vrijdag 17 november 2023

JOCH



De eerste keer dat ik Joch zag was op het toneel. Ik zou muziek gaan schrijven voor het Tuinstadtheater en was nieuwsgierig met wat voor mensen ik te maken zou krijgen.
Op een zondagmiddag ging ik naar het Pleintheater. Het zaaltje in Amsterdam-Oost was bijna leeg, maar de dames op de bühne speelden alsof ze voor een vol Carré stonden. Een van hen viel me meteen op: een kleine mollige vrouw met lang grijsblond haar in een paardenstaart. Ze was zorgvuldig opgemaakt en flink van sieraden voorzien, en sprak met een onvervalst Jordanees accent. Haar ogen twinkelden van leven en haar gebaren en mimiek waren prachtig naturel. Alsof ze geen rol speelde maar gewoon zichzelf was daar onder de spotlights. Ze had humor, ze had een mooie, warm vibrerende stem en ze maakte contact met de zaal als ze zong. Podiumvrees leek ze niet te hebben.
Joch Kuiken, las ik in het programma.

Ik denk dat ik in eerste instantie een beetje bang voor haar was, toen ik haar zo op het toneel bezig zag. Nou ja, bang is een groot woord.  Op mijn hoede, liever gezegd. Dat brutale Mokumse, dat ze uitstraalde, die houding van ‘wie doet me wat’ - daar weet ik nooit zo goed raad mee. Ik voel me altijd weer een verlegen jongetje als ik ermee in aanraking kom.   
Een vent van vijfenvijftig, geboren en getogen in Amsterdam, bang, of liever gezegd op zijn hoede, voor Joch?  Ik kan het me nou niet meer voorstellen.     
‘Ach Moppie toch!’ Ik hoor het haar in gedachten zeggen.

Op het podium zat ook een zwijgende man. Een zijden shawltje, vriendelijk blauwe ogen achter een stalen brilletje, mooi zilver haar, in een wuivende golf naar achteren gekamd. Hij las onverstoorbaar in een boek. Later begreep ik dat het Jochs man Jelle was, en snapte ik ook waarom hij daar decoratief zat te zwijgen: hij vergezelde zijn vrouw overal. Dat moest ook wel, want hij kon toen al niet meer alleen gelaten worden. De regisseuse had blijkbaar gedacht: als hij er toch steeds bij is, dan kan ik hem net zo goed voor de figuratie inzetten, en hem op het toneel neerpoten. Een goed idee, want Jelle was een mooie man om naar te kijken.

Er was meer dat ik later ging begrijpen, toen ik begon te werken met de acteurs met wie we het muziektheaterstuk Ze vroegen arbeid, er kwamen mensen zouden gaan opvoeren. Dat schijn bedriegt; en dat niet alle ras-Amsterdammers brutaal zijn, bijvoorbeeld. Dat was toch echt een vooroordeel, waarmee mijn overgevoelige Brabantse vader me had opgezadeld. Die had nooit kunnen wennen aan de hoofdstad, en had alle inwoners ervan over één kam geschoren. Hij vond de tongval hard en de mensen hard.
Joch bewees dat het de kast in kon, dat vooroordeel, in de la bij de andere valse aannames. Want Joch kon een leuk mondje plat praten, en ze was toch echt in de schaduw van de Oude Wester geboren, maar ze had niets van dat gewiekste, dat gehaaide, dat bikkelharde onder het mom van een geintje, dat ik thuis had leren associëren met die joviale Jordanezen. Er zat geen ruwe bolster om haar blanke pit.
Ze kon heel direct zijn en fel uit de hoek komen, dat wel, maar ik heb in al die jaren dat ik met haar heb gewerkt nog nooit een sneer uit haar mond gehoord; behalve dan als grapje, als ze een volbloed Jordanese met het hart op de tong speelde. 
Lik-op-stuk? Jij-bakken? Joch kwetst geen mensen, ook niet voor de grap. Daar is haar hart te warm voor, daar heeft ze ook te veel innerlijke beschaving voor.  Maar je moet geen ruzie met haar krijgen, denk ik. Een sterk rechtvaardigheidsgevoel maakt dat ze door roeien en ruiten gaat als iemand haar een rotgeintje wil flikken. Of als iemand in haar omgeving slachtoffer wordt van een rotgeintje. Berg je dan maar.

Ik schreef een liedje voor haar, In de oude stad. Ze zong het hartverscheurend mooi, precies zoals ik me had voorgesteld dat het zou klinken – nee, beter. Het beeld van Joch, die het quasi-Amsterdamse volksliedje voordraagt in de voorstellingen van september 2012 in de Meervaart, geflankeerd door twee in haar ogen piepjonge muzikanten met accordeon en bouzouki, staat me nog altijd helder voor ogen. Het was alsof de jongens hun geliefde oma begeleidden.
Van het een kwam het ander. Buiten de voorstellingen en de repetities om begonnen we ook samen muziek te maken. Ik begeleidde haar op een auditie voor het seniorensongfestival. We traden op bij verschillende gelegenheden in Nieuw-West en breidden ons repertoire uit met Amsterdamse liedjes en klassiekers als Liefde van later en Het dorp, zodat we uiteindelijk een volwaardig programma konden aanbieden. Ik noemde Joch mijn hoogbejaarde Muze en was blij met deze onverwachte nieuwe samenwerking. 

We repeteerden bij haar thuis. Jelle bracht koffie en zat stil te luisteren. Soms had hij kritiek: Joch was schor geweest, of niet zo goed bij stem meer als vroeger, vond hij. Ik moest me er dan aan herinneren dat hij de klank van Jochs stem nog in zijn oren had, zoals die zoveel jaren geleden geweest was. Hij had haar nog als jong meisje horen zingen. Maar ik kende alleen haar rijpe stem en was juist gecharmeerd van het doorleefde geluid – er klonk een heel leven in door. Wat deed een raspje er dan toe? Wat ze zong klonk levenslustig, en recht door zee, en toch ook broos en weemoedig. En altijd heel muzikaal. Ik luisterde naar het heden, bij Jelle kwam het verre verleden daarin meer en meer rondspoken.

Toen stierf Jelle. Dat was een klap. Hij liet een leegte achter die niet meer op te vullen was. De eerste jaren dat ik bij hen thuiskwam speelde er vaak een ouderwetse bandrecorder, zo’n joekel van een ding; muziek van vroeger, Sinatra of Ella Fitzgerald. Op tafel stond altijd een schaaltje nootjes klaar, als symbool van gastvrijheid en gezelligheid. Nu zweeg de taperecorder en stond de hele dag de televisie aan, en in de keuken de radio. Maar de stilte liet zich daarmee niet overstemmen. Het schaaltje nootjes bleef, dat wel.

De eerste keer dat we op pad gingen zonder het vooral zwijgende, maar o zo goeiige gezelschap van Jelle, was naar een middag van de ANBO, afdeling Nieuw-West. Er werden boeken gepresenteerd, de opgetekende levensverhalen van markante buurtbewoners. Wij zongen en speelden als intermezzo onze liedjes. Tijdens Liefde van later kreeg Joch het te kwaad. ‘Als liefde zoveel jaren kan duren…’ - het was haar uit het hart gegrepen. Zelf had ze de pest in, dat tranen haar stem hadden verstikt, maar niemand van de aanwezigen vond het erg. Ze waren geroerd door haar zang en ontroerd door haar emotie.
Na afloop ontstond het idee om voor de volgende reeks levensboeken ook een deel te reserveren voor Joch. En het lag voor de hand dat ik dat ging schrijven: we kenden elkaar immers goed, Joch vertrouwde me, en we zagen elkaar toch al geregeld.

Zo ging ik na de jaarwisseling om de week naar haar flat in Overtoomse Veld. Tussen de schilderijtjes, gemaakt door Jelle en zijn vader, de kleedjes en de klok en de snuisterijen die een vage herinnering aan de Jordaan opriepen, praatten we een paar uur lang over het verleden. Het voelde in het begin een beetje onwennig om daar te zitten zonder mijn gitaar, maar mijn vol gekliederde schriftje werd al gauw een even vertrouwde metgezel. Joch schonk nu zelf de koffie, er waren koeken of gebakjes, en natuurlijk altijd die nootjes, dat schaaltje werd voortdurend ververst.

Toen het lente was geworden hadden we haar leven tot dan toe in kaart gebracht; in vogelvlucht waar het geheugen zuinig was met gegevens, inzoomend op de details als de herinnering sterk was.
Hier is het resultaat. Ik laat nu het woord aan Joch.

[Voorwoord bij Een Jordanese in Nieuw-West, Stichting de Driehoek, 2017]

Naschrift

In de jaren die volgden na het publiceren van het bovenstaande werd Joch langzaam nóg ouder. Als je vroeg hoe het ging was het steevast: 'slecht...' en dan volgde er een korte litanie over haar gezondheid. Maar al snel herpakte ze zich. Ze vond het fijn dat je kwam en liet zo'n bezoekje niet verpesten door kwalen en kwaaltjes. Ze genoot van het zingen en miste het Tuinstadtheater, dat er in 2016 mee gestopt was. Zelf wilde ze nog lang niet stoppen, de oudste zangeres van Amsterdam worden was haar trotse ambitie.
Bezoekjes werden steeds meer een herhaling van zetten. Ik kreeg een bruintje, zij mocht van de dokter geen witje meer maar ook zonder jenever leefde ze op. We zongen dezelfde liedjes, er kwam nooit meer iets bij; er ging alleen wat af, een vergeten zinnetje of wat, een hoge noot hier en daar, maar wat zou dat? Als ik naar huis ging (de parkeermeter tikte nietwaar?) voelde ik me melancholiek maar ook tevreden. Mijn vriendin en ik hadden een ander mens, een oud mens bovendien, een goede namiddag bezorgd. Het is niet veel maar het is iets.
Toen ik hoorde dat ze, toch nog onverwacht, gestorven was voelde ik meteen spijt. Had ik niet wat vaker moeten gaan dan die paar keer per jaar? Dat heb je met schijnbaar onsterfelijke mensen: geen haast, tijd genoeg.
Niet dus. Al was ze misschien inderdaad de oudste nog zingende Amsterdamse geworden, zelfs Joch bleek sterfelijk.

R.I.P. Johanna Maria Kuiken - de Ruijter, 1 maart 1929 - 9 november 2023.






Geen opmerkingen: