dinsdag 9 april 2013

BAARD

Ik heb het grootste deel van mijn volwassen leven een baard gedragen. Vroeger zeiden ze dat je daarmee iets verborg, dat het een teken was van verlegenheid of onzekerheid. Misschien beperkt mijn gezichtsbeharing zich de laatste jaren om die reden tot een klein kinbaardje. Want veel heb ik niet meer te verbergen. En bovendien: onzekerheid moffel je niet zomaar weg, verlegenheid leg je met een scheermes niet bloot.
Een week of twee geleden besloot ik me niet meer te scheren. Uit protest. Niet tegen de gevestigde orde zoals in de jaren zestig, maar tegen de winter. Pas als de lente zou komen zou ik mijn gezicht weer coifferen. Tot die tijd zou ik erbij lopen als een holenbeer. Gisterenmorgen zag ik mijn onverzorgde witte baard in de spiegel en aarzelde. De hegemonie van kou en oostenwind leek voorbij. Maar ik besloot toch nog een paar dagen te wachten, tot dat beloofde weekend met 20 graden. Pas dan gaan mijn coltruien de kast in en zal ik met rituele precisie mijn gezicht restylen.
Ik moest denken aan een lente van lang geleden. Ik gaf samen met mijn vader een recital in Grosskrotzenburg, een vriendelijk plaatsje onder de rook van Frankfurt am Main. Schubert, Schumann, Liszt. Mijn moeder ging mee, mijn vrouw, en mijn driejarige zoontje. De gemeente betaalde twee nachten hotel en al onze onkosten, naast een bescheiden honorarium. Je kon veel van de Duitsers zeggen, maar een warm hart voor de cultuur hadden ze! We hadden er onder het mom van werk een paar prachtige dagen.
Mijn moeder is dood, mijn vrouw is bij me weg, en mijn zoon is een volwassen kerel van zevenentwintig die zijn eigen concerten geeft. Mijn weemoed begrijpt u zo ook wel, die zal ik u besparen. Wel wil ik u vertellen over Schwarzer Willy.
De plaatselijke kroegbaas was een voormalige Amerikaanse militair die in Duitsland was blijven hangen. Volgens mijn dagboek (waarvoor ik me wel excuseer) ‘een spectaculair lelijke, enorm dikke neger die een raar mengsel van Duits, Frankisch en Bronx’ praat, welks verstaanbaarheid nog eens bemoeilijkt wordt doordat dit mengsel vanuit een speekselrijke, nooit sluitende mond met Sjors en Sjimmielippen wordt gesproeid’. Omdat hij destijds de enige zwarte in een verder blank stadje was noemden ze hem eenvoudig Schwarzer Willy. Hij vatte het op als geuzennaam. Zijn kroeg heette ook zo.
De morgen na het concert zaten we er aan de bar. We hadden een Paasmarkt bezocht, ik was op de foto gezet met de burgemeester en we hadden een paar heerlijke uren doorgebracht aan de Main, lezend, turend over het water, luisterend naar echo’s van het dorpsleven verderop, ‘ruikend aan een bloesemtakje dat me het geheim van de eeuwige lente belooft te verraden.
Terwijl we geduldig wachtten tot het trage Dortmund getapt was begon mijn vader een gesprek met de plaatselijke onderwijzer over het archetype van de Loreley. Mijn vader houdt niet van smalltalk. De organisator van het optreden toonde de kroegbaas het lokale sufferdje met een foto van mijzelf, gemaakt in een zeldzame gladgeschoren periode, om te bewijzen dat er twee buitenlandse beroemdheden hoogstpersoonlijk bij hem aan de toog zaten. Schwarzer Willy keek naar de foto, keek naar mij, en zei lachend: ‘Bhezzer mid bbahrd.’

1 opmerking:

Daniel zei

Baardprotest voor mooi weer. Ik dacht de enige te zijn.