebt.’

Ik schrijf dit noodgedwongen in de verleden tijd. Want toen ik geen gehoor kreeg besloot ik naar de garage te lopen. Het was mooi weer en nog niet te warm. Ik zou een afspraak maken en meteen hun 06-nummer noteren.
Maar daar stond ik voor een dichte deur. In de winkel ernaast vertelden ze me dat het bedrijf al bijna een jaar gesloten is.
Zo kwam er een abrupt einde aan uiterst prettige relatie van bijna twintig jaar. Waar ik nu met mijn auto naartoe moet weet ik even niet.



Ook v.h. Rookzanger sluit zijn bedrijf. Maar niet definitief! Na een welverdiende zomerstop hoop ik weer op deze plaats verder te schrijven. Tot dan!


vrijdag 26 juli 2019

KATTENKOOI

Er hing met die hitte een wat apocalyptische stemming. Anders dan vroegere hittegolven, die een vakantiegevoel gaven met hun zeldzame zoele avonden, was deze niet alleen drukkend maar ook bedrukkend. Ik vervloekte die klimaatsceptici die hun informatie merkwaardig selectief vergaren en de raketbouwers van Trumps NASA een 'onverdachte bron' noemen. 'De poolkappen smelten niet, maar nemen toe,' zegt NASA. Jawel, u leest het goed. Misschien houden ze nu even hun mond tot het herfst wordt.

Op het terras in het park streek een gezinnetje naast me neer. Een slungelige puberzoon die niets meer wilde, alleen een flesje water. Een meisje van een jaar of elf dat een ongezonde rode kleur had. Ze zag er dermate oververhit uit dat ik me zorgen zou maken als ik haar vader was. Ze haalde een tas tevoorschijn met een goed leesbaar logo. Madame Tussauds. Mijn god, ze waren een dagje Amsterdam aan het doen! Toen de waterflesjes leeg waren  hoorde ik moeder zeggen: 'We lopen nu terug naar het station en dan nemen we de boot (ik neem aan dat ze de pont bedoelde) om aan de overkant rond te kijken.' Ik stelde me de wandeling van drie kwartier voor door hartje Amsterdam, drie uur 's middags, bij 37 graden, en het rondkijken in de zonovergoten kale oeverlanden van Noord. Er zijn meer gekken op de wereld. Dit waren geen sceptici maar glasharde ontkenners. Die hitte zou hun lang geplande uitje niet bederven! Misplaatste flinkheid.

Gelukkig is er in deze zomermisère ook een lichtpuntje. De kattenkooi is net op tijd afgekomen.
Vroeger maakte ik me nooit zorgen om mijn katten. Dat was ook nergens voor nodig, want ze meden het balkon zoveel mogelijk. Maar de komst van Snuf en Snuitje veranderde dat alles. Ze zijn nieuwsgierig, ondernemend, belust op alles wat beweegt, en volkomen onbesuisd. Misschien ben ik te schijterig maar ik zag ze in gedachten naar een vogel of vlinder springen en drie verdiepingen naar beneden vallen. Toen de jonge kat van mijn dochter in Londen van achthoog uit het raam te pletter viel stond mijn besluit vast. Deze katten mochten niet eerder het balkon op voordat er een soort kattenkooi was gefabriekt. Dat gaas tot borsthoogte dat we algauw na hun komst hadden aangebracht was bij lange na niet genoeg.
Vorig jaar voltooide mijn jongste dochter de eerste helft, van twee bezemstelen, tie-wraps en kippengaas. Ze heeft in de vogelopvang gewerkt en is goed in geïmproviseerde kooien. De linkerhelft van ons achterbalkon (dat zich over de breedte van het hele huis uitstrekt) was nu min of meer cat proof.
Waar het verhoogde gaas ophield maakten we een barrière. De rechterhelft moest nog even wachten.
Zo doorstonden we de hittegolf van destijds: helemaal op ons gemak waren we nooit met open balkondeuren.
Tot Snuf ontsnapte door de keukendeur. Met één vermetele sprong stond hij te wiebelen op de balustrade. Voor we iets konden doen had hij de overstap gemaakt naar het buurbalkon. We moesten half op de kast die beide balkons scheidt klimmen, en konden hem met veel overreding en de herhaalde belofte aan brokjes zover krijgen dat hij daarbovenop sprong. Een greep in het nekvel en vermanende woorden en alles liep goed af. Maar het gebeurde nog een paar keer. We hielden telkens ons hart vast. Het was duidelijk dat de kooi af moest voor het weer zo heet zou worden.
Mijn vriendin monteerde de bamboestokken (die de oorspronkelijke bezemstelen vervingen), mijn oudste dochter sloot de balkonkast van de buren af met stevig gaas en mijn jongste nam het rechterdeel van de balkonbalustrade onder handen, net op tijd voor de voorspelde golf. De deuren zwaaiden open om onze gerenoveerde veranda feestelijk te onthullen. Snuf rende naar buiten, nam alles heel even in ogenschouw, zag de onbelemmerde doorgang in het midden, nam een aanloop, maakte juichend een reuzensprong, kwam hardhandig in botsing met kippengaas en gleed spartelend naar begane grond. Beduusd keek hij omhoog, wij keken opgelucht toe.
Insecten mogen zoemen tot hoog in de lucht, de meesjes mogen kwetteren en de eksters mogen schateren wat ze willen in de grote boom die de trots van onze binnentuinen is, ik lees rustig verder en vertrouw op de kooi.

[De eerste keer dat ik naar Engeland overstak belandde ik in een hittegolf. Dat was toen, in 1995, nog charmant en met 30 graden heel wat minder heftig dan nu. De avond viel. Ik dwaalde zwetend met vrouw en kinderen door Bury St. Edmunds, op zoek naar een pub die open was, en dacht aan Kuifje en de geheimzinnige ster. Zomer in het kwadraat, en dat in Engeland. De eigenares van de B&B vroeg naar onze thuissituatie. Hadden we een tuin, bijvoorbeeld? Ik keek naar de hare, die de grootte van een gemiddeld stadsparkje had, en antwoordde beschaamd van nee, maar dat we wel over één, ja zelfs twee, balkons beschikten. Haar gezicht sprankelde toen ze zei: 'Oh, you have a balcony? How lovely!' Alleen als je deze dwaze Britse beleefdheid begrijpt, snap je hoe Boris Johnson groot kon worden.]


dinsdag 23 juli 2019

Drie gedichten van Heine


Een vrouw

Ze hadden elkaar hartstochtelijk lief,
Zij wilde niet deugen en hij was een dief.
Als hij het fatsoen verachtte,
Wierp zij zich op bed en lachte.

De dag werd in lieve lust verdaan,
En ’s nachts lag zij lekker tegen hem aan.
Maar toen het cachot op hem wachtte,
Stond zij aan het raam en lachte.

Hij liet haar zeggen: Kom naar mij toe,
Ik ben je kussen nog lang niet moe,
Ach, laat me niet langer smachten –
Zij schudde haar hoofd en lachte.

Om zes uur stipt gleed de strop om zijn nek,
Om zeven uur zonk zijn kist in de drek.
Maar al om even na achten,
Dronk zij rode wijn en lachte.

---------------------------------------------

Zelden voel ik mij begrepen,
Echt begrijpen doe ik geen.
Maar samen in de stront gelegen,
Snappen we elkaar meteen.

------------------------------------------------------

Zo gaat het in de wereld

Heb je veel, dan zal daar snel
Nóg veel meer bezit bij komen.
Wie maar weinig heeft, hem wordt
Ook dat beetje afgenomen.

Maar als je totaal niets hebt -
Ga je graf alvast maar spitten.
Want het recht om er te zijn,
Hoort aan hen die iets bezitten.


Ein Weib, uit Romanzen (1844)
Nr. 80 uit Die Heimkehr (1826)
Weltslauf, nr. 1 uit de cyclus Lazarus, uit Romanzero (1846-1851)
Vertaling Jan-Paul van Spaendonck

'Zij wilde niet deugen' is overgenomen uit de vertaling van Marko Fondse en Peter Verstegen in De Tweede Ronde, jaargang 3, 1982. In mijn vertaling stond oorspronkelijk: 'Zij was dievegge'.



vrijdag 19 juli 2019

CLIFFHANGER


Mijn dochters kwamen terug uit Noorwegen met verhalen over ritten langs ravijnen en door onverlichte tunnels. Ik probeerde kalm aan te horen hoe een op topsnelheid afdalende politieauto met zwaailichten ze tot aan de vangrail had geduwd - daarachter geen speelruimte maar een abrupte afgrond, een spiegelend meertje in de diepte. Het was goed afgelopen maar ik wist dat het me een stukje van mijn nachtrust zou kosten.

Ik herinner me bijna-ongelukken die ik zelf heb meegemaakt. Slippende banden bij het ronden van een heuveltop in de stromende regen. We naderden Avalon, het was mijn eerste auto, een onbetrouwbare Peugeot 305. IJzingwekkende klimmen op onbeschermde bergweggetjes in Corsica. Ik moest mijn ogen strak op de weg voor me houden en niet toegeven aan mijn hevig opwellende angst - er zaten drie kinderen achterin, mijn vrouw naast me had haar ogen dichtgeknepen, ik voelde me duizelig worden. Vermoeide inhaalmanoeuvres die ik achteraf beter niet had kunnen beginnen. Achteraf? Op het moment zelf besefte ik al dat ik een groot risico had genomen en de adrenaline spoot door me heen, klaarwakker was ik opeens.

Op het spannende moment dat deze potentiële aanrijdingen en ongelukken niet gebeurden verkeerden mijn ouders thuis in zalige onwetendheid. Ik weet niet eens of ik het ze achteraf verteld heb. Misschien na de vierde of vijfde borrel. Dan was het niet meer dan een vakantie-anekdote waar een beetje om gelachen werd. Ze schenen zich ook nooit zo'n zorgen te maken over wat we tijdens onze vakanties uitspookten.

Behalve als er natuurrampen plaatsgrepen. Ik weet nog hoe ik mijn moeder belde vanuit een telefooncel. Ze had niet kunnen slapen, want er was een RAMP geweest in Italië (een modderlawine - die had je ook toen al – met driehonderd doden). De hoofdletters in 'ramp' doen volume en toonhoogte van haar stem na: ik moest de hoorn een beetje van mijn oor afhouden. Ze had het op het nieuws gezien en in de krant gelezen. Ik stelde me voor hoe ze mijn vader in zijn pianospel had gestoord (‘Jan, we moeten iets doen. Kunnen we de politie niet bellen?’) en hoe mijn vader haar brommerig gesust had (‘Kom kom Mea!’). Ik lachte haar zorgen weg en zei dat Torre del Lago, waar we kampeerden, niet in de Dolomieten lag en dat we daar mijlen- en mijlenver vandaan waren. Het nieuws had ons niet eens bereikt, we waren met andere dingen bezig geweest (Puccini, negroni's). Pas na haar telefoontje kocht ik Il Tirreno.

Het is die voortdurende verbinding die we met alles en overal hebben die het zo moeilijk maakt voor ons, bezorgde ouders van nu, om onze kinderen los te laten en ze hun eigen risico's te laten nemen. WhatsApp en Instagram hebben ons aan een haakje. Hoor je een dag niks, staan er even geen leuke foto's op je telefoon, dan moet je jezelf al bedwingen om niet een vragend berichtje te gaan sturen.

Mijn broer heeft ooit, als jonge twintiger, drie maanden door India getrokken. In z'n eentje. Er was geen contact met het thuisfront behalve een brief om de paar weken. Als ik daaraan denk vind ik het alsnog erg voor mijn schijnbaar stoïcijnse vader en vooral voor mijn nerveuze moeder. Maar in zekere zin hadden zij het makkelijker dan wij. Ze werden gedwongen om ons los te laten. Het kon eenvoudig niet anders. Wij hebben tegenwoordig 24/7 controle en contact op lange afstand.

Maar wat heb je aan je slimme telefoon als je dochter met spartelende voeten aan een klif in de Noorse fjorden bungelt?

dinsdag 16 juli 2019

UIVERSCHOUW

Ik ben niet de enige die eraan doet. Door de tijdstippen waarop ik naar het park ga te variëren krijg ik langzamerhand zicht op de aard en omvang van de club. De meesten zijn beschaafde buurtbewoners met een hart voor het park, zoals je zou verwachten; gepensioneerde vogelaars, oude dames die om een praatje verlegen zitten. Maar er zijn ook anderen. Zoals de stille witte man die op een scootmobiel komt. Hij hijst zich moeizaam op een bankje. Soms eet hij een boterham. De laatste kruimels voert hij aan de ganzen. Altijd haalt hij een wilde Havana uit zijn windjack tevoorschijn die hij zorgvuldig aansteekt en langzaam oprookt, de blauwe rook staart hij peinzend na. Of zoals de lange zwarte man met de enorme vierkante ringen aan zijn pezige vingers. Hij laaft zich aan een constante stroom Afrikaanse muziek, klapt af en toe mee. Op zijn schoot ligt een verrekijker die hij regelmatig op het nest richt.

