vrijdag 15 januari 2021

VREEMDEN

Gisteravond  moest ik naar Oost. Vroeger, dat wil zeggen tot bijna een jaar geleden, kwam ik daar meerdere keren per week. Nu was het vreemd om 's avonds in de auto te zitten in plaats van voor de tv. Tom Barnaby moest zijn moordzaken even zonder mij oplossen; ik chauffeerde door een koude, stille en donker-lichte stad om een flatscreen televisie op te halen, een Marktplaatstransactie.
Ergens halverwege de vertrouwde route, die ik rustig rijdend en nieuwsgierig aflegde, zei mijn dochter, met een blik op de lege straten: 'Het is gek. Ik had nooit gedacht dat ik het contact met mensen ooit zou gaan missen. Mensen als in 'vreemden'. Gewoon wat uitwisselen met de barman van het café, een praatje maken met mijn tattoo-klanten, het geluid van stemmen om je heen. Wat mis ik de gezelligheid van de kroeg! Ik ben toch meer een groepsmens dan ik dacht.'

Ik vond dat niet zo gek. Ik ben evenmin als mijn dochter een groepsmens. In een groep voel ik me niet op mijn gemak, tenzij ik er vóór sta, als leider - dan lost mijn aangeboren verlegenheid op in de neutrale noodzaak om al die stemmen zuiver en gelijk te laten zingen; iemand moet het doen, en ik heb op dat moment nu eenmaal de beste papieren. Grote groepen, zoals in bioscoop of theater, zijn nog erger, die kunnen maken dat je je verloren en eenzaam voelt. Menigtes en mensenmassa's vind ik ronduit deprimerend. Zo'n als uit één keel juichend stadion of overvol plein, zoals je ze voor Corona wel zag, met handen die simultaan bewegen, als wuivend zeewier - ik zou er niet dood gevonden willen worden.
Maar net als mijn dochter mis ik het geroezemoes om me heen van openbare locaties, en mis ik de interactie met schepselen die niet dezelfde nestgeur hebben als de paar medemensen die ik tegenwoordig nog zie. Het is niet zozeer de 'huidhonger' waarover je een tijd geleden zoveel hoorde. Ik ben niet zo'n aanraker en zal er niet om rouwen als met de pandemie ook de hugs, de verplichte drie kussen en de obligaat geschudde handen verdwenen zullen zijn. Het is het geestelijk contact. De uitdaging daarvan, de overwonnen verlegenheid, de kleine aanpassingen die je al pratend met vreemden maakt, de verkenningstocht in andermans wereld die elk gesprekje, hoe klein ook, is. Zonder dat is het leven eenvoudiger maar ook saaier. Ik merk dat ik op mijn dagelijkse wandeling in het park niet meer op een bankje ga zitten om naar de vogels en de lucht te kijken, maar om de voorbijgangers te observeren, om flarden van hun gesprekken in me op te zuigen als zuurstof voor mijn benauwde ziel.
Ik vatte mijn overpeinzingen samen: 'Ik ben graag alleen. Mét mensen om me heen.' Uit mijn ooghoek zag ik mijn dochter instemmend knikken.

Na de overdracht van de flatscreen reden we dezelfde weg terug. In de grote winkelstraten hing nog kerstverlichting. Achter me werd driftig getoeterd. Een Skoda zwenkte met een woeste zwaai om me heen en scheurde verder. 'Idioten,' gromde ik. 'Het is lockdown! Mag ik misschien met veertig kilometer over de Churchilllaan tuffen?' Ik bestrafte de snelheidsduivels met een flits groot licht. 'Dat zal ze leren,' zei ik tevreden. 


Geen opmerkingen: