vrijdag 12 april 2013

MEDITATIE


Als ik vertel dat ik regelmatig mediteer wekt dat bij veel mensen weerstand op. De vooroordelen tegen meditatie zijn hardnekkig. Omdat ik die vooroordelen zelf ook heb breng ik de boodschap dat ik er ‘aan doe’ aarzelend over, vaak met ironie. Dat helpt niet echt om een serieuze reactie uit te lokken. Mijn gesprekspartner gniffelt wat, ik gniffel mee. Een klap van de hamer en over naar een volgend onderwerp.
De zaak is dat alles wat er aan meditatie vastzit me tegenstaat. Alleen het pure geluid van een aangetikte klankschaal, dat vind ik mooi. Maar de hutspot van bijeengeraapte elementen uit wat met een vaag gebaar ‘het Oosten’ wordt genoemd maakt me misselijk. Vooral de ingrediënten uit het voormalige hippie-Mekka India, wriemelend, overvol, chaotisch land van collectieve wansmaak, godsdienstwaanzin, zieke tradities en bijtende armoede. Verder oostwaarts wordt het al iets beter, met de oceaan in zicht die ons weer bij Amerika brengt, als we de aarde ronden. Ik hou van klassieke Chinese poëzie, van haiku, van de muziek van Toru Takemitsu en van Japanse houtsneden.
Een tweede gevoelsbarrière is juist door het moderne Westen opgeworpen. De vercommercialisering van de mystiek én van de praktijk. Met de armoedige kermisboeddhabeeldjes voor drop-outs en dwepers aan de ene, en de design yogamatjes van duurzaam materiaal voor trendgevoelige welgestelden aan de andere kant.
Ik was dan ook erg blij met het boek Teach us to sit still van Tim Parks. Ik las het in één adem uit, in het verheugende besef dat ik een medestander had gevonden, een mediteerder waar je mee voor de dag kan komen als moderne sceptische intellectueel. Want Parks is wel de meest onwaarschijnlijke persoon die je je kunt voorstellen om aan meditatie te doen en er een vuistdik boek over te schrijven. Een cerebrale Brit die sinds jaar en dag in Italië woont met vrouw en kinderen, een succesvol schrijver van moeilijke boeken, een man van taal en logica, een harde werker, sportief, gespeend van dweep- of drankzucht en wars van mystiek. Ik had al eerder een toegankelijk, even helder als relativerend boek over meditatie gelezen: De lege spiegel, van JanWillem van de Wetering. Dat rekent lichtvoetig (maar niet lichtvaardig) af met alle valse romantiek die rondom Zen hangt en toont de vaak onthutsend harde praktijk. Maar Van de Wetering was een existentialist, een ongelukkige zoeker naar de zin van het leven. Parks niet.
Parks heeft pijn. Jarenlang. Hij ondergaat de vermorzelende molen van klinisch onderzoek. Ziekenhuis in, ziekenhuis uit. Niets te vinden, Parks is gezond. Maar de pijn blijft. Uiteindelijk komt hij via een op internet besteld zelfhulpboek uit bij adem- en ontspanningsoefeningen. Hij gaat aan de slag en er treedt enige verbetering op. Daardoor aangemoedigd zoekt hij verder. Het einde van dit meeslepende verhaal vol zelfonderzoek en zelfspot toont ons de nuchtere Parks als vlijtig discipel van een meester in de Vipassana-meditatie, de oervorm van wat modieus mindfulness heet. Nog steeds een westerse intellectueel, maar één die wat heeft bijgeleerd. En één zonder pijn.
Leer ons stil te zitten, dat óók een literair boek is, al noemt Parks het geen roman, stimuleerde me om mijn eigen halfslachtige meditatiebeoefening nieuw leven in te blazen. Iedere avond als ik mezelf losrukte van de bladzijden en het licht uitdeed wreef ik in gedachten mijn handen. Ik had er zin in! Morgenochtend meteen het matje op.
Maar lezen over mediteren is iets anders dan het daadwerkelijk doen. ’s Ochtends was mijn enthousiasme danig geluwd. Eerst maar eens koffie, roken, mail beantwoorden, douchen. Daarna eisten een voor een andere dingen me op, routines, plichten, impulsen. Als ik aan mijn voornemen van de avond ervoor dacht voelde ik weerzin. De dag was net een beetje lekker op gang, moest ik die nu alweer onderbreken en stil gaan zitten op de harde vloer?
Hoewel… Aan dat laatste kon natuurlijk iets gedaan worden.
Door de zachte regen van de aarzelend beginnende lente liep ik de Ceintuurbaan af. Ik herinnerde me daar zo’n trendy yogawinkel gezien te hebben. Daar zou ik een officieel matje met bijbehorend zitkussentje kopen. Mijn vooroordelen moest ik maar opzij zetten.
Diep in en uitademend op het ritme van mijn pas legde ik de weg af. Ik zette mijn voeten bewust neer, een voor een, en voelde hoe mijn beenspieren hun werk deden. Opkomende gedachten monsterde ik even op nut en wenselijkheid om ze daarna te laten schieten. Ik liep en ademde en zocht die winkel. Meer niet.
Dat mijn herinnering me had bedrogen liet me in deze stemming onaangedaan. Op de Ceintuurbaan verkopen ze veel, maar geen yogamatjes. Rustig doorademend liep ik terug. De intentie was er. En Parks lag op mijn nachtkastje, vol potloodstrepen in de kantlijn om me aan mijn voornemens te blijven herinneren.



1 opmerking:

Jan-Paul van Spaendonck zei

Maria de Moel wees me terecht: dat winkeltje is er wel degelijk: Yogisha, op nummer 378. Zover was ik niet doorgelopen, ik had me het op het eerste stuk van de Ceintuurbaan herinnerd.