maandag 29 april 2013

GITAARJONGENS


Ach, de gitaarhelden van de jaren zestig! Technisch waren ze op een paar uitzonderingen na helemaal niet zo goed, de gemiddelde conservatoriumstudent van nu is beter. Maar er was toen nog geen conservatorium voor pop of rock. Er was geen YouTube. Er waren geen instructievideo’s, tabs, of partituren. Wat je hoort als je naar hen luistert is het spel van de omhoog geworstelde muzikantenziel, van dappere pioniers die eigenhandig, ploeterend en bloedend, hun weg op de stugge gitaarhals hebben gevonden, met alleen een paar krakende Amerikaanse bluesplaten als voorbeeld. En precies dat maakt ze zo goed, de gitaarhelden van toen: hun solo’s zijn hun persoonlijke triomf over de materie. Ze zijn misschien slordig, maar ze staan ergens voor.
Wij hadden er twee in Nederland, Jan Akkerman en Eelco Gelling. Ik bewonderde de geniale maar grillige Akkerman mateloos, maar Gelling, de gitarist van Cuby & the Blizzards, was mijn held. Misschien juist omdat de verlegen Gelling de flair miste van zijn beroemde overzeese collega’s. Bij het enige optreden dat ik van hem zag bespeelde hij zijn rode Gibson met zijn rug naar het publiek. Bij hem geen theater, geen bekkentrekkerij, geen geile poses, maar ernst, muzikale elegantie en een romantische liefde voor de blues: daar wilde ik me wel mee identificeren. Ik kleedde me zoals hij, probeerde zijn gitaarstijl te imiteren en vernoemde onze nieuwe borstelcavia naar hem. Het beest stierf aan longontsteking nadat hij op dierendag mee naar school was genomen. Achteraf een slecht voorteken.
Zaterdag was er een programma op tv met de titel Gitaarjongens, gevolgd door een optreden in Carré van ‘de twaalf beste gitaristen van Nederland’. Ik keek wie dat dan wel waren, die beste gitaristen van Nederland, en had zo mijn twijfels. Maar mijn weerstand smolt toen de organisator van het gitaarfeest, de altijd wat fatterig en pedant overkomende Henny Vrienten (die toch écht geen jongen meer is, hoe graag hij dat ook zou willen) naar Rotterdam reisde om Eelco Gelling op te sporen. Het leven is niet vriendelijk voor de Drentse virtuoos geweest. Na een decennialange worsteling met de heroïnedraak, die de man en zijn muziek met huid en haar heeft opgevreten, vonden we hem terug in een naargeestige woonkazerne. Een schuwe en lieve kale zonderling, die met zijn versleten rode Gibson een flatje deelt als met een verlepte maar trouwe maîtresse. Vrienten probeerde de gitaarlegende over te halen om mee te spelen in Carré. Een briefje van Jan Akkerman moest hem over de streep trekken. Maar weer buiten zei Vrienten in de camera: ‘Ik denk niet dat hij het zal doen.’
Ik had geen geduld en ging op YouTube. Daar vond ik een filmpje van een duet tussen Gelling en Akkerman, de twee iconen van mijn jeugd. Gelling had het dus toch gedurfd. Akkerman, een oersterke kerel, mentaal door en door gezond op een drankverleden na, begint een simpel bluesje en gunt Gelling het podium. Er is duidelijk niet gerepeteerd. Gelling staat veilig dicht tegen Akkerman aan en speelt een lange solo, waarbij hij onzeker glimlacht naar de robuuste Volendammer. Een trage, onhandige solo met nogal wat lacunes maar ook een paar briljante momenten voor wie er oor voor heeft. Als een ruïne waarin enkele in tact gebleven ornamenten nog herinneren aan de glorie van het gebouw. Als Akkerman het overneemt spelen zijn vingers zonder het te willen Gelling volledig weg. Het filmpje ontroerde me, maar ik had het liever niet willen zien.
Ik ging terug naar de tv om te kijken of het duet de uitzending had gehaald. Ik zag twee mij onbekende gitaristen die weinig te melden hadden. Ik zag vooral Vrienten en Fay Lovksy. Wat die op een avond gewijd aan gitaarhelden deed was me niet duidelijk. Toegegeven, ze deed een uitstekende imitatie van Robert Plant in Whole Lotta Love, maar waarom bekroop me dan toch het gevoel dat dit alles ironisch bedoeld was? Jazzgitarist Anton Goudsmit kwam op, trok bij elk ruisend akkoord kunstig vibrerend aan zijn gitaarhals, schudde expressief met zijn hoofd en mummelde mee met elk subtiel nootje. Ik begon hevig naar de onopgesmukte stijl van de gitaarjongens van vroeger te verlangen. Toen Lovsky haar theremin ging bespelen en zich met Goudsmit in een artsy-fartsy versie van een Frans chanson stortte zette ik de tv uit. Alleen een oude plaat van Cuby & the Blizzards kon mijn avond nog redden.

3 opmerkingen:

Daniël zei

Dit filmpje is mijn eerste kennismaking met Eelco Gelling live. Ik vind zijn gitaarwerk daar meer emotie hebben dan dat van Akkerman daar. Bij het overnemen speelt Akkerman hem in mijn oren weg met een wat zakelijke, koud klinkende, vingervlugge doorsnee-solo. Het klinkt even fris, het publiek applaudiseert terecht, maar de smaak is er gauw af voor mij. Dat etalerende vingervlugge, ik heb het vaker gehoord.
Hoewel ik Gelling niet zo aanwezig vind als in 'Aeneas Nu' van Boudewijn de Groot (1968), hoor ik toch nog dat fluwelige. En dat uit een versleten gitaar. Soms kunnen ruïnes heel mooi zijn. Het tragische is, dat Gelling zo snel is verouderd. Deze beelden van hem, hadden hem op zijn 80ste of 90ste moeten zijn, vind ik.
In mijn oren speelt Gelling er menig gitarist weg. Slordig, maar met een emotionele lading die niet zomaar op school te leren is.

Jan-Paul van Spaendonck zei

Mooi gezegd, Daniël, en heel waar. Mijn probleem is alleen dat ik het gebouw in volle glorie zo goed ken, en daarom de schoonheid van de ruïne niet op waarde kan schatten.

Daniël zei

In vergelijking met Gelling zelf overheerst de tragiek. Spijtig dat hij niet, zoals John Frusciante, helemaal uit het dal heeft kunnen klauteren. Deze beelden komen tientallen jaren te vroeg.
Overigens mijn petje af voor Akkerman, dat hij de begeleiding op zich neemt. Dat is een allerminst makkelijke klus. Ook fijn om hem eens van zo'n sympathieke kant te zien.
Na alle ergste tragiek vind ik dit een hartverwarmende voorstelling, die het al leed tenminste een klein beetje verzacht: Gelling leeft tenminste nog. Jimi Hendrix speelt geen enkele noot meer.