vrijdag 8 maart 2013

PLUIM



Bij de post was een bespreking van mijn boek. Iemand had het stukje voor me uitgeknipt en gescand. Plotseling onzeker begon ik te lezen, maar al gauw sloeg mijn vage angst om in regelrechte euforie. Volgens recensent Cees van der Pluijm was ik een ‘literaire ontdekking’ en ‘een verrassend toptalent, dat een brede lezerskring verdient’. Mijn stukjes deden niet onder voor die van de gevierde A.L. Snijders, schreef Van Der Pluijm. Deze man droeg zijn naam niet voor niets: dit was nog eens opsteker, een pluim op mijn hoed! Een schor juichkreetje ontsnapte aan mijn toegeknepen keel. Eindelijk gerechtigheid!
Maar even snel als de jubelstemming was komen opzetten zakte zij weer in. Ik trok mijn jas aan en ging de straat op. Op weg naar het café liep ik niet met de zware en zekere tred van iemand die zich een literair toptalent weet, maar eerder een beetje schichtig. Wie was ik om deze lof te kunnen dragen? Ik was zojuist in het genadeloze licht van de schijnwerpers geplaatst; nu zou ik wel spoedig door de mand vallen en ontmaskerd worden als de charlatan die ik was. Ik moest op mijn woorden gaan passen. In Wildschut kon ik mijn aandacht niet bij de krant houden en keek ik steeds zenuwachtig om me heen.
De dagen daarna heb ik me verbaasd over mijn vreemde reactie op iets wat me toch, zou je zeggen, gewoon trots en blij had moeten maken. Het ongemakkelijke gevoel sleet pas toen mijn vriendin nuchter zei: ‘Je werd er verlegen van.’ Die ouderwetse woorden deden me goed en vermoedelijk zijn ze juist. Maar wat is dat dan, die verlegenheid? Waar komt ze vandaan? Ik heb erover nagedacht en ik denk dat ik het antwoord weet.
Met complimenten van lezers of luisteraars heb ik geen moeite. Die vind ik zonder meer fijn en aanvaard ik in dank. Ook niet met kritiek. Die vind ik niet fijn natuurlijk, maar ze stimuleert me, ze maakt de straatvechter in me wakker. In beide gevallen ben je onder ons, samen, veilig, hier beneden op aarde.
Maar dan zo’n zaligverklaring van een vreemde in een schijnbaar gezaghebbend periodiek. Dat is toch iets anders. Als er enig voorbehoud was geweest in de lof had ik me er waarschijnlijk comfortabeler bij gevoeld. Dan had ik de complimentjes eruit gevist als kappertjes en pijnboompitten uit de sla en tegen mezelf gezegd: ‘Kijk eens jongen, je wordt gewaardeerd, je mag met de grote mensen meedoen, maar je bent er nog niet helemaal. Er zijn nog een paar puntjes waar je even aan moet werken.’ Nu hoorde ik, althans voor wat deze scribent betrof, in één klap bij de top, en was er boven mij een akelig vacuum ontstaan. Geen dames en heren meer die het beter wisten dan ik. Ook maar gewoon Spaendonckjes daarboven. Geen buffer tussen mij en de ongenaakbare kosmische waarheid. Vanaf nu stond ik er alleen voor.
Het leek een beetje op ouder worden. De generatie boven ons verdwijnt en wij zijn zelf de oude mensen geworden tegen wie we als kind opzagen, in wie we destijds een wijsheid vermoedden die de onze verre te boven ging. En wat blijkt? We moeten met terugwerkende kracht ons wereldbeeld aanpassen en vaststellen dat de vermeende wijzen van onze jeugd ook gewoon doorgeschoten jongelui zijn geweest, die met de handen in het dunner wordende haar het beste probeerden te maken van een voor hen nieuwe situatie.
Veiligheid is nergens te vinden, daar komt het op neer. Die huist ergens diep in jezelf, en om die uit zijn hol tevoorschijn te lokken is meer nodig dan een veer of een pluim.


(Ter relativering: de bespreking stond in het blad van NBD Biblion, het orgaan dat de Nederlandse bibliotheken adviseert over hun boekaanschaf. Als dit me al zo van mijn stuk bracht, houd ik mijn hart vast voor hoe het zou zijn als een der grote kranten zich ooit zou verwaardigen iets, goed of slecht, over me te schrijven! Maar dan zou ik eerst een roman of een dergelijk serieus letterkundig werk moeten publiceren, en dat, ik zeg het maar vast, gaat niet gebeuren. De vorm van het bloggen zit me als gegoten en iets anders ambieer ik niet.)

Geen opmerkingen: