donderdag 28 maart 2013

BERNARD KRUYSEN (1933-2000)

Vandaag precies tachtig jaar geleden werd Bernard Kruysen geboren.
Kruysen was een groot artiest en een kleurrijk mens. Ik heb hem goed, zij het eenzijdig gekend: hij is een tijd lang mijn leraar geweest en ik bewonderde hem zeer. In april 1986 publiceerde ik onder de titel ‘Je moet goed gek zijn’ een portret van hem in het amateurtijdschrift Faun, dat ik ter ere van zijn verjaardag hieronder in zijn geheel laat volgen. Ik heb het wel een beetje opgepoetst. Hij was toen 53, ik was net 30. Bepaalde feiten die me nu buitenissig voorkomen kon ik niet natrekken. Ik heb geen idee waar ik ze destijds vandaan haalde. Misschien van Kruysen zelf? Dan zijn ze mogelijk onbetrouwbaar. Google geeft niet thuis: er is geen Nederlandstalig Wiki-lemma over hem. Daarvoor moet je naar de Franse Wikipédia, en ook die is beknopt. Foto’s? Veel meer dan de paar plaatjes bij dit artikel kon ik niet vinden. Onbegrijpelijk! Iedereen die in de finale van TVOH heeft gestaan heeft zijn eigen lemma in de online-encyclopedie, maar de misschien wel grootste liederenzanger die ons land ooit heeft voortgebracht niet. Wél zijn vader en grootvader overigens, de tamelijk middelmatige Brabantse schilders Jan en Antoon Kruysen. Aan hen is zelfs in Oirschot een museum gewijd. Ik neem me voor aan die lacune iets te gaan doen. Er is nog zoveel meer over hem te vertellen.




Toen ik Bernard Kruysen voor het eerst ontmoette wist ik meteen dat ik les van hem wilde hebben. Het was tijdens een masterclass gewijd aan het Franse lied, waarvoor hij, als onze nationale specialist, was aangetrokken.
Ik was één van de proefkonijnen. De zaal zat vol met zangpedagogen en studenten. Als je een niet vlekkeloze passage zong, zag je beneden je een woud van afkeurend knikkende hoofden. Potloden krabbelden notities in partituren. Vond de meester dat er vooruitgang was te bespeuren na zijn aanwijzingen, dan bewogen diezelfde hoofden instemmend. Ik had al eerder zo’n cursus meegemaakt (van Elly Ameling) en was toen wat uit het veld geslagen door de academische sfeer. Doctor Ameling zat achter een katheder, met een microfoon en een glaasje water voor zich. Ze ontleedde de liederen met een fijn scalpel. Om iets te ontleden moet het eerst dood zijn.
Kruysen was alles wat zij niet was. Wat hij ook aanpakte kwam onder zijn handen tot leven. Alles aan hem was plastisch. Bij hem geen microfoon, katheder en chirurgie. Als hij les gaf bespeelde hij evengoed het publiek. Hij dook onder in een lied en gaf het al acterend – dramatisch en clownesk – gestalte, voortdurend gespitst op de indruk die hij op zijn gehoor maakte. Ik vond hem behalve een rasechte artiest ook een heel aardige man; hij was met een aura van charme omgeven. Hij had een aanstekelijke lach, een schaamteloze sensualiteit, een ontwapenend soort eigenliefde, en hij praatte met een raar accent, een mengsel van Frans en plat Haags. Het was duidelijk dat hij anders was.

Later ontdekte ik de herkomst van het afwijkende dat hij uitstraalde. Zijn vader en grootvader waren schilders geweest, in de tijd voor de BKR. Dat kwam neer op een zwervend bestaan zonder vaste inkomsten en sociale zekerheid. Bernard groeide in het wild op aan de Franse zuidkust. Het bracht hem een vloeiende beheersing van het Frans, een bohémienachtige onaangepastheid en een levenslange fascinatie voor de zee. Zijn leven is erin gedrenkt: hij maakte voor de BBC een documentaire over diepzeeduiken en werd drie keer Europees kampioen harpoenvissen. Het voor de meeste zangers lege zomerseizoen is de tijd waarin hij professioneel bezig is met het bergen van gezonken schepen.
Een naar schatten duikende bariton? Het is een beeld dat Kruysen zelf zorgvuldig in stand houdt. Toen ik voor het eerst bij hem thuis kwam lag er op de vleugel een tot imposante proporties opgeblazen foto van een diep gebruinde Kruysen die, breed lachend, omspoeld door de azuren zee, een gigantische rog omhoog houdt aan een harpoenhaak. Mogelijk lag die foto er nog met het oog op aantrekkelijke vrouwelijke leerlingen, maar het verdere interieur was al even maritiem. In de donkere, tropisch verwarmde krocht van zijn huiskamer bevonden zich stukken fossiel hout die hij had opgedoken. Hij hing er zijn handdoeken aan te drogen.
Een andere opvallende aanwezigheid was die van wapens, goed gevulde patroonriemen, literatuur over pistolen. Ze wezen op zijn tweede passie: wedstrijdschieten. Op een morgen dat ik onverwacht (hij was de afspraak vergeten) bij hem aanbelde trof ik hem in ochtendjas aan, bezig met het vullen van patroonhulzen.
Niet alleen een schatduiker dus, maar ook een cowboy? Op de dag dat hij voor het eerst een met hanekam getooide punk door Den Haag had zien lopen, zei hij met gespeelde verbazing: ‘Dat kan allemaal tegenwoordig. Maar dan moeten ze ook voor de gevolgen ervan instaan: dat ik ze vastbind aan een boom en mijn Luger trek.’ Hij liet er een kakelende schaterlach op volgen.

Dit soort verhalen kwam meestal los bij het theedrinken, dat een belangrijk ritueel was tijdens de les. Want die bestond voor de helft uit zingen; de andere helft werd gevuld met gezelligheid.
Hoe wezenlijk dit was begreep ik pas later. Voor Bernard Kruysen is een vorm van musiceren zonder persoonlijk contact ondenkbaar. Het meest opvallende aan zijn zingen is de intense warmte; ook in zijn omgang, als docent, met andermans stem kent hij geen ‘pure techniek’, geen loskoppeling van stem en persoonlijkheid. Elke les is een klein optreden, het welslagen ervan afhankelijk van zijn inspiratie en de respons bij zijn toehoorders. Hij zingt alles wat hij voordoet heel dicht in de microfoon (ik nam de lessen op), en drukte me op het hart datzelfde te doen, omdat ik anders bij het terughoren mijn eigen stem te klein zou vinden in vergelijking met die van hem. Zo is hij beurtelings bezig je voor hem in te nemen en je te imponeren.
Bij de thee nam dat vaak de vorm aan van een narcisme dat zo kinderlijk was dat ik hem nooit zag als een opgeblazen man, eerder als een glunderende jongen.
Hij liet me dan zijn fotoalbums en plakboeken met recensies zien, of las passages voor uit een boek (over zichzelf, waarover anders?) dat hij aan het schrijven was. Ik herinner me dat hij aan de hand van die foto’s vertelde over zijn debuut in de Metropolitan Opera in New York, in de Soldatenmis van Martinu. Zijn tweede vader, zelf operazanger, was daarbij aanwezig. Hij had hem jaren niet gezien. Kruysen was zo ontroerd door de gelegenheid dat hij de oudere man omarmde en in tranen uitbarstte.

Dit soort onverbloemde emoties is in onze wereld niet meer zo gewoon, tenzij kunstmatig teruggefokt. Maar Kruysen is in onze wereld niet zo gewoon. Hij is een tegendraadse persoonlijkheid. Hij is zozeer zichzelf en zo overtuigend een geheel, dat ik hem zou willen omschrijven, met een van Marten Toonder geleende term, als een ‘elementaal’, een enkelvoudig natuurwezen, niet versnipperd, niet ten prooi aan een schisma van intentie en aanleg.
Kruysens aanleg is heel lichamelijk. Alles aan hem, niet alleen zijn zingen maar ook zijn manier van leven, is gedrenkt in erotiek. Het zou te ver voeren sommige van de verhalen die in zangerskringen de ronde doen hier aan te halen, maar vast staat dat hij een ‘vrouwenman’ is. Hij geeft zich met gulzige schaamteloosheid over aan deze kant van zijn karakter. Het eerste dat ik te horen kreeg, lauw bij hem binnen, was de stand van zaken in zijn liefdesleven. Een andere maal vertelde hij me dat zijn vrouw, uit wanhoop over zijn promiscuë gedrag, was weggelopen, en dat hij van plan was geweest in zijn bootje de oceaan op te varen:
‘Als maar door…! Dan zou ze spijt hebben gehad!’
Hij vertelde zo’n verhaal zonder gêne en zonder zelfspot, eerder goedgehumeurd omdat die ellende achter hem lag, en met een aanstekelijke vrolijkheid over de grilligheid van het bestaan. Bij dezelfde gelegenheid liet hij me een loden kistje zien waarin zijn vrouw de papieren bewaarde die ze mee had willen nemen; hij had het in zijn woede met zijn Luger open geschoten.

Ik heb altijd plezier gehad in de tegenstelling tussen zijn sjeuïge levenswandel en zijn gevierde rol als Christus in Bachs Matthäus Passion. De christelijke oratoriumverenigingen die hem jaarlijks als solist aantrekken zouden geschokt zijn als ze wisten hoe weinig hij in hun uitgestreken wereld past. Ze zouden waarschijnlijk moeilijk kunnen begrijpen dat hij alleen zo’n prachtige, doorleefde Christus neerzet, ómdat hij zo’n vreemde vogel is. Kunst en leven zijn voor iemand als Kruysen niet te scheiden; in elke regel die hij zingt klinkt zijn diepe levensdrift door. Zo kan hij volkomen oprecht overkomen zonder een tekst naar de letter te interpreteren.
Maar niet alleen zijn intensiteit en zijn warmte maken zijn zingen uniek. Het is ook de rijke en vlugge fantasie die zijn liedvertolkingen kleurt. Niet voor niets stamt hij uit een geslacht van kunstenaars en wilde hij zelf aanvankelijk ook schilder worden. Als hij me probeerde uit te leggen hoe de sfeer van een lied naar zijn idee moest zijn, schoot hem onmiddellijk een heel arsenaal van beelden te hulp. Toen we aan L’Horizon chimérique werkten schilderde hij in een paar lapidaire zinnen de sfeer van oneindigheid en reislust die Fauré’s cyclus ademt. De slotfrase van het eerste lied: ‘Les goëlands perdus les prendront pour des leurs…’ zong ik te zuinig naar zijn smaak. ‘Goëlands,’ zei hij, ‘dat zijn gooilanders. Dat zijn niet van die kleine Hollandse meeuwtjes. Joekels zijn dat, oceaanvogels, die wieken op de storm. Heb je die wel eens gezien?’
Kruysen de piraat aan het woord. Door de tekst met zijn eigen ervaring in te vullen bracht hij hem dichterbij.
Die eigenheid hoor je op willekeurig welke plaat van hem. Nooit klinkt er een keurig geplaatste zangstem die alleen zichzelf heeft mee te delen. Bij Bernard Kruysen is de stem volledig dienstbaar aan de expressie. Wat niet wil zeggen dat hij een domme zanger is die over de fijne details heen walst en met het schuim op de lippen zijn diepste emoties blootlegt. Integendeel. Een fijner uitgewogen en preciezere weergave van de hoogtepunten uit het werk van Debussy en consorten dan die van Kruysen is moeilijk voorstelbaar. Adeldom en poëtisch raffinement staan stralend in zijn blazoen, maar die worden nooit – en daar gaat het om – zuiver cerebraal. Elke noot blijft stevig verankerd in het lichaam en de hele mens resoneert letterlijk en figuurlijk mee.
Een nadeel van deze alles-of-niets-mentaliteit is dat hij soms te laag intoneert. De stuwkracht van zijn duikerslongen is fenomenaal. Maar er is veel ballast mee te nemen en de stem wordt moe die steeds op de gewenste hoogte te houden. Zij die koud blijven onder Kruysens kunst vinden deze tekortkoming onvergeeflijk. Zijn bewonderaars verdragen haar met iets wat bijna vertedering is.


De tijd heeft natuurlijk wel het een en ander veranderd. In zijn beginperiode was Kruysen een typische lyrische bariton op zijn Frans: hoog, elegant, licht van kleur. Zelf zegt hij daarover: ‘Ik vond me op m’n vroegere plaatopnamen altijd zo’n lulletje rozenwater.’
Latere jaren hebben zijn stem sterk verdonkerd. Hij heeft zich Caruso als – voor een bariton ongebruikelijk – voorbeeld gekozen en steeds gezocht naar een brede, donkere toon die ook in de hoogte mannelijk blijft. Het resultaat daarvan is te horen op zijn recente platen: een kernachtig geluid dat weliswaar heeft ingeboet aan souplesse en verfijning in literair-artistieke zin, maar de weelde biedt van een rijpe en sonore uitdrukkingskracht. Een weelde die, zoals elke overdaad, op den duur de luisteraar wel eens kan vermoeien.
Zelf lijkt hij niet zoveel te geven om zijn sterkste kanten, om wat hem beroemd heeft gemaakt. Hij sprak tijdens zijn lessen eigenlijk alleen over operazangers en scheen het te betreuren zelf nooit een heldenbariton te zijn geworden. Een fors geluid etaleren en imponeren op puur vocale gronden, dat is wat hij het liefste wil. Juist misschien ómdat al het andere bij hem zo vanzelf komt.
Zijn verhalen zijn doorspekt met wapenfeiten op dit gebied. Zo vertelde hij me van een Matthäus waarin hij de Christus zong en Wout Oosterkamp de bas-aria’s.
‘Daar kwam Oosterkamp, die had net resonans gestudeerd bij Theresa Berganza in Spanje… man, dat klonk! Ik dacht, ik kan wel inpakken.’
Kruysen kromp ineen met een uitdrukking van diepe verslagenheid.
‘Maar wat doet-ie? Hij zingt de hele partij met zo’n verfijnd baroktoontje. En ik zet daar een Christus neer…’
Zijn stem daalde een terts en begon te schallen.
‘…met een brede, forse toon, daar hadden ze niet van terug. Ha!’
Bij zo’n verhaal keek hij me een beetje schuins en slim aan, de wat gele ogen vol spot over zo’n stommiteit.
Want Kruysen houdt niet van gekwezel, en voor de femelige koketterie van de nieuwe castraten heeft hij evenmin begrip als voor punks met hanekam. Het liefst trok hij zijn Luger! Zijn eigen zingen is altijd compromisloos. In de praktijk komt dat er bijvoorbeeld op neer dat hij de hele Dichterliebe in de oorspronkelijke tenorligging heeft opgenomen. Na de opnamesessies was hij een week van stem af, maar daar maalde hij niet om. Alleen kleinburgelijke zangers sparen hun stem voor de oude dag. Vaak was hij schor tijdens onze lessen, en excuseerde zich voor de barsten in zijn stem: ‘Gisteren een Paulus gezongen… ik heb me helemáál gegeven… En daarna die airco in de auto... Afijn, zing jij maar! Ik kan het vandaag niet voordoen.’ Wat hij vervolgens toch deed natuurlijk, krakerig maar evengoed prachtig. Want: elke prestatie moet maximaal zijn en zich ontzien betekent half werk afleveren. Au fond een houding van artistieke integriteit die me in de zangerswereld als bijzonder en inspirerend heeft getroffen.

Diezelfde integriteit maakt hem minder geschikt voor een carrière in conventionele zin. Over roem heeft Kruysen nooit te klagen gehad. Al in 1961 kreeg hij voor zijn opname van liederen van Debussy de Grand Prix du Disque. Een zeer uitzonderlijk feit, een Hollandse bariton die op Frans grondgebied gelauwerd wordt door een commissie waarin onder meer Darius Milhaud, François Mauriac en Jean Cocteau zitting hadden. Daarna kregen ze er slag van en gaven ze hem de prijs nòg vier keer. Hij geldt dan ook in Frankrijk zo goed als in Nederland als toonaangevend op het gebied van het Franse liedrepertoire. Over de grens is hij bovendien minstens zo beroemd om zijn vertolking van het Duitse repertoire; in Nederland, land van de hokjesgeest, is het natuurlijk onmogelijk dat iemand in verschillende stijlen even goed thuis is. Kruysen zal hier tot in de eeuwigheid ‘de zanger van het Franse lied’ blijven, tot zijn grote wrevel. Een terechte wrevel overigens, zoals iedereen die zich verbaasd heeft over zijn adembenemende colloratuurtechniek in de cantates van Bach of gegrepen is door zijn Winterreise zal toegeven.
Over roem gesproken: Kruysen voerde de liederen van Poulenc uit met de componist zelf aan de vleugel. Zo trad hij in het voetspoor van zijn leraar, de legendarische Pierre Bernac. Meer nog dan zijn Franse evenknie Gérard Souzay werd hij daarmee in feite diens opvolger. Ook buiten Europa is hij een gevierd interpreet van vocale kamermuziek. Hij kreeg wereldwijd juichende recensies, trad op alle belangrijke festivals op, maakte zo’n 60 (!) LP’s voor Duitse en Franse maatschappijen, - kortom, bereikte alle roem die je je als musicus maar kunt wensen.

Toch klaagt hij vaak over gebrek aan erkenning. Het zit hem dwars dat hij overvleugeld wordt door jonge baritons; dat – o gotspe!- zij speciaal een lesje bij hem komen halen om concerten voor te bereiden die tot zijn eigen territorium behoren en waarvoor men hem natuurlijk had moeten vragen. Zijn platenmaatschappij boort hem royalties door de neus via trucjes met sub-labels; zijn impresario schuift protégés naar voren, ten koste van hem. Her en der wordt hij gepasseerd.
Nu is het een gevleugeld woord dat je van de liedkunst niet rijk wordt. Het grote geld zit in de operabusiness, een fatsoenlijk burgermansloon in het oratorium. Maar voor iemand met Kruysens staat van dienst zou financieel succes toch voor de hand moeten liggen.
De waarheid is dat Kruysen door dezelfde kwaliteiten die hem tot zo’n rasartiest maken een slecht zakenman is. Het ontbreekt hem ten enen male aan planning, orde en koele berekening. Ooit zocht hij na de les vruchteloos naar het honorarium dat hij de vorige avond had ontvangen: hij wist toch zeker dat hij het in zijn rokkostuum had gestopt, maar de zakken daarvan gaven slechts gebruikte tissues, verkleefde dropjes en een enkel aspirientje prijs. Hij zou verpauperd en vergeten kunnen sterven, deze grote zanger, als de Nederlandse maatschappij niet zo prettig onartistiek was ingericht. Want onze wereld zorgt wel voor haar armen maar gedenkt haar groten niet, tenzij die van zichzelf een BV maken en hardnekkig hun aanwezigheid blijven rondbazuinen, net zo lang tot niemand daar meer omheen kan.
Hoewel ik vermoed dat de helft van Kruysens lamentaties over verwaarlozing en geldgebrek overdreven zijn, een melodramatische bohémienpose, staat vast dat hij geen Marco Bakker is. Toch is hij zowel een beter zanger als een beter sportman. De schaduwzijden van wereldvreemdheid zijn duidelijk.


Tot slot laat ik Bernard Kruysen zelf aan het woord.
We behandelden het eerste lied van Don Quichotte à Dulcinée van Ravel, het lied waarin Don Quichote zegt wat hij allemaal voor zijn aanbeden Dulcinée wil doen. Ik had het een keer helemaal uitgezongen. Nog wat ongeïnspireerd: het uur was vroeg, het Haagse verkeer buiten was lawaaierig, het pedaal van de aftandse vleugel klonk hinderlijk ongeölied. Kruysen had wat ongedurig heen en weer gelopen tijdens mijn poging.
‘Nou ja. De noten zijn er, hè? Die zijn er vaak niet. Alleen… je moet gek worden, hè? Je bent Don Quichote. Het is te nuchter, hè? Die man gelooft, gelooft op zo’n danige wijze dat die vrouw een koningin voor hem wordt, terwijl het een sletje is… hè, die door de boerenknecht gepakt wordt, hè, maar hij ziet haar… godin. En, het is me wat om tegen een vrouw te zeggen: je hoeft maar te zeggen dat de boel je hier verveelt en dan laat ik de aarde stilstaan, of de zon, of wat ook. Ik kan het allemaal. Dan moet je goed gek zijn. Je moet volledig geloven, vollédig d’r achter staan. ’t Is geen kilo patat wat je aanbiedt; want dan kun je ’t natuurlijk zo zingen: ik geef je dit, ik geef je dat. Hè? Maar dit zijn onmogelijke dingen, dingen die niet kunnen. Dus dat moet uit je stralen. Alsof je een god bent die dat wél voor haar kan doen. Het moet dromerig klinken, terwijl het Don Quichote is die een windmolen te pletter slaat, zo’n reus, hè? Dat zijn onmogelijke dingen. Dus je moet goed gek zijn. Na, probeer ’t nog een keer.’


('Je moet goed gek zijn', Faun, april 1986)



[Naschrift: Nu ik dit teruglees valt me op dat het geschetste portret wel erg door mijn bewondering is ingekleurd. Ik zag in de veel oudere Kruysen een man die in harmonie met zichzelf leefde, een sterk en gelukkig mens. Aan drank had hij bijvoorbeeld geen behoefte. Toen ik hem ooit vertelde dat mijn vader (die hij van de opera kende) wel van een slok hield, vroeg hij verbaasd: 'Waarom? Is hij niet gelukkig dan?' Over de afstand van bijna dertig jaar heen terugkijkend vraag ik me af of hij niet ook veel onzekerheid en eenzaamheid in zich verborg. Hij zocht duidelijk voortdurend naar bevestiging en bewondering, en die lessen duurden toch niet voor niets een hele middag? Maar misschien is dat denkbeeld wel weer ingegeven door mijn eigen huidige status. Kan een mens een ander mens ooit helemaal begrijpen? Een retorische vraag.]

10 opmerkingen:

Anoniem zei

Integendeel, de bewondering is totaal niet hinderlijk. Ik heb deze mooie herinneringen met veel genoegen gelezen. Dank ervoor. Zelf ben ik ook altijd in de persoon van Kruysen geinteresseerd geweest. Ik voeg er nog een eigen herinnering aan toe. Zijn Moessorgski-vertolkingen met Noel Lee liet ik dertig jaar geleden horen aan Russische topmusici. Die waren verbaasd door het niveau en de kwaliteit van uitspraak en interpretatie waarmee een Nederlander dit negentiende-eeuwse, zéér Russische repertoire uitvoerde. Later leerde ik Kruysen pas in zijn meest eigen repertoire, het Franse, kennen. Het verbaast mij ook dat hij bij het grote publiek nooit zo'n grote naam geworden is als hij eigenlijk verdiende. Maar goed, wat maakt dat eigenlijk uit? Zijn opnamen zijn er gelukkig nog. (HR)

Patty Klein@ hetnet.nl zei

Bernard kruysen, dat was mijn eerste puberliefde. Zijn eerste zanglessen kreeg hij van mijn oma, Catharina Geijsel-Gestman ( niet van To van der Sluys, die naam vond hij vast meer waarde hebben, mijn oma stierf arm en berooid, ik ging als kind nog mee in de open tram naar Scheveningen, waar ze haar eerste Aow mocht ophalen).

Ik ging naar al zijn concerten, liet een mooi rozenboeket overhandigen op het podium. Zonder kaartje, zat in de zaal en zag hem naar een kaartje zoeken, zijn schouders ophalen enlachen. Die lach was voor mij genoeg.

Wat een geweldige beschrijving van Bernard Kruysen, heerlijk om te lezen, ik herken hem in elk woord. Altijd arm, altijd complexen over zijn 'kleine' stem. Vol prachtige verhalen, een rasversierder.

Voor mijn Frans was hij geweldig en voor mijn Duits op school ook. Ik zocht elk woord op om de betekenis van de liederen te begrijpen. Andere meisjes dweepten met Elvis of filmsterren, ik met Bernard136...
Ik schijn zelfs nog eens bij hem op schoot te hebben gezeten. Helaas heb ik daar geen herinneringen aa, ik was 4 jaar...

Ik wist niet dat hij Moessorgski heeft gezongen, een componist wiens liederen ik prachtig vind. Is die Cd nog te koop?

Jan-Paul van Spaendonck zei

Beste mevrouw Klein,

dank voor uw reactie, waarmee ik als levenslang Toonder-lezer natuurlijk extra verguld ben - mooie herinneringen haalt u daar op!
Wat betreft uw vraag: ik heb geen idee of de cd met 'Liederen en dansen van de dood' en 'Zonder zon' nog te krijgen is. Misschien antiquarisch?

Met hartelijke groet,

Unknown zei

Een oproep om te stemmen op de mooiste Winterreise op radio 4 triggerde mij om hen te attenderen op de mooiste uitvoering van Die Winterrreise. Voor mij is dat die door Bernard Kruysen, een cd-opname uit 1993.
In die jaren ontroerde hij mij met zijn uitvoering in het Posthuis in Heerenveen. Weliswaar een tikkie schor vanwege een opkomende verkoudheid, maar toch prachtig van interpretatie, klankkleur en dictie.
Bedankt voor het mooie verhaal over de mens Kruysen.

Jan-Paul van Spaendonck zei

Ik heb die plaat ook. Jammer dat hij qua registratie niet optimaal is en eigenlijk te laat kwam. Hadden we maar zo'n mooie Telefunken-uitave mogen hebben van Kruysens 'Winterreise' toen hij op zijn hoogtepunt was!

Unknown zei

Beste Jean-Paul,

Dank voor een prachtig portret. Inderdaad wat gekleurd door bewondering; dezelfde bewondering die ik als oud-leerling ook voel en voelde. Een bijzonder en bijzonder eigengereid mens.

Wellicht kunnen we een keer samen 'herinneringen ophalen' en een mooie aria zingen.

Anoniem zei

Hbyzonderennij boot.sprenger ik hoorde op 12jarige leeftijd van Bernard kruysen van zijn vrouw die toendertijd gymjuffrouw was op de Kamerlingh onnesschool.ze vertelde dat we zondagochtend moesten luisteren naar de radio want dan hoorde je Bernard kruysen.heel

Anoniem zei

Ik hoorde hem vanmiddag zingen op klassiek vandaar de associatie

Anoniem zei

Ik ben nu 76

Anoniem zei

Geachte heer Van Spaendonck,

Met veel belangstelling en ontroering las ik (80) uw verhaal over Bernard Kruysen. Er kwam een heerlijke herinnering voorbij (tja, op deze leeftijd gebeurt dat wel vaker) van mijn ontmoeting met hem: op een strandje op Ibiza. 1965? Ik was toen 23. Het strandje was toen alleen met een bootje te bereiken. Bernard woonde daar met zijn vrouw en één/twee (?) kleine kindertjes in een van de grotten, die ook door de plaatselijke vissers bewoond werden.
Ik kampeerde daar met mijn grote jeugdliefde en zijn vriend. Het hele strand was alleen van ons. Samen met Bernard doken we daar. Bernard dook heel mooi en diep. Harpoeneerde vissen.
Ik heb nog een paar korte filmbeelden van zijn gezin daar. En van hem, aankomend op het strandje, met een van de vissersbootjes. Varend zat hij op de voorplecht en oefende zijn stem: de Matthaeus Passion.

Hoe heerlijk kan een herinnering zijn…?

Als u belangstelling voor de beelden heeft zal ik ze tevoorschijn halen.
Ik zou heel graag de BBC documentaire van hem (diepzeeduiken) willen zien. Heeft u informatie daarover?

Dank voor uw artikel. Zo waarheidsgetrouw trof u zijn karakter. Wat jammer dat hij niet meer bij ons is….

Jenny H.Ch. Vegter - Bal
...