vrijdag 25 november 2016

KRAANVOGELS

Bij Zen waren er twee nieuwkomers. Maar de aandacht voor hun komst werd verstoord door een ander ongewoon voorval: er werd door een monteur aan de verwarming gewerkt en we moesten naar een andere ruimte; of toch niet, was de man inderdaad bijna klaar met zijn werk? In de commotie die ontstond schoot me een passage te binnen uit Afterzen van Janwillem van de Wetering. De auteur beschrijft hoe een groep zenmeesters uit de provincie op weg is naar een congres, en in de grote stationshal van Tokio in blinde paniek raakt. Waar was hun glimlachende onthechtheid gebleven, hun stressbestendigheid, hun sangfroid? Vergeten in de chaos van ongewone omstandigheden. Ook zenmeesters zijn maar mensen, wil Van de Wetering zeggen.
Toen de wanorde was verwaaid en de orde was hersteld bekeek ik de nieuwkomers eens goed. Ze hadden naast me plaats genomen op hun matjes. Twee heel oude mensen, vooral zij broodmager. Benige vogelkopjes. Hij had zijn eigen meditatiebankje meegenomen, waaronder hij zijn benen onverwacht soepel liet verdwijnen, en zij zette zich in geoefende halve Lotus op een fraai geborduurd kussentje, opgesierd met Japanse symbolen in zwart-wit. Een diepe stilte was voelbaar naast me, tijdens de drie kwartier die volgden.
Bij de loopmeditatie zag ik haar op blote voeten oneindig traag voortgaan, iedere teen werd bewust neergezet. Wat leken wij lomp en haastig vergeleken bij deze twee schrale kraanvogels!
Na afloop ving ik een gesprek op tussen de lerares en de nieuwkomers. 'Het gaat er hier misschien wat anders aan toe dan jullie gewend zijn. Wij doen het hier een beetje informeel.'
De kraanvogels antwoordden met zachte stem en een verlegen lachje dat hun dat niets uitmaakte. En ja, ze kwamen volgende week graag weer, zeiden ze, nadat ze een snelle blik met elkaar hadden gewisseld waaruit voor de omstanders niets op te maken was geweest.