De Roode Bioscoop is een miniatuurtheater aan het Haarlemmerplein. Het wordt gerund door acteur/zanger/muzikant Felix Strategier, die het ook bespeelt. In zijn even sympathieke als mooie voorstellingen staat vaak een schrijver of dichter centraal. De recentste bezocht ik afgelopen dinsdag: De morgen loeit weer aan, naar het boek van Tip Marugg. Begeleid door gitarist Joeri de Graaf, die ook de rol van Maruggs hond op zich neemt, vertolkt Strategier de drankzuchtige Antilliaanse schrijver. Felix is een kleine man met een grote uitstraling, en wat hij speelt wordt als vanzelf de moeite waard, dus ik heb me geen seconde verveeld. Maar wel werden me gaandeweg een paar dingen duidelijk.
Ooit had ik de pest aan Marugg zonder hem gelezen te hebben. Dat kwam zo: Geerten Meijsing en hij waren tezelfdertijd genomineerd voor de AKO-prijs, editie 1988. In het Literair Supplement van de NRC schreef de toenmalige literatuurpaus K.L. Poll, die net zo weinig verstand van zaken had als zijn muzikale collega Kasper Jansen, een tendentieus stuk tégen Meijsing en vóór Marugg. Ik had Geerten toen net leren kennen, was trots op mijn ontluikende vriendschap met mijn jeugdheld, en schreef een hartstochtelijke brief aan de krant. Omdat die erg goed geformuleerd was en gehakt maakte van Poll werd hij niet geplaatst. Overigens waren de kuiperijen en lobby’s van Poll en de zijnen vruchteloos en zegevierde het recht: Veranderlijk en wisselvallig, Meijsings boek, won.
Ik was deze kwestie glad vergeten, maar nu had ik de kans om mijn vooroordeel van destijds te toetsen aan de feiten. En die pleitten niet bepaald voor Marugg. Nu had de arme Tip het ook wel moeilijk: ik was met een Mulisch-inhaalslag bezig, en had net die dag De ontdekking van de hemel uitgelezen. En, tja, het magnum opus van Mulisch, dat is toch andere koek. Hoe iemand een boek kan maken met zo’n krankzinnige plot, zo’n barokke overdaad aan onderwerpen, zoveel lelijke zinnen vol taalfouten en germanismen, en toch door een kritisch en verwend lezer als ikzelf bijna duizend bladzijden lang ademloos kan, nee moet worden gevolgd, is me een raadsel. Is dat het genie waarover je zoveel hoort spreken?
Marugg heeft daar geen last van. Van genie, bedoel ik. Van een overdadige inhoud trouwens ook niet. Hij zit in een stoel te drinken en denkt van alles, of herinnert zich het een en ander. Zijn taal kabbelt en babbelt. Soms raakt hij op dreef en gutsen de zinnen in stroomversnellinkjes naar buiten. Wat hij zegt hoor je dan niet meer. Hij roept beelden op, maar welke precies? Een dronken mens ziet niet helder. En wàt hij ziet komt hem vreemd voor. En daarin vooral schuilt wat me niet bevalt aan dit soort drinkersproza. De schrijver, die schrijft om de ledigheid van zijn bestaan te vullen, moet zich bij gebrek aan beter bepalen tot het beschrijven van de enkele kleine voorvallen die hij nog meemaakt, in het kleine kringetje, dat zijn krimpende wereld geworden is. Dat gaat dan op een manier, alsof iets van een andere planeet wordt beschreven. Zo voelt het ook voor de drinker: de wereld van alledag is voor hem een buitenaardse beschaving geworden. De lezer treft deze surreële distantie, als hij welwillend is, als ‘kunst’, als bijzonder, authentiek en zelfs diepzinnig.
Maar niets gaat hier diep, behalve het peil van de fles. Volgens Reve (die overigens met vergelijkbare alcoholische monologue interieur wél weg kwam) moeten in een goed verhaal de beschreven voorwerpen en voorvallen symbolen zijn van iets groters, vehikels zijn van een metafysische werkelijkheid. De naturalisten hielden het bij de voorwerpen en voorvallen op en om zichzelf: de werkelijkheid precies beschrijven, dat was genoeg. Marugg komt daar niet eens aan toe. Hij staat op een afstand tot de hem omringende werkelijkheid en beschrijft eigenlijk vooral zijn eigen nevelachtige onmacht. Vroeger was dat misschien reuze interessant en romantisch, zo’n schrijvende zuipschuit, maar ik vind er niks meer aan.
Ik luisterde naar Maruggs proza, mooi gedeclameerd door Strategier, dat wel, en besefte dat ik deze artistieke fase ontgroeid was. Deze ontdekking had weliswaar als consequentie dat ik mijn eigen ongepubliceerde novelle Bankjeszomer wel in de prullebak kon gooien, maar deed me toch goed. Niet alleen drink ik niet meer, ook de sfeer van de drinkers heeft blijkbaar geen aantrekkingskracht meer voor me. Ik werd er zelfs kriegel van. Word toch helder en vertel een echt verhaal! Ik zag Felix zijn glazen legen en was blij voor hem dat er, zoals de toneelwetten voorschrijven, koude thee in zat.
(foto: Krijn van Noordwijk)
1 opmerking:
MARUGG MORELE WINNAAR AKOPRIJS 1988 kopte de Kwaliteitskrant, en de volgende dag stond er een bladzijde vol van W.F.H., die ook meedong, over het STRONTPROZA van Meijsing, etc.
In zijn afscheidsinterview met de Kwaliteitskrant viel K.L.Poll uit, toen de interviewer voorzichtig vroeg: 'Met uw proza is het helaas wat minder gegaan, hè?' ('Emmakwartier' o.a.) - 'Mmrrrgr - weet U wát pas slecht en vervelend is? Geerten Meijsings proza!!!'
Heeft lang uitgeknipt, uitvergroot en ingelijst bij mij aan de wand gehangen.
Dit zijn maar een paar voorbeelden.
De laatste smak geld die Sylvia Dornseiffer aan haarzelf en de haren heeft weggegooid, was een 'erereis' van tien bestuursleden en medewerkers van dat Fonds voor de Letteren, naar Curaçao, van tien dagen om Tip Marugg gedag te zeggen en te eren.
Een reactie posten