donderdag 9 maart 2023

VERVELING


'Heet dat niet gewoon verveling?' vroeg mijn vriendin retorisch, nadat ik een klaagzang had gehouden over de geagiteerde futloosheid waaraan ik sinds enige dagen ten prooi was. Het was te koud, zei ik, maar mijn dochter vond die kou juist lekker winters. Het was te grauw zei ik, maar mijn vriendin had verschillende malen de zon gezien. Er gebeurde te weinig zei ik, maar ik was nog half overprikkeld van een druk weekend en had genoeg werk te doen. Ik miste rook, alcohol, vet en suiker, maar nog geen week geleden had de onthouding van al die genotsmiddelen me fit, trots en goedgehumeurd gemaakt.

Verveling is niet zo'n eenduidig concept als het lijkt. In het spraakgebruik is het een simpel woord met een duidelijke betekenis maar er is in filosofie, psychologie en literatuur heel wat over te doen geweest. Als ik heel grof te werk ga onderscheid ik twee types verveling. De eerste is de apathie, de lusteloosheid. Daar is goed mee om te gaan. Het is dit soort verveling waarop Lin Yutang zinspeelt als hij zegt: 'Wie geleerd heeft een geheel zinloze middag op geheel zinloze wijze door te brengen, die heeft leren leven.' Ik ken haar uiteraard ook, deze ijle grondstemming waarin de tijd traag lijkt te verstrijken en externe prikkels hun glans hebben verloren. Een schema van vaste bezigheden is de oplossing. De dag wordt een invuloefening - uurtje dit, uurtje dat - en na verloop van tijd mag je gaan slapen in de hoop op een morgen waarop de prikkels weer fonkelen.

Het tweede type verveling is venijniger. Hier is de lusteloosheid vermengd met woede, verongelijktheid, zelfmedelijden, kortom met verzet tegen de saaiheid van het bestaan. Nietzsche noemde het: "De onaangename windstilte van de ziel waarin je met jezelf geconfronteerd wordt". De vaste bezigheden zijn geen oplossing meer want jij verveelt je niet, zij vervelen jou.  

'Het is een mengsel van verveling en chagrijn,' zei ik tegen mijn vriendin. 'Een beetje een kinderachtig sentiment, eigenlijk.'
Ik dacht aan een middag in Geuzenveld, ik zal een jaar of acht geweest zijn. Buiten was het nietszeggend grijs weer, op straat was niets te doen, misschien was het een zondag, misschien een willekeurige weekdag in een verregende zomervakantie. De plaats was de slaapkamer van mijn ouders. Ik dreinde tegen mijn moeder - wat zal ik gaan doen? Mijn verveling had niets hangerigs maar was opstandig op het rebelse af. Ten einde raad haalde mijn moeder uit een laatje een boekje tevoorschijn waarvan ze dacht dat het me misschien zou kunnen afleiden. Het was een kleurig 
geïllustreerde brochure, of eerder een programmaboekje, dat ze in de bioscoop had gekregen bij de vertoning van Bambi, ergens in de jaren dertig. Maar het soort verveling waaraan ik leed laat zich niet afleiden. Integendeel, je wordt boos op de afleiding omdat ze je geen excuus voor je eigen misère meer geeft. Ik verscheurde het boekje met mijn woedende knuistjes. Meteen daarna was het afgelopen. Mijn moeder was niet eens boos - ze was geen nostalgisch type en hechtte niet zo aan memoires van haar kindertijd - maar ik was enorm geschrokken door mijn drieste actie en huilde tranen van spijt. Een spijt die ik nog heel lang heb gevoeld als ik aan het voorval dacht.


Geen opmerkingen: