vrijdag 4 september 2020

JO

Het regende onafgebroken. Na een paar uur geconcentreerd schrijven wilde ik er even uit. Ik wachtte op een gaatje in de wolken, deed een dikke hoodie aan en aarzelde of ik toch ook een paraplu zou meenemen. Ik dacht aan mijn Oom Jo.
Oom Jo had altijd een paraplu bij zich. Eerder om regen te voorkomen dan om die tegen te houden. Zijn theorie was dat het, als je een paraplu meezeulde, zelden ging regenen. Vergat je hem daarentegen, dan kreeg je prompt een bui op je kop. Zo wandelde hij elke tweede dinsdag of donderdag, dat ben ik vergeten, van Hilversum naar de Amsterdamse Rijnstraat. Hoed op, regenjas aan, paraplu ter hand. Een kleine magere man met donkere ogen in een benig gezicht. Zo op het oog leek hij wel wat op de Zwarte Zwadderneel, de onheilsprofeet uit de Bommelverhalen, maar in tegenstelling tot die zure zwartkijker was onze Oom Jo een rasoptimist die altijd lachte. Hij had een hoge giechel die permanent klaarstond om als reactie te dienen op welke opmerking dan ook. Vooral bij het schaken, wat hij steevast met mijn opa deed. Hij was de sterkste speler van de twee, maar als het misging toonde hij zich een goede verliezer. 'Hihi, Wout, daar heb je me! Deksels! Mat... Hihihi.' Mijn opa glunderde. 'Nog een sigaartje Jo?' 'Hihi Wout, waarom niet, hihi.'
Om deze en andere redenen was Jo, voluit Johannes Marinus Grabijn, gepensioneerd technisch tekenaar bij Fokker en een volle neef van mijn oma, een graag geziene gast in huize Wijnmaalen in de Rijnstraat. Een zonnig humeur en een inschikkelijk karakter. Alleen zijn vaste opmerking bij het eten: 'Nee dank je Babs, ik zit vol' namen mijn opa en oma hem niet in dank af. Dat vonden ze plat. Je moest zeggen: 'Ik ben voldaan'.
En het was oppassen bij het achtuurjournaal, als hij bij uitzondering zo lang bleef. Als het nieuws daar aanleiding toe gaf kon mijn opa flink opgewonden raken over de vuile streken van de conservatieven. Hij ontstak in onredelijke woede en schudde zijn gebalde vuist naar het scherm -  een echte rooie, sociaal-democraat van huis uit en in hart en nieren. Oom Jo sympathiseerde met de VVD en de twee mannen konden dan flink botsen, tot het verzoenende giechelen alles oploste.
Eigenlijk waren die politieke meningsverschillen de enige gelegenheden dat Jo iets van zichzelf liet zien. Hij praatte maar zo'n beetje mee, relativerend, grinnikend. Hij was op een prettige manier onpersoonlijk, een sfeer van onthechting hing als een luchtig aura om hem heen. Een ongetrouwde man die zijn leven lang bij dezelfde hospita woonde, die hij 'juffrouw' noemde. Bij een katholieke familie zou hij vast heeroom zijn geweest. Een ascetische bedelmonnik. Hij leefde sober, dronk niet, deed voor het slapen gaan ademoefeningen voor het open raam. Wandelde en wandelde, keek om zich heen, soms peinzend en in zichzelf verzonken, maar wat hij dan overdacht bleef binnenin dat benige hoofd. Misschien dacht hij aan Frans, zijn jonggestorven tweelingbroer, of aan hun beider jeugd in het weeshuis.
Toen we naar Leusden waren verhuisd en mijn opa en oma daar in een bejaardentehuis waren ondergebracht bleef hij hen regelmatig bezoeken. Meestal op zondag, als de festiviteiten zich naar ons huis verplaatsten. Hij nam trein en bus en arriveerde ruim voor theetijd, schaakte met wie maar wilde en nam alle veranderde omstandigheden vermaakt in zich op. Ook bij ons thuis was hij een welkome verschijning, die met zijn regenscherm, zijn gleufhoedje en zijn demi de geest van andere tijden de huiskamer in blies.
Toen hij stierf, vier- of vijfennegentig jaar oud, liet hij al zijn spaargeld na aan de dierenbescherming. Een niet geringe som, naar gezegd werd. Dat was het enige verdriet dat hij zijn nicht ooit deed. 'Niet voor mezelf natuurlijk. Ik heb er niks meer aan,' zei mijn oma vaak wrokkig. 'Maar Mea had het zo goed kunnen gebruiken.'


3 opmerkingen:

Vitalski zei

mooi!

Hans Valk zei

Opnieuw één van je betere stukjes: familieleden blijken steeds weer een rijke bron voor mooie verhalen. Zie Sander Donkers en zijn Tante Jon in de Volkskrant.

Ik was meteen geïntrigeerd door de wandelprestaties van Oom Jo.
Als ik een rechte lijn op de kaart leg van het centrum van Hilversum naar de Rijnstraat in Amsterdam, dan ik uit op om en nabij de 25 km. Over paden en wegen is afstand ongetwijfeld nog aanzienlijk groter, denk ik. Met dertig kilometer schat ik het nog voorzichtig in.
Ik neem aan dat Oom Jo 's avonds weer naar huis ging. Hij liep dus zonder mankeren eventjes 60 km. per dag voor zo'n maandelijks bezoekje.

Liep ie ook de vierdaagse van Nijmegen?

Jan-Paul van Spaendonck zei

Hij kwam om de week ('Vandaag is het Jo's dag'). 's Avonds nam hij de trein terug, dat wel. Hij moet inderdaad voor dag en dauw zijn vertrokken om rond lunchtijd bij mijn opa en oma te zijn. Vierdaagse, ja, meen van wel. En volgens mijn broer liep hij later als hij bij ons kwam van station Amersfoort naar Leusden-Centrum. Toch ook aardig endje voor een tachtiger.