dinsdag 12 januari 2021

PLEISTERS

Nicotinepleisters zorgen voor een gefaseerde afgifte van nicotine, vierentwintig uur lang. Dus anders dan bij echt roken krijg je het spul ook 's nachts, in je slaap, binnen. Het gevolg daarvan is, althans in mijn geval, dat je niet zozeer onrustig slaapt, dat niet, maar wel heel helder en intens droomt. Bij een vorige afkickpoging heb ik daarom de pleisters voor het slapen gaan verwijderd, want die dromen waren behalve helder en intens ook nog eens beangstigend. 
Dit keer aarzelde ik. Weliswaar kreeg ik weer van die hyperrealistische dromen, genadeloos precies en tegelijk vervreemdend als schilderijen van Carel Willink, maar echt naar waren ze niet. Er kwamen, anders dan in mijn normale droomrepertoire, opvallend veel bestaande mensen in voor. Geen hutspot van ondefinieerbare gebeurtenissen en door mijn brein gegenereerde fantasiefiguren die voortdurend van gedaante wisselen, maar goed omlijnde voorvallen en situaties waarin met name jeugdvrienden, allang uit het oog verloren, leken te figureren. Zo bracht de post me van de week een vreemd gevormd pakket. Het bleek een verzameling pijpen te bevatten. De afzender was Jerzy Gawronski, onze Amsterdamse stadsarcheoloog en een schoolvriend van me, in geen veertig jaar meer gezien. Er was een handgeschreven briefje bij, maar voor ik dat kon lezen (ik was razend nieuwsgierig) werd ik wakker.

Afgelopen zaterdagnacht was het toch weer raak. Mijn moeder (als altijd in mijn dromen een jaar of veertig) vertelde me dat mijn opa en oma nog leefden. Ze hielden zich schuil in hun appartement op eenhoog in de Rijnstraat. Ze moesten inmiddels diep in de negentig zijn en ik had ze al lang doodgewaand. Ik ging, met een licht schuldgevoel, op bezoek. Ik besteeg de trap van grijs steen en keek door het deurraampje naar binnen. Achter het halletje zag ik, door het glas-in-lood heen, mijn opa langsschuiven, op weg naar de eetkamer, links, aan de straatkant. Ik belde aan en werd binnengelaten. Even later stond ik in de eetkamer. Op de tafel stonden twee bordjes met een boterham en een schaal met wat vleeswaren. Ik had een hartelijk welkom verwacht, zoals ik dat gewend was - niets te goed voor hun oudste kleinzoon! - maar ik werd niet uitgenodigd mee te eten en bleef wat ongemakkelijk naast de tafel staan. Ik vroeg of ze nog buiten kwamen om boodschappen te doen. Ja, ze schuifelden heel voorzichtig die steile stenen trap af, arm in arm, elke dag, en maakten hun rondje. Ik nam afscheid en beloofde dit keer niet zo lang te wachten voor ik ze weer een bezoek zou brengen.
Verrassend was de droom niet, mijn slapend brein heeft al vaker op dit thema geïmproviseerd. Mijn opa en oma die er nog blijken te zijn en een geheimzinnig schimmenleven leiden in hun vertrouwde flat in de Rivierenbuurt, het is een bitterzoet refrein dat eens in de zoveel jaren opduikt. Maar nieuw was in dit geval de afwijzing. Ze waren al eens een soort halfgoden geweest, meer dan levensgroot, maar nog nooit hadden ze me zo afstandelijk behandeld. 
Ik was de hele week, sinds de jaarwisseling, in een best humeur geweest. Ik miste de tabak, ja zeker, en was wat ongedurig en onbevredigd, maar mijn stemming was goed. Nu sloeg die om. Ik werd wakker uit die droom met een dof en triest gevoel van zinloosheid dat ik maar moeizaam kon afschudden. Pas na een wandeling door de winterse polder waren de familiespoken uit mijn hoofd gewaaid.
Die avond trok ik de pleister maar weer van mijn arm voor ik ging slapen.


Illustratie: 'Landschap met omgevallen beeld' (1942) door Carel Willink (1900-1983)


Geen opmerkingen: