dinsdag 18 oktober 2011

BOEK


In de sciencefiction lees je vaak over parallelle universa. Er is er niet één, er zijn er talloze. Elke gebeurtenis heeft een aantal mogelijke andere uitkomsten, en elk van die uitkomsten leidt tot een andere toekomst. Al die toekomsten bestaan, ergens. Naast de deur, maar onbereikbaar, tenzij je over een dimensiepoortje beschikt, een toverdeurtje, of een van de andere magische dan wel technologische manieren om onze werkelijkheid te verruilen voor een andere.
Een heel simpel en goedkoop apparaat om van universum naar universum te springen hebben wij allemaal tot onze beschikking. Voorwaarde is slechts dat we de lagere school met succes hebben doorlopen. Het heet boek.
Op het ogenblik leef ik in twee werelden. In de ene, de gewone, voel ik me niet helemaal senang. Als een dreigende berg rijst er een concert op aan de steeds dichterbij komende horizon. Ik ben er nerveus voor. Dus als het even kan neem ik een retour naar die andere wereld. In dat universum, dat zich opent als ik het boek heb opengeslagen op de plek waar de bladwijzer zich bevindt, bestaat dat enge concert niet. In die wereld leef ik door de ogen en oren van een Zwitserse classicus in Lissabon, en ben ik op zoek naar de sporen van een geheimzinnige schrijver. Samen met de in zijn leven vastgeroeste leraar Oude Talen, een vijftiger net als ik, heb ik in een bizarre impuls de nachttrein naar de Portugese hoofdstad genomen, enkele reis, en mijn oude bestaan verruild voor een ander, met nog ongewisse afloop. Niet werkelijk ongewis natuurlijk: de schrijver, de uitgever en talloze andere lezers kennen de afloop al. En ik hoef maar de laatste bladzij op te slaan of ik ben ook van de spanning verlost, als ik mijn nieuwsgierigheid niet meer kan bedwingen. Dat leven in de parallelle wereld van het boek is dus eigenlijk Spielerei, hoe meeslepend het ook kan zijn. Want anders dan in de echte wereld ligt de afloop vast. Het is tenslotte ‘maar een boek’. Maar groots en meeslepend leven, zonder bang te hoeven zijn voor de toekomst, is dat niet wat we allemaal in ons hart willen?
Daarom zeg ik: leve de romanschrijvers, die hun dagen eenzaam peinzend, plottend en ploeterend doorbrengen met als enige doel ons, lezers, bij de hand te nemen en rond te leiden door een wereld waarvoor wij geen enkele verantwoordelijkheid bezitten. Waarin we werkelijk vrij zijn. Waarin we er elk moment dat we dat willen de brui aan kunnen geven, om de volgende dag gewoon weer verder te gaan waar we gebleven waren. Dat deze altruïstische weldoeners, deze priesters van een godloos tijdperk vaak moeten sappelen en bedelen om de boodschappen en de huur te kunnen betalen vind ik een schande. Zij creëren levensruimte voor wie benard zijn, en vrijheid voor wie geketend zijn; een uitweg uit de dagelijkse sores, waar die eerder niet bestond. Eert de schrijvers, en onderschat ze niet! Scheppen is geen linkse hobby.

2 opmerkingen:

Hans Valk zei

Hoewel ik romanschrijvers en hun lezers hun lolletje van harte gun, zet ik toch wel een paar vraagtekens bij je betoog, Rookzanger. “Groots en meeslepend leven”; is dat inderdaad wat we in ons hart allemaal willen?
Laat ik er maar meteen mee voor de draad komen: ik hoop van niet. Sterker nog: ik ben van mening dat deze drang de oorzaak is van veel ellende in de wereld.

Zoals misschien bekend was Marsman (die van “groots en meeslepend leven”, inderdaad) een bewonderaar van Nietzsche. Hij heeft bijvoorbeeld een inleiding geschreven bij een vooroorlogse vertaling van ‘Also sprach Zarathustra’. Dat was nog voor de tijd dat Nietzsche in verband werd gebracht met het fascisme. Een en ander neemt niet weg dat Marsman best onder de indruk was van Nietzsche’s Übermensch. En ik weet wel: dat was niet dezelfde als de blonde Germaan die de Nazi’s bij de term voor ogen hadden. Maar het was wel een ongebreidelde individualist, die volledig volgens zijn eigen waarden diende te leven en maling te hebben aan welke maatschappelijke verbanden dan ook. Zijn voornaamste opdracht was: groots en meeslepend leven. “Dionysisch” noemde Nietzsche dat.
Sinds het doorgeschoten individualisme van de laatste decennia kunnen we ons ernstig afvragen wat Nietzsche in vredesnaam met de maatschappij voorhad. Gelukkig is het tot op heden nog niet zover gekomen dat onze samenleving volledig bestaat uit Übermenschen. In zo’n maatschappij kun je lang zoeken naar een vuilnisophaler, een tuinman of zelfs een leraar oude talen, denk ik. Geen Übermensch die zich tot zoiets wenst te verlagen, natuurlijk. En al helemaal niet ten dienste van het collectief. Het denkende deel van de wereld zou volledig bestaan uit “Goden in het diepst van hun gedachten”. Klaar ben je.

Zonder nu direct iedereen te willen bekeren tot het Boeddhisme, zou ik de vele wannabee-Übermenschen in deze wereld toch ernstig willen aanraden hun levensvervulling te zoeken in kleine genoegens. Ik noem een smakelijke warme maaltijd, een mooie theatervoorstelling en (daar heb je het) een goed boek. Als het toch iets grootser moet, probeer dan eens een bestendige liefde, die voortduurt “tot de dood u scheidt”. Voor een liefhebber van kleine genoegens kost het ook veel minder moeite om als dagelijkse bezigheid iets te doen waar de wereld ècht iets aan heeft. Zoals brood bakken, bijvoorbeeld.
Voor kunstenaars kan misschien een uitzondering worden gemaakt, die zijn tenslotte de slagroom op de taart. En dan moet je een potje kunnen breken. Maar voor zekere andere beroepsgroepen, zoals politici, zou ik het doodgewoon willen verbieden. Dat heeft in het verleden al tot teveel ongelukken geleid.

En qua boeken: ik geef al jaren de voorkeur aan biografieën. Die worden voornamelijk geschreven van hen die op de één of andere manier “groots en meeslepend” hebben geleefd, maar dan ècht. Wat wil je nog meer? In een goeie biografie komt alles tot uitdrukking wat een roman ook kan laten zien. Het aardige van biografieën is ook dat ze je inzicht bieden in de echte wereld. En die is zo rijk aan ideeën en fraaie, maar ook ijzingwekkende vergezichten, dat ik totaal geen interesse meer heb in parallele universums. Truth is stranger than fiction.

Als ik heel eerlijk ben, vind ik dat de zogenaamde literaire roman inmiddels eigenlijk grotendeels overbodig is.

Anoniem zei

Beste Hans, dank voor je zorgvuldig geformuleerde reactie. Wat je w.s. heeft doen besluiten zo antagonistisch te reageren, is dat dit stukje ‘Boek’, oppervlakkig beschouwd, lijkt in te druisen tegen de teneur van mijn andere stukjes. In de Rookzangercolumns poseer ik graag als pijprokend huiskamerfilosoof, en ik maak daarbij geen geheim van mijn beleden (‘katholiek animistisch’) Boeddhisme. Deze levensbeschouwing heeft me van de neiging tot groots en meeslepend en vooral desastreus leven afgeholpen. Op de meeste momenten zou ik desgevraagd dan ook precies hebben gezegd wat jij daar schrijft: dat ik mijn bekomst heb van de ‘Sturm und Drang’ van de Romantiek en het kleine in het leven meer eer dan het grootse. Dat ‘groots en meeslepend’ waar jij over valt, was daarom inderdaad ongelukkig gekozen; het schoot uit mijn pen als een gemakkelijk epitheton voor ‘leven’. Want dat is wat ik wilde zeggen: dat het zo verleidelijk en vaak heilzaam is, door en in de literatuur, een afgerond, ‘heel’ leven te kunnen leiden, zonder de moordende onzekerheid, de doodlopende dwaalweggetjes en de drukkende verantwoordelijkheid van het echte, eigen leven. Dat is veel waard: ‘de verbeelding is ons laatste sanctuarium’, zoals Amadeu de Prado in de fictieve biografie die ‘Nachttrein naar Lissabon’ vooral is, zegt. En zonder jouw pessimisme te delen over de hedendaagse literatuur, mag je voor ‘romanschrijvers’ gerust ook ‘biografen’ lezen, als dat je meer aanstaat. Of, wat dat aangaat, ‘denkers’, ‘componisten’, ‘cineasten’ of ‘kunstenaars’. Scheppers van geestelijk kapitaal, die wij in dit door andersoortig kapitaal verziekte tijdperk meer dan ooit nodig hebben.