donderdag 20 april 2017
Naar het vuur
Toen ik eenentwintig was fietste ik met mijn vriendin over de Schellingwouderbrug. Midden op die stalen overspanning van land en water raakte ik in paniek. Mijn geest tolde door de weidse ruimte - nergens houvast, nergens grond, nergens veiligheid. Ik werd bang voor die angst, meed voortaan grote open ruimtes, en zo was een fobie geboren.
Die pleinvrees beheerst mijn leven allang niet meer, ik heb ermee leren omgaan, maar soms speelt hij op.
Zondagavond liepen we na het eten Hummelo uit om naar het paasvuur te gaan kijken. Ik had verwacht dat het aan de rand van het dorp zou zijn. Maar de stille landweggetjes rekten en strekten zich, diep het achterland in, en nog steeds was er geen vuur te bekennen. Het baken van 'ons' dorpje begon zich angstwekkend ver van ons te verwijderen, het baken van de vlammen was nog niet in zicht. Ik voelde me, ondanks de wijn die ik bij het eten had gedronken, ongemakkelijk. Mijn vriendin stelde voor de auto te gaan halen maar dat vond ik nou ook weer onzin: we waren al zover gekomen, we liepen al ruim een halfuur, zouden we niet liever doorzetten? Zo marcheerden we verder. Bij de enkele boerderij die we passeerden blafte een hond. Eindelijk zagen we een vlammenschijnsel. Schrikwekkend veraf nog. Het was alsof ik zoekend over een lege kaart keek en mijn vinger op een volgende plaatsnaam zette. De weg was met zijn bomen erlangs heus prettig genoeg; coulisselandschap, goed te doen voor wie aan agorafobie lijdt. Maar tussen die twee magneten in, Hummelo dat al buiten bereik lag, en de naamloze plaats van het vuur die nog zover weg was, was het krachtveld opgeheven dat me gewoonlijk op mijn plek houdt. Er zat niets anders op dan weer binnen de invloedssfeer van een van beide polen te geraken.
Voort ging het dus, in de richting van de tergend langzaam groter wordende lichtvlek aan de horizon.
Eenmaal daar aangekomen werd ik aangezogen door de warmte van mensenmassa en vlammen. Ik rende er bijna naartoe. Een behaaglijk uur lang wist ik weer precies waar ik me bevond op de verlaten aardbol. We vroegen de snelste weg ('zijn jullie echt door dat enge bos gekomen??') en terug volgden we een fietspad. Dat had richtingbordjes, en er reden ons nu en dan mensen achterop. Sneller dan gedacht bereikten we de dorpsgrens, en algauw strekte ik mijn moeë voeten uit onder de tafel van de gelagkamer van De Gouden Karper.
De volgende dag was gevuld met aangenaam toerisme. Na een groot ontbijt wandelden we rond molen en kasteel van Laag-Keppel. Daarna voerde onze weg ons via Montferland naar 's Heerenberg, waar we het statige waterslot bezochten, goed gevuld met middeleeuwse kunst en vergulde en verluchte handschriften. In Ulft bezochten we de oude DRU-fabrieken, waar de voormalige ijzerertsverwerking nu ruimte bood aan jonge ondernemers. We aten er uitstekend. Sfeer en menukaart deden denken aan randstedelijke hipsterhoreca, maar godzijdank kwam niemand ons aan tafel uitleggen dat het plaatselijke bier ondertonen van mos en ananas verried en een nahuivering van gefermenteerde wilde framboosjes op de tong zou achterlaten.
Op de terugrit waren we in een tevreden stemming; er waren mooie luchten te zien, met rafelige gordijnen van wolkenslierten die vertelden dat het verderop regende.
Maar 's avonds in bed vond ik niet de behaaglijkheid die ik er verwachtte. Ik probeerde me in Dickens te verdiepen maar beelden van de mars door het donkere achterland doemden steeds maar op, flitsten tussen de regels van de Pickwick-Papers door. Je moet erdoorheen, zeggen ze altijd, maar mijn ervaring is dat angst zich niet ongewroken laat wegdrukken.
(foto's: Paulien Kop)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten