Hij zit daar echt, pal tegenover mij,
vermomd als man van zesenvijftig jaar
in zuurtjesroze streepjesoverhemd.
Er is meteen al zo veel te vertellen,
zo veel belangrijks aan elkaar te toetsen,
dat we haast vergeten te bestellen.
Er is ook haast: gisteren nog speelden
we met soldaatjes - kijk: nu zijn we grijs.
Ik vraag me af of hij de kleine jongen
die hij nog steeds is ook in mij nog ziet.
Uit de toon waarop hij lacht te raden
(vertrouwelijk en wrang - ‘dit ben ik niet’,
zegt Pierrot, wijzend op zijn maskerade),
meen ik van wel.
We ronden af , ’t is tijd.
Op weg naar huis kijk ik verwonderd rond:
Gaat achter al die mannen die mij
imponeren andermans schoolvriendje schuil?
2 opmerkingen:
Oh, wat herkenbaar, wat lief,
Dank je,
Ook een Peter
Ook bij herlezing blijf ik vinden dat hier een klein, lief liedtekstje in zit, alleen jij en een gitaar, op de manier van Boudewijn 1967.
Een reactie posten