Ik heb twee vrienden die Ruud heten. Nu ja, dat is een gefingeerde naam, want ik wil ze niet in de openbaarheid brengen met zaken die ze zelf liever niet in de openbaarheid zouden willen hebben, zo vermoed ik. De een is, laten we zeggen, theatermaker in het Gooi, de ander voormalig striptekenaar en nu werkzaam in een eetcafé in een naamloos plaatsje in de provincie. Begrijp me goed: dit is niet waar.
Wat wel waar is en wat ze gemeen hebben met elkaar en met mij, is hun alcoholisme. We kunnen er niet van afblijven, wij drie, van de fles.
We vechten gedrieen tegen de drank. Ieder op onze eigen manier. Met wisselend succes. Ruud I is nog niet helemaal toe aan de acceptatie van zijn status, die toch die van een ziekte is, Ruud II wel. Met Ruud II heb ik vanmiddag een eind hardgelopen, door de stralende, epaterend mooie junimiddag. Graadje of 27, kilometertje of 5. Volgens hem is dat de oplossing.
Ik was kapot daarna.
Ik was ook even zonder de 'hunkering' die in het Engelse jargon 'craving' heet, en in het kleutertaaltje van de Jellinek 'trek' wordt genoemd. Dat wel.
Een uur lang zaten we vervolgens in aftandse rieten stoeltjes in de hete zon in het te lange gras en spraken over muziek, over kunst, over Bommelstrips, over het leven. Ruud is geen erudiet in de normale zin des woords, maar wel een van de meest intelligente mensen die ik ken. Zijn empathie en inzicht in de menselijke ziel zijn weergaloos, hoewel hij tegelijkertijd een enorme egocentrische neuroot is. Maar dat ben ik ook, en daarom begrijpen we elkaar zo goed.
Na dat uur rende Ruud weer naar huis. Op windkracht 9. Hij had nog fut. Zijn drankuurtje begon pas vanavond.
Ik opende een fles wijn die mijn vriendin zo goed was geweest voor me te halen en stak een pijp op. Een Savinelli Capri 'root briar' uit de jaren '60. Tabak: Rattray's nr. 7. Ik zette 'Die Winterreise' op, en zong luid mee, hartje zomer. Voor even was alles weer helemaal in orde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten