donderdag 13 oktober 2011

Erlkönig

Vandaag op de kop af zesendertig jaar geleden stond ik ’s morgens voor het raam van de collegezaal. Het college Euripides stond op het punt te beginnen. Ik keek onuitgeslapen naar het spitse, zwarte silhouet van de Krijtberg, aan de overkant van het Singel. Uit de dikke grijze lucht daarboven begon langzaam sneeuw te vallen. Ik weet dit nog zo precies omdat mijn vader die dag vijftig werd. Vandaag, op zijn zesentachtigste verjaardag, zag alles er heel anders uit. Ik wandelde door het glinsterende park onder een blauwe hemel. Een zwaan zeilde door de vijver, sereen maar waakzaam. Tegen een bemoste boom stond een meisje geleund, quasi ontspannen, haar handen achter haar rug en één knie een beetje opgetrokken. Ze babbelde full speed over Belangrijke Dingen. Twee mannen stonden vlak tegenover haar. De een hield een microfoon in de lucht, de ander richtte een grote camera op het meisje. De boom zweeg. 
 Dit zit mij dwars en wil ik even aan u kwijt: ik werk op het ogenblik met twintigers. Het botert niet zo. Zij willen allerlei kanten op die ik niet wil. Ben ik een norse ouwe man of zijn zij kwispelende jonge honden? Voor mijn gemoedsrust besluit ik maar tot het laatste. 
Vijftien, twintig jaar geleden had ik een ensemble met theatermaker Carel Alphenaar. Hij was een generatie ouder, ouder dan ik nu ben, maar liet zich willig meeslepen naar fotosessies die hij voor zijn p.r. allang niet meer nodig had. Toen we eens op een natte, stormachtige herfstavond van de schouwburg in Leiden naar de auto terugliepen, begon hij luidkeels Schuberts Erlkönig te zingen. Zijn stem kraaide boven de wind uit. Studenten keken verschrikt op. Wij zongen vrolijk mee en vonden het heel gewoon dat een in onze ogen oude man zo baldadig kon zijn. 
Maar zo gewoon is dat niet. Het is moeilijk lenig te blijven. Met alleen leeftijdsgenoten om je heen word je stram. Puppies houden je jong, zeggen ze. Mijn oma is achtennegentig jaar geworden. In het bejaardentehuis waar ze stokdoof haar laatste dagen sleet konden de medebewoners haar kinderen zijn. Wat moet ze eenzaam zijn geweest, als laatste van haar soort, heb ik vaak gedacht. 
Toch wekte ze niet die indruk. Haar belangstelling voor alles om haar heen hield haar geest soepel. Of, zo u wilt: haar lenige geest voorkwam dat haar belangstelling uitdoofde. Hoe je die faculteit kunt trainen kan ik haar helaas niet meer vragen. Ergens in mijn genen moet de mogelijkheid toch sluimerend aanwezig zijn. 
Goed zoeken maar. 

 (De afbeelding is een illustratie bij een oud album met Schubertliederen, en is gemaakt door Anton Pieck)

Geen opmerkingen: