vrijdag 15 maart 2013

MAART


Maart roert zijn staart, zegt het spreekwoord. Ik heb dat altijd opgevat als: het staartje van maart, het laatste stukje, kan nog onverwacht slecht weer opleveren. Maar toen ik, naar aanleiding van het geestige stuk van De dwarse man over de F-maand, over het karakter van de afzonderlijke maanden begon na te denken, kwam ik tot een ander inzicht. Maart is wispelturig, kan kwispelen als een hondje maar ook chagrijnig met zijn staart slaan als een getergde kat.
Dat roeren van die staart doet zijn werk in de hemel even goed als hier op aarde. Er wordt flink gespateld in mijn hoofd en alles is daar volop in beweging. Soms lijkt het mengsel even te stollen, dan weer schift het. Omdat die onrust gepaard gaat met een nieuwe energie is de uitkomst per saldo positief, en ik zou maart dan ook een goede maand willen noemen.
Dit alles overwegende, in de koude nacht van woensdag op donderdag, schoot me plotseling een Napolitaans lied te binnen, dat me vroeger erg lief was geweest. Marzo, moest het heten. Ik besloot het op te zoeken. Ik wilde het zingen, want de woorden pasten zo mooi bij deze tijd.
De volgende dag sneeuwde het een beetje, dan weer scheen de zon uit een staalblauwe lucht, er waren grote glanzende wolken met een goud randje. Het was koud maar vrolijk op straat. Uit een bloemenwinkel wasemde een geur van parfum en natte aarde. Thuisgekomen van mijn boodschappen dacht ik weer aan het lied dat me uit mijn slaap had gehouden. Ik haalde de stapel losse vellen uit mijn kast waartussen het zich moest bevinden. Vergeelde papieren met ezelsoren waarvan elk me even terugbracht naar een andere episode uit mijn leven. Er waren verrassingen tussen, zoals de uitdraai van een lange brief van mijn Italiaanse vriend, waarin hij het wezen van kunstmuziek analyseerde en uitlegde waarin die verschilde van amusementsmuziek, een oude kwestie die me eigenlijk nauwelijks meer bezighield maar tien jaar geleden van levensbelang voor me was. En passant gebruikte hij de term violon d’Ingres. Destijds had ik daar vermoedelijk overheen gelezen, maar nu liep ik meteen naar mijn pc. Google wist het wel: iets waarin je goed bent náást je eigenlijke vak. De schilder Ingres speelde goed en graag viool, vandaar. Ik vond het een mooi begrip, dat ik besloot aan mijn vocabulaire toe te voegen.
Terug naar mijn stapel partituren. Een door mij vertaalde tekst van Angelo Branduardi, oude Ricordi-uitgaven met mooie art-déco-plaatjes van zangers met mandolines: ik werd warm. ‘O sole mio, Mandulinata a mare, ‘A vucchella… Er kwam een geel en gescheurd vel papier tevoorschijn, bijna zo dik als karton en droog en ruw aan mijn vingers. In vervaagde letters stond er boven: Catarì. Die naam klopte niet met mijn herinnering, maar het was het wel degelijk, het gezochte lied van Mario Costa. Ik zette het op de lessenaar en las de verzen van Salvatore Di Giacomo. ‘Maart, de regen valt even, is het dan weer moe. Opnieuw gaat het regenen, regent niet meer; de zon lacht met het water. Nu eens een hemelse lucht, dan weer een duistere en zwarte hemel; nu eens winterse buien, dan weer de lucht van de Lente.’
Bij het omslaan schilferden er hoekjes af die op het verkleurde ivoor van mijn vleugel dwarrelden. Ik speelde het dramatische intro en even later verhief ik voor het eerst sinds de griep van de F-maand spontaan mijn volle stem.

Marzo, nu poco chiove
e n’ato poco stracqua.
Torna a chiovere, schiove;
ride ‘o sole cu ll’acqua.


Aan het eind van de dag was ik nog steeds aan het zingen. Napolitaans, Fauré, Schubert. Ondertussen was ik begonnen aan een nieuwe compositie, een episch koorwerk op een gedicht van Marsman. Ik werd zo langzamerhand doodmoe van mijn eigen optimisme. Ik wist niet goed meer waar ik heen moest met mijn energie. Dat zijn de momenten dat een goeie borrel wonderen kan doen. Even lekker onderuit, een slok, een diepe zucht… Nu zat er niets anders op dan te werken tot ik al mijn fut opgebruikt had.
Een luxeprobleem natuurlijk, en morgen kon alles wel weer heel anders zijn.
Want zo is maart.

4 opmerkingen:

Hans Valk zei

Sodeju! Die bladmuziek ziet eruit alsof het uit de middeleeuwen stamt! Een perkamenten document, met een langvergeten melodie er op. Alleen aan te pakken met handschoenen en daarna, ver van het daglicht, weer opbergen.
Dat je na een dag lekker zingen nog steeds niet domweg gelukkig in de Dapperstraat kunt zijn, is nu eenmaal de aard van het beest. Dat is me na een reeks van deze verzuchtingen wel duidelijk.
Maar de laatste zinnen zijn hoopgevend. Op het moment dat je de dip na de euforie kunt relativeren, ben je eruit, lijkt me.
Ik speek uit ervaring. Zelf ben ik twee jaar verder in het leven dan jij (...), geloof ik. Dat relativeren lukt me steeds beter. Het gaat met sprongen vooruit..

Jan-Paul van Spaendonck zei
Deze reactie is verwijderd door de auteur.
Jan-Paul van Spaendonck zei

Ja, Valk, kunnen relativeren is de fortuinlijke compensatie die het ouder worden biedt voor alles wat het je afneemt...

Hans Valk zei

De verleiding is groot om nu eens uit je te gaan trekken wat het ouder worden je afneemt. Zelf vind ik dat namelijk erg meevallen.
Maar dat alles is èrg persoonlijk, natuurlijk. In mijn geval laat het misschien vooral zien wat een neurotische sukkel ik vroeger was. En nòg ben ik er niet. Maar ik beweeg in de goede richting, geloof ik.