zondag 25 december 2011

MUSEUMPLEIN


De lucht was van grijs vilt. Af en toe voelde ik een speldenprikje regen. Het was koud noch warm. Hollands decemberweer. Na twee jaar winter leek het vanzelfsprekend dat er nu sneeuw zou liggen, een mens went gauw aan dingen, te gauw. We passeerden de oliebollenkraam op het Museumplein. Daar tekende zich aan de overzijde van de armoedige grasmat de pas onthulde nieuwe aanbouw van het Stedelijk af. Karl, die allang niet in Amsterdam was geweest, verbaasde zich erover. Maar tot míjn verbazing werd hij niet boos. Vroeger zou hij messcherp hebben gefulmineerd tegen zoveel vloekend modernisme, nu zei hij slechts: ‘Ach, je weet het toch? Nieuwbouw moet volgens de architecten in discussie gaan met zijn omgeving. Ik kijk er niet meer van op.’
We liepen aandachtig langs de façade van deze nieuwe parel van hoofdstedelijke architectuur. Karl vond het, net als de dependance van het Van Gogh die hij ook voor het eerst zag, op dingetjes uit de badkamer lijken, die monsterlijk waren uitvergroot. Zeepdoosjes, dat soort nuttige objecten van kunststof, op onmenselijke schaal. De Van Baerlestraat met zijn ongelijke geveltjes leek er klein, rommelig en onaf door. Een vergeelde, beduimelde ansicht van Breitner. Het Concertgebouw en het Rijksmuseum werden gereduceerd tot goed bedoeld geknutsel door deze kloeke lijnen van de tekentafel. Hier was niet improviserend op de omgeving ingespeeld, hier was duidelijk sprake van een Visie.
We staken het water van de Hobbemakade over, ontdekten een borstbeeld van Carel Willink in een naar hem genoemd perkje, dat onaanzienlijk aarzelde tussen straat en plantsoen en godzijdank geen visie had, en sloegen de Frans Halsstraat in. In de bakken voor antiquariaat Feniks zochten we net als heel vroeger naar iets van onze gading. Karl, die al een boek heeft, duizend of meer misschien wel, liet zich niet tot een aanschaf verleiden, maar ik viste er een uitgaafje uit van A Christmas Carol van Dickens, vertaald door Antoon Coolen en geïllustreerd door Anton Pieck. Ik had geen kleingeld en wilde pinnen. Karl vond dat onzin en wierp een twee eurostuk op de toonbank. ‘Merry Christmas,’ baste hij. Buiten bladerde ik even in het boekje, Karl keek over mijn schouder mee. Prentjes van een zwaar geromantiseerde negentiende eeuw. Mannen met bakkebaarden die pijp rookten, net als ik.
‘Als je moest kiezen tussen de kitsch van Pieck of de kunst op het Museumplein, wat zou je doen?’
Ik liet de vraag maar liever onbeantwoord. Maar in gedachten zag ik het getergde plein voor me, ontworpen en ingericht door Anton Pieck: een ellipsvormige lusthof vol zoete ornamenten, loze tierelantijntjes, boogbruggetjes, paviljoentjes, fonteintjes, scheve siergeveltjes, krullerig gietijzer en glas-in-lood, een bakstenen suikertaart, een kruising tussen een pretpark en Madurodam. Ik schoot in de lach. ‘Een ding is zeker,’ zei ik. ‘De Japanners zouden gek worden van geluk.’

Geen opmerkingen: