vrijdag 5 oktober 2012

ERWIN

Gisteren liep ik door het Vondelpark. Het had de hele morgen geregend maar plotseling was de zon hevig doorgebroken. Het strijklicht deed de oude bomen prachtig uitkomen. Ze leken massiever dan anders, bemoste zuilen waarvan de donkere kleur verdiept werd door de verse sporen van de regen. Er dansten al wat goudgele bladeren op de wind. De hemel was diepblauw en de opbollende wolken hadden helder witte randen, maar hun donkere massa waarschuwde me dat al die flonkering niet kon duren. Juist die tijdelijkheid maakte de schoonheid van het park intens. Een ranke vrouw met een Golden Retriever passeerde me. Ik houd niet zo van honden, maar nu wilde ik dat ik er ook een had, om uitzinnig voor me uit te draven en op bladeren te jagen.
Zo’n dag was het.
Ik dacht aan Erwin.
Het boek dat mijn leven veranderde verscheen in 1974. Voluit heet het Erwin, 5 october 1972. Het werd geschreven door Geerten Meijsing maar gepubliceerd onder het collectieve pseudoniem Joyce & Co. om ook zijn meedenkende en meeplottende kompaan Keith Snell in het applaus te betrekken dat het boek terecht ten deel viel. De flaptekst ken ik uit het hoofd en roept nog steeds het gevoel bij me op van toen, een bijna pijnlijk verlangen naar een gedroomde wereld van eeuwige schoonheid, die nochtans getint is met een weemoed om de onvermijdelijke sterfelijkheid: ‘…Kunt U zich een dag voorstellen, in het begin van de herfst, een precieze, heldere morgen vol goud waarop de herinneringen zingen, en een zwaan in de vijver waarvan het water nog nooit zo rimpelloos is geweest om een volmaakt gezicht te spiegelen… Twee jaar geleden, op 5 october 1972, is onder zulke, de meeste kiese, omstandigheden Erwin Charles David Garden overleden op de leeftijd van 22 jaar...’
Later die dag zat ik op het terras van Wildschut met Renger van den Heuvel, die een film over Geerten Meijsing gaat maken. We overwogen samen of ik iets voor de filmmuziek zou kunnen betekenen. Toen de zon verdween stond hij op om zijn colbertje aan te trekken, en ik ritste mijn ribfluwelen jack wat hoger dicht. Maar het was niet de plotselinge herfstkilte die me deed huiveren. Renger had net een passage uit Erwin aangehaald en er achteloos bij gezegd: ‘Pagina 23’. Renger kon er niets aan doen, maar opeens kwam de verering weer boven die ik als adolescent had gevoeld voor de schrijver van dat boek, en ik voelde me nietig: een scharrelend amateurtje dat door een vergissing meespeelt op het grotemensentoneel en binnenkort wel door de mand zal vallen.
In mijn huidige leven is voor de verheven sentimenten van Erwin weinig plaats meer. En ook de schrijver ervan, die ik goed heb leren kennen en mijn vriend mag noemen, is langzaam maar zeker van zijn troon op de Olympus afgedaald en mens geworden. Een heel bijzonder mens, dat wel.
Soms betreur ik dat wel eens, die ontmythologisering van mijn jeugd, maar meestal heb ik liever mensen om me heen dan goden op een berg.

1 opmerking:

martin pulaski zei

Een van de allerbeste Nederlandstalige schrijvers.
Mooi eerbetoon.

Martin Pulaski