Voorbijgangers kijken even op naar het wiel met de grote vogels. Aan hun reactie hoor ik uit welk land ze komen, want iedereen benoemt verrast wat hij ziet. Stork, Eiber, cigogne, cigüeña. Herken ik de klanken niet, dan weet ik dat daar zojuist 'ooievaar' is gezegd in een mij onbekende taal. Een wetenschap waar je totaal niets aan hebt.

Ik ben er vorig jaar mee begonnen. Toen waren er vijf jongen, een uitzonderlijk aantal. Nog uitzonderlijker was dat ze alle vijf bleven leven en gezond opgroeiden. Tegen het eind van juli zag ik op een strakblauwe en stikhete middag hoe ze proefvluchten maakten: in steeds wijdere kringen scheerden ze met z'n vijven over Amsterdam-Zuid. Het was een koninklijk gezicht. Een meter of honderd erboven cirkelde vader of moeder om een oogje in het zeil te houden.

Dit jaar waren er drie. Een heeft het niet overleefd. De twee blijvertjes zijn nu praktisch volgroeid. Het rechtop staan, al dan niet op één poot, verveelt ze. Ze flappen ongeduldig met hun vleugels. Gisteren zag ik hoe de meest voorlijke van het stel uit het nest sprong en een rondje vloog. Het ging hem (of haar) goed af. Het moeilijkste was het landen op het nest tegen de luchtstroom in. Zij (of hij) stuurde paniekerig bij met haar vleugels, zijn poten spartelden in de lucht op zoek naar houvast. Toen het gelukt was klepperden ze allebei opgewonden.

Ik heb altijd al graag op bankjes gezeten maar lang hield ik het nooit vol. De duur van een pijp of een halve liter bier, in mijn natte dagen. Nu ga ik er met voorpret naartoe. Ik ga goed rechtop zitten, leg mijn handen op mijn bovenbenen, installeer me alsof ik ga mediteren. Ik ontspan me, regel mijn adem en begin te staren. Naar de langbenige vogels daar op dat wiel, naar de grote boom naast het nest die tegen de grijze lucht beweegt als een levend schilderij van Ruysdael, naar de ganzenfamilie waarvan de ouders zo waakzaam zijn dat het aan hysterie grenst. Ik stel het moment van opstaan uit. Er is geen noodzaak, geen haast. 
In mijn Maigrets zitten straatschuimers en oude besjes rustig een hele dag in een Parijs plantsoentje te niksen. Dat is voor mij nog toekomstmuziek, maar een uur red ik tegenwoordig makkelijk, dankzij de ooievaars.



vrijdag 12 juli 2019

Voorheen Rookzangers Notitieblog (26)


1.

Men weet te weinig. Of juist te veel. Zelden precies genoeg.
Ik lees over Heinrich Heine en hoe meer ik te weten kom, hoe meer mijn eerdere kennis tekort lijkt te schieten. Kleuterkennis was dat. Maar die kleuterkennis leverde wel een hanteerbaar, intuïtief totaalbeeld op, terwijl mijn inmiddels exponentieel gegroeide grotemensenkennis alleen maar gaten laat zien en vragen opwerpt.
Heine was het prototype van de moderne Europese intellectueel, lees ik ergens. En verdomd, ik geloof dat het waar is. Weg is het beeld van de romantische dichter met een ironische twist - dat van een gestudeerd man, een gewiekst journalist, een letterkundig carrièremaker en vilein polemist, een internationaal georiënteerd, cynisch geëngageerd, complex, stekelig én gevoelig mens komt ervoor in de plaats. Een ongrijpbaar fenomeen vol tegenstrijdigheden. Als essayist Maarten Doorman in zijn artikel Heinrich Heine, idealist zonder ideologie (2006) ook nog eens tussen neus en lippen door een betere vertaling aanbiedt van het tweede kwatrijn van 'mijn' gedichtje van afgelopen dinsdag (rijmwoorden mop/op), besluit ik af te haken. Ik heb vakantie. En ik wil mijn oude Heine terug. Het vanzelfsprekende begrip Heine, de tekstdichter van mijn geliefde romantische componisten, van wie ik net genoeg wist om hem interessant te vinden.

Maar eerst nog dit:

Als ik 's morgens langs je huis loop,
En omhoog kijk naar je raam,
Dan ben ik blij, m'n kleintje,
Om jou daar te zien staan.

Met je mooie zwartbruine ogen
Kijk jij me vorsend aan:
'Wie ben jij, en wat scheelt je?
En waar kom jij vandaan?'

Ik ben een Duitse dichter,
In heel dat land beroemd;
Noemt men de grootste namen,
Dan wordt ook de mijne genoemd.

En wat mij scheelt, m'n kleintje?
Ik ben net als mijn land gedoemd;
Noemt men de ergste kwalen,
Dan wordt ook de mijne genoemd.

(Die Heimkehr, nr. 13; vertaling: J.-P. v. S.)


2.

Ik heb al eens verteld hoe de kleinkinderen van Koos Grosman me belden, nadat ze mijn blogs over hun opa hadden gelezen. (Zie onder labels.)
Vorige week werd ik benaderd door de eigenaar van een kringloopcentrum in Vaassen. Hij had een schilderijtje van 'mijn schilderende oom' in handen gekregen. Enig speurwerk bracht hem bij mij. Had ik interesse?
Ik mailde de kleinzoon. Die wilde het schilderij graag hebben en vroeg of ik de transactie wilde afhandelen.
Zo stond ik vorige week met een olieverfpaneeltje in mijn hand. Een getormenteerde Christuskop, de doornen beten in zijn hoofd. De kleinzoon kwam en samen keken we ernaar. 'Kunstig', vond hij het. Ik vroeg me af of ik er een soort boetedoening in moest zien: de Christus had in het oog springende Semitische trekken. Maar ik besloot die gedachte niet te uiten en ook dit hoofdstuk te sluiten.


3.

Gisteren werd ik gebeld door een Haagse Maigret-liefhebber. Hij was al lang op zoek naar het beeldje van de commissaris dat ooit was gemaakt om potentiële kopers van de luxe verzameluitgave over de streep te trekken. Hij had mijn blog gelezen en wist dat ik het begeerde sculptuurtje bezat. Hij kon zich voorstellen dat ik er geen afstand van zou willen doen, maar mocht ik dat toch willen overwegen, dan was hij bereid er een goede prijs voor te bieden.
Ik moest hem teleurstellen.
Soms lijkt dit blog wel een soort uithangbord.


(Illustratie: cover van kunstmagazine 'Die Jugend', nr. 7 uit 1906, door Sergey Solomko (1867-1928))

dinsdag 9 juli 2019

Heine vertalen


Ze stond aan zee te staren
Naar de zonsondergang.
Haar hart had veel bezwaren,
Ze zuchtte lang en bang.

Kop op, juffrouw: dit wonder
Is toch geen nieuwtje meer?
Hij gaat hier vóór u onder,
En keert van achter weer.

Das Fräulein stand am Meere

Und seufzte lang und bang,
Es rührte sie so sehre
Der Sonnenuntergang.

Mein Fräulein! sein Sie munter,
Das ist ein altes Stück;
Hier vorne geht sie unter
Und kehrt von hinten zurück.

Heinrich (eigenlijk Harry) Heine schippert, heen en weer, tussen ironie en romantiek. Vaak is dat verwarrend. Wat bedoelt de man? Is hij serieus of niet? Schumann bijvoorbeeld kwam er niet uit. Die maakte dramatische muziek bij Heine's gedichten in geval van twijfel. Smacht met de smachtende woorden mee. Ziet dubbele bodems niet of veinst ze niet te zien. Vermijdt knipogen. Doet alleen maar schalks als Heine dat overduidelijk is. Schubert bewandelde de veilige weg op een andere manier: door alleen de eenduidige verzen van Heine te kiezen. De reden voor het succes van bovenstaand gedichtje is waarschijnlijk juist zijn eenduidigheid: dit is ironisch bedoeld, daar is geen twijfel over mogelijk. Schubert noch Schumann hebben zich er dan ook aan gewaagd. De eerste stierf er trouwens te jong voor: in 1828, zestien jaar voor Heine zijn Neue Gedichte uitbracht.

[Terzijde: we mogen van geluk spreken, in onze handen wrijven zelfs, dat de werkzame levens van Heine en Schubert elkaar nog overlapten. De Heine Lieder, onderdeel van wat als Schwanengesang bekend is geworden, behoren tot de laatste werken van Schubert. Heine's teksten, die hij pas had leren kennen, inspireerden hem tot een ongekende verruiming van het romantische idioom die moedig vooruitwijst naar het impressionisme, en doet watertanden naar het nooit geschreven werk dat nog uit de pen van de bescheiden Weense meester had kunnen vloeien.]

Vertalen van Duitse poëzie is een ramp. De talen lijken erg op elkaar maar wijken op cruciale momenten juist af. Soms kun je een kwatrijntje letterlijk overnemen, en rijmt bang/lang keurig op bang/lang .... Maar dan moet je opeens stoppen omdat 'sang' niet rijmt op 'zong'.
Ik vergeleek het vertalen laatst, in mijn blogje over Heine's Loreley, met Keltische stapelmuurtjes. Klopt de veelbelovende rijm niet meer of ben je niet tevreden over het resultaat, dan moet je gaan wrikken en eerder gelegde bouwstenen verwijderen en vervangen. Een paar dagen later vertaalde ik nog een gedicht van Heine. Ik schreef:

Mijn hart klopt wild, ondraaglijk,
Het klopt ondraaglijk wild.
Je bent mij zo behaaglijk,
Mijn lieve mensenkind!

Maar ideaal is dat natuurlijk bepaald niet (nog afgezien van het halfrijm wild/kind) - aangezien 'behaaglijk' in die betekenis in het Nederlands niet gebruikelijk is. Maar schrap je dat en zoek je een ander rijmwoord, dan moet ook het mooie paar klaaglijk/ondraaglijk uit het vorige couplet sneuvelen, en dat is natuurlijk erg jammer.

Over het bovenstaande gedicht correspondeerde ik met neerlandicus Nico van Lieshout. We zijn er beiden erg vertrouwd mee omdat het Linnaeuskoor, waarvan ik dirigent ben en hij bas-bariton annex penning- en spreekstalmeester, mijn toonzetting ervan zingt. Hij stuurde me een versie waarin hij eveneens had gekozen voor wonder/onder.
En hij voegde er vrolijk deze variant aan toe:

Juffrouw, kop op, niet piepen,
Zo houd ik ’t ook niet droog,
De zon die zakt wel dieper
Maar klimt morgen weer zo hoog.

Daar moest ik om lachen. Maar ik nam zijn suggestie toch niet over. Want het gevaar ligt op de loer, bij het vertalen van Heine, om het té grappig te willen maken. Wijlen Seth Gaaikema trapte soms kniediep in die valkuil bij zijn vertaling van Dichterliebe. Schreef Heine 'werpen', dan maakte Gaaikema er 'pleuren' van. 

De ambivalentie in stand houden en de goede rijmwoorden vinden. Daar gaat het om.

PS: Of toch: Kop op meid, niks bijzonders! Zo gaat het iedere keer... ??? 


(Illustratie: 'Het meisje aan het venster', Salvador Dali, 1925.)

vrijdag 5 juli 2019

De schedel van Schiller


Ik zat met mijn oude vriend Gaston op de campus van het Roeterseiland, aan een schragen tafel in de zon. Om ons heen zaten studenten in meertalig goed humeur bijeen. Wij waren verreweg de oudsten hier. De hoogleraren waren met vakantie.
Ik haalde een boekje uit mijn zak dat ik in de tram had zitten lezen. Goethe’s Faust, alle versies, in dundruk. Ik was nog niet veel verder dan de eerste bladzij, waarop Faust humeurig mompelt dat de wetenschap hem helemaal niets heeft gebracht.
‘Moeilijk,’ zei mijn vriend. ‘Knap hoor! Ik heb ooit lang geleden iedere avond voor het slapen gaan een bladzij van de Divina Commedia gelezen.’
‘Iedere dag een bladzij. Zo doe je dat. En op een gegeven moment heb je het uit.’

De aanleiding voor mijn ongewone tramlectuur was dat ik vond dat er te veel halve kennis in mijn hoofd opgetast lag. Ik had heel wat klokken horen luiden in mijn leven; ik kende hun muziek, hun echo. Maar werd het niet eens tijd dat ik de bron van het geluid ging onderzoeken? Natuurlijk kende ik het verhaal van Faust. En ik begreep de invloed die het op onze cultuur heeft gehad. Maar afgezien van de fragmenten die door mijn geliefde componisten op muziek zijn gezet had ik het origineel nooit gelezen.

Ik lees over de vriendschap tussen Johann Wolfgang von Goethe en Friedrich von Schiller. Allebei jong in de adelstand verheven, vandaar dat von. Ze ontmoetten elkaar in 1795. Goethe was toen al hard op weg het pompeuze instituut te worden dat alwetend te Weimar resideerde en daar minzaam audiënties hield, collega-genie Schiller was tien jaar jonger en van een ander slag.
De beide beroemde litteratoren bekeken elkaar eerst argwanend, maar al gauw werden ze dikke vrienden. Het was zo’n bijzondere vriendschap tussen getalenteerde, aan elkaar gewaagde individuen die als ze samen zijn niemand anders in hun omgeving dulden. Donner en Mulisch. Taal was een ernstige zaak in die dagen maar de vrienden hadden een woordspeling bedacht voor hun speciale vriendschap: homogenialiteit.
Bij Schiller was nog niet lang geleden tering geconstateerd. Maar hij liet zich er niet onder krijgen en werkte als een bezetene. ’s Nachts - hij sliep tot in de middag. Hij had een passie voor het kaartspel en voor roken. Wat nou tering! De literaire stroming die hij aanhing heette Sturm und Drang. Wij zouden zeggen Rock & Roll.
Schiller stierf jong, in 1805, hij werd vijfenveertig jaar.

In 1826 schreef Goethe een ode aan de schedel van Schiller, die hij onder een stolp bewaarde, op een kussentje van blauw satijn.
Dat zit zo: de kisten in het mausoleum waarin de stoffelijke resten van de groten van Weimar werden bewaard waren gaan rotten. De knekels en schedels lagen kriskras door elkaar over de vloer verspreid. Toen men Schiller in 1826 naar de vorstelijke begraafplaats wilde verplaatsen, koos de burgemeester het grootste doodshoofd en het grootste geraamte uit. Die moesten immers wel bij zo’n groot man horen. Goethe ontfermde zich stiekem over de schedel. Er bestond al lang twijfel, maar DNA-onderzoek toonde in 2008 definitief aan, dat die nooit van Schiller kon zijn geweest. Ook het aan hem toegeschreven geraamte was niet authentiek: het bleek zelfs uit drie verschillende geraamtes te zijn samengesteld.
Zo declameerde de oude Goethe zijn verheven verzen tegen de kop van een wildvreemde.


(Illustratie: het Goethe-Schiller Monument te Weimar, door Ernst Rietschell in 1857 gemaakt. In werkelijkheid was Schiller (rechts) met zijn 1.90 ruim 20 cm langer dan zijn vriend.)


dinsdag 2 juli 2019

De verliefde zeemeermin


Daar naderen donkere luchten,
De nevel bedekt de zee;
De golven ruisen en zuchten,
Iets wits komt ruisend mee.

Een meermin stijgt schuimend naar boven,
En zinkt op het strand naast me neer;
En onder haar hemd, fijn gewoven,
Daar zwellen haar borsten zeer.

Zij drukt me neer en omhelst mij,
Te ruw naar mijn idee.
 ‘Je duwt me veel te hard jij…
Jij schone waterfee!’

‘Ik druk jou in mijn armen,
Omdat ik van je houd;
Ik wil aan jou me warmen,
De avond is te koud.’

De maan kijkt almaar matter
Vanuit de wolken mee.
‘Jouw oog wordt droever en natter,
O schone waterfee!’

‘Het wordt niet natter en droever.
Het nat van mijn oog dat je ziet,
Is de branding bij de oever,
Die een druppel achterliet.’

De meeuwen krijsen klaaglijk,
En grommend woedt de zee.
‘Jouw hart klopt wild, ondraaglijk,
O schone waterfee!’

‘Mijn hart klopt wild, ondraaglijk,
Het klopt ondraaglijk wild.
Ik vind jou zo behaaglijk,
Mijn lieve mensenkind!’


Heinrich Heine (1797-1856), Die Heimkehr (1823-1824) nr. 12
Vertaling: Jan-Paul van Spaendonck
Illustratie: The Mermaid (1901), John William Waterhouse (1849-1917)