Dit zit mij dwars en wil ik even aan u kwijt: ik werk op het ogenblik met twintigers. Het botert niet zo. Zij willen allerlei kanten op die ik niet wil. Ben ik een norse ouwe man of zijn zij kwispelende jonge honden? Voor mijn gemoedsrust besluit ik maar tot het laatste.
Vijftien, twintig jaar geleden had ik een ensemble met theatermaker Carel Alphenaar. Hij was een generatie ouder, ouder dan ik nu ben, maar liet zich willig meeslepen naar fotosessies die hij voor zijn p.r. allang niet meer nodig had. Toen we eens op een natte, stormachtige herfstavond van de schouwburg in Leiden naar de auto terugliepen, begon hij luidkeels Schuberts Erlkönig te zingen. Zijn stem kraaide boven de wind uit. Studenten keken verschrikt op. Wij zongen vrolijk mee en vonden het heel gewoon dat een in onze ogen oude man zo baldadig kon zijn.
Maar zo gewoon is dat niet. Het is moeilijk lenig te blijven. Met alleen leeftijdsgenoten om je heen word je stram. Puppies houden je jong, zeggen ze.
Mijn oma is achtennegentig jaar geworden. In het bejaardentehuis waar ze stokdoof haar laatste dagen sleet konden de medebewoners haar kinderen zijn. Wat moet ze eenzaam zijn geweest, als laatste van haar soort, heb ik vaak gedacht.
Toch wekte ze niet die indruk. Haar belangstelling voor alles om haar heen hield haar geest soepel. Of, zo u wilt: haar lenige geest voorkwam dat haar belangstelling uitdoofde. Hoe je die faculteit kunt trainen kan ik haar helaas niet meer vragen. Ergens in mijn genen moet de mogelijkheid toch sluimerend aanwezig zijn.
Goed zoeken maar.
(De afbeelding is een illustratie bij een oud album met Schubertliederen, en is gemaakt door Anton Pieck)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten