dinsdag 6 december 2011

GELOOF


Midden in een pranayama-oefening werd er hard op de deur gebonsd. Sinterklaas trad binnen en gaf met brutale Noord-Hollandse tongval commentaar op wat hij in het lokaal aantrof: ‘Hup, dames, de beentjes omhoog, één twee drie!’ Twee pieten tastten in de zak en even later kletterden er pepernoten op onze geopende kruinen, in plaats van kosmische energie. De plaatselijke jazzsaxofonist blies Dag Sinterklaasje en het gezelschap verdween weer. De yogajuf ruimde gedwee het snoepgoed van onze matjes op, wij glimlachten vertederd.
Waarom waren we niet geërgerd om deze verstoring van onze maandagse yogales? Omdat Sinterklaas, hoe vals zijn baard ook is, ook bij volwassenen een potje kan breken. Diep in ons hart geloven we nog in hem. Dat geloof is sterk en moeilijk uit te roeien. Ooit was ik Sinterklaas op de peuterspeelzaal van mijn dochter. Ze zat met open mond op mijn schoot. Toen ik haar later, afgeschminkt, ophaalde, zei ze opgewonden: ‘Papa, Sinterklaas heeft precies zo’n stem als jij!’
Over geloof wordt vaak cynisch gedaan. Het zou iets zijn voor domme mensen. Als dat zo is, dan benijd ik domme mensen. Zelf ben ik gelukkig ondanks mijn immense geestelijke kapitaal ook niet al te slim. Ik zal u dat illustreren met een voorbeeld.

Ik leerde Eppo kennen via de vriend van mijn zusje. Eppo was in onze kring een buitenbeentje. Hij kwam uit een intellectueel en welgesteld milieu, maar zelf was hij geen licht. Echt dom was hij niet, maar wel erg traag van begrip. Hij had een openhangende mond die in een permanente grijns stond en een leep oog, zodat je nooit wist of hij je aankeek. Hij compenseerde zijn schijnbaar geringe verstandelijke vermogens met tweedjasjes, dure sigaren, exquise whisky en klassieke muziek. In dat laatste was hij goed. Hij kende de symfonieën van Beethoven uit zijn hoofd en dirigeerde ze met gepassioneerde gebaren mee, noot voor noot. Bijna als een idiot savant. Toen ik terugverhuisde naar Amsterdam verloren we elkaar uit het oog, maar eens in de zoveel tijd belde hij me. Ik huiverde voor die telefoontjes. De vaste opening was ‘Ha Dieskau!’ En dan moest ik maar raden wie het was die belde. Vervolgens vroeg hij me het hemd van het lijf over mijn muzikale status. Een lijst beroemde namen passeerde de revue. Kende ik die? Hoe waren ze in het echt? Doodvermoeiend.
De jaren verstreken. We kregen kinderen. De telefoontjes namen in regelmaat af en stopten uiteindelijk. Het laatste wat ik van hem hoorde was dat hij een schildersbedrijf had.
Tot ik hem op een zomeravond tegenkwam in de van Baerlestraat. Hij zat op een terrasje achter een bord oesters, trekkend aan een Heeren van Ruysdael, in gezelschap van een veel jongere vrouw. Hij vertelde dat hij tegenwoordig musicologie studeerde. Dat bevreemdde me, maar ik nam het voor kennisgeving aan. Ergens klopte het ook wel. Muziek was altijd zijn passie gebleven, in het Concertgebouw was hij kind aan huis.
Er ging weer een tijd voorbij, waarin ik wel andere dingen aan mijn hoofd had dan Eppo en dat verre verleden. Maar vorige week ging de telefoon. Eppo. Per ongeluk, hij had een naamgenoot moeten hebben. We praatten. Hoe het met hem ging? ‘Je weet dat ik nu musicoloog ben? Ik kom net van een lezing van Leo Samama en moet straks zelf een lezing geven.’
‘O ja?’ vroeg ik blank, ‘waar?’
Een lichte aarzeling.
‘In... Aalsmeer. Over de Tweede Weense School.’
Eppo. Het bloembollendorp Aalsmeer. Arnold Schönberg en Anton Webern. In mijn hoofd kon ik die dingen niet rijmen, en voor het eerst kwam er een scheurtje in mijn goedgelovigheid. Ik kan me voorstellen dat mensen opscheppen, dat heb ik zelf ook vaak gedaan, maar ik kan me niet voorstellen dat mensen zonder reden tegen me liegen, daarin ben ik misschien naïef. Ik googelde zijn naam. Op lijsten van de universiteit kwam hij niet voor, maar er was één hit: ‘Eppo B. is musicoloog’. Ik klikte aan en kwam op een klungelige website terecht met als titel iets als ‘Tonen en noten’. Daarop was behalve de mededeling dat de auteur musicoloog was alleen een merkwaardig kromme zin over Mozart te lezen. Eén zinnetje. Verder was de site leeg. Ik zocht nog wat verder en vond een advertentie voor zijn schildersbedrijf in een parochieblaadje, vrij recent. Ik was gerustgesteld. ‘Zie je nou wel, zo werkt de wereld niet, jongens die niet kunnen leren worden geen musicoloog.’ Maar ik was ook een beetje teleurgesteld. Had hij dus echt tegen me gelogen?
Stiekem hoop ik dat hij dit leest, in zijn dure auto naar Amsterdam racet om aan mijn deur te bonzen en me woedend (‘Dieskau! Wat maak je me nou!?’) zijn bul te tonen.

Ik ben goed bij mijn verstand, ik weet dat de wereld uitsluitend om geld en macht en aanzien draait; ik weet dat politici beroepshalve opportunisten zijn en derhalve een verborgen agenda bezitten; ik weet dat de Nederlandse Energie Maatschappij me wil naaien, wat Johan Derksen ook roept. Maar desondanks koester ik mijn sukkelige geloof. Het hardnekkige geloof dat de mens in wezen goed is, tot het tegendeel is bewezen.

1 opmerking:

Geerten Meijsing zei

Mooi!