De afgelopen week was het moeilijk om niet te drinken. Dat zit zo: alcohol gebruikte ik, al ver voor het een probleem werd, om verschillende redenen. Over de recreatieve kant wil ik het niet hebben, die snapt u zo ook wel. Maar er waren andere voordelen aan het spul. Ik overwon mijn verlegenheid, trok mezelf uit de put, schopte mezelf onder mijn kont, suste mijn angst en dempte mijn opwinding met drank.
Verlegen ben ik niet meer, althans niet hinderlijk; somberheid, heb ik geleerd, gaat eerder over als je juist niet drinkt en het gewoon maar uitzit; voor een periodieke schop onder mijn luie kont zorg ik zelf wel, tegenwoordig, en anders is er altijd nog mijn kordate vriendin. Angst? Praktisch verdwenen sinds ik mijn zenuwen niet meer terg met een dagelijkse dosis gif.
Maar dan de opwinding! Je hebt twee soorten, gewone nervositeit en wat ik maar euforie zal noemen. Tegen de eerste zijn er middeltjes. Wandelen, zwemmen, beetje yoga, wat meditatie zo nu en dan, in het ergste geval een pilletje. Prima te hanteren.
De euforie is een ander verhaal. Die is namelijk in het begin lekker, die wil je helemaal niet dempen. En toch moet ik, als zich zo’n bui van licht manische uitgelatenheid aankondigt, wantrouwig op de remmen gaan staan. Geef ik hem de vrije teugel dan ga ik vroeg of laat gegarandeerd op mijn bek.
Ik vertelde u over mijn fascinatie door Finale, het toverprogramma waarmee ik op mijn computer een heel muzikaal universum kan scheppen. Ik noemde ook nog even de volle maan, een hemelverschijnsel waarvoor ik erg gevoelig ben. Ik moet daar aan toevoegen (ik zal proberen beknopt te zijn), dat ik na een lamme tijd en een jaar van herbezinning langzamerhand weer midden in de wereld sta: de toekomst lonkt, het werk sleept me mee, oude ambities roeren zich. Ik probeer wel een zendiscipel te zijn, maar te midden van al die roerselen onverstoorbaar te blijven, wat nu juist de essentie is van die levenshouding, blijkt veel moeilijker dan ik dacht. Kortom, ik werkte de hele week als een bezetene, gedachten raasden door mijn hoofd, de snaren waar ik op tokkelde waren zo hooggestemd dat ze op knappen stonden.
Laten we even populair wetenschappelijk worden. Al die adrenaline, daar moet je iets mee. Die moet uit je systeem, anders vergiftigt hij je. Simpel gezegd: je moet uitrazen. En daar komt het: daar had ik vroeger een probaat huismiddeltje voor. Als ik het gevoel had dat ik op barsten stond bezatte ik me eens lekker. De volgende dag had ik een kater en daarna was alles weer gewoon. Maar wat moest ik nu? Het leven was aantoonbaar leuk de afgelopen week. Ik had, tussen mijn verslavende Finalesessies door, repetities met geweldige muzikanten en genoot ervan. Toch groeide er een huilerige spanning in me, wolkten er zwarte stemmingen door al die opgetogenheid heen. Een glas helder water waar een druppeltje inkt in valt: langzaam maar zeker vertroebelt het.
Zondagnamiddag vertrok de contrabassist naar zijn volgende afspraak. Ik zag de hals van zijn bas in het trappenhuis zakken, sloot de deur, en wist niet wat ik verder moest. Het verlangen om naar het café te gaan gierde door me heen. Een hysterisch fluitende rukwind. Ik belde mijn vriendin. Die was naar een festival van Afrikaanse muziek maar ondertussen misschien alweer thuis. Een beetje houthakken, distels uitrukken of takken zagen in de polder, dat zou me goed doen. Mijn vriendin nam op. Ze was thuis, maar wilde die avond nog naar Purmerend. Ze had een collega beloofd om mee te gaan naar de slotavond van het Reuring-festival. Of ik soms meewilde? Moeilijke vraag. Nee, natuurlijk. Ik haat massale bijeenkomsten, en van het culturele niveau van Purmerend heb ik geen hoge pet op. Maar als ik verstandig was…
Een uur later liep ik met mijn vriendin en haar collega A. over een zompig grasveld. De muziek van de feestband Memphis Maniacs was snoeihard en beroerd slecht. Liefdeloos en aalglad entertainment voor hossende massa’s. Toch zwom ik als een vis de geluidsbron tegemoet. Voor het podium liet ik de bassen een tijdje op mijn middenrif in bonken. Toen er iets in me los was getrild voegde ik me weer bij mijn gezelschap. Ik maakte grapjes en babbelde honderduit. Ik at lachend een vieze en schandalig dure hamburger. We dwaalden wat over het treurige terrein en passeerden een silent disco. A., die een even intelligente als nieuwsgierige geest bezit, liep zonder een seconde te aarzelen naar binnen. Even later zagen we hem tussen de menigte: een besnorde vijftiger met een headset op. Hij wenkte ons. Wij schudden van nee. Hij wenkte nog eens, heviger. Ik keek mijn vriendin aan en stapte in een impuls het hek door. De muziek in de koptelefoon bleek oneindig veel zachter dan het gedreun van de Memphis Maniacs op honderd meter afstand. Ik probeerde wat danspasjes. Uit mijn ooghoek zag ik dat een donkere jongen in een hemelsblauw T-shirt glimlachend naar me stond te kijken. Ik keek terug. Hij deed wat heup- en armbewegingen voor en lachte nog breder. Toen pakte hij zijn telefoon en maakte een foto van me. Opeens besefte ik dat ik mijn pijp nog in mijn mond had.
Die foto zal nu wel ergens op Facebook staan, en ik heb me vast voorgenomen me daar niet voor te schamen.
(foto: Paulien Kop)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten