dinsdag 4 oktober 2011
CASA MARTINA
Ik wist niet wat ik ervan moest verwachten, en ik ging er ellendig naar toe. De medicijnen hadden me hondsberoerd gemaakt en om de vlucht naar het onbekende niet nog moeilijker te maken was ik er acuut mee gestopt. Later. Eerst maar eens naar Spanje. Een paar tranquillizers, een bus, een krap vliegtuig van de Spaanse maatschappij Vueling en een huurauto brachten me na een lange dag veilig naar de plek waar ik mijn vorige stukje tikte, op een computer met een vreemd toetsenbord, met omgekeerde uitroep- en vraagtekens: het huis van Martine.
En nu ik, wakker geworden na een lange diepe slaap, terugdenk aan de afgelopen dagen, is het die plek die me het eerst voor de geest komt. Alle andere indrukken zijn een wirwar van kleuren en klanken, waar ik kop noch staart aan zie. Terwijl ik daar rondliep, in Andalusië, buitelden de onderwerpen om over te schrijven vrolijk om me heen, ik hoefde ze maar uit de lucht te plukken en ik had wat, zo stelde ik me voor, een ‘Klein Andalusisch Dagboek’ zou gaan heten. Maar nu fladderen alle indrukken even vrolijk weer weg, ongrijpbaar, en wat blijft is het beeld van aankomst, dat tevens het laatste is dat ik zag voor de huurauto ons in alle vroegte weer naar het vliegtuig van Malaga voerde.
Estepona is het laatste van een reeks door toerisme gevoede en leeggezogen stadjes die de Costa del Sol hebben bedorven. De Hollandse kermisgasten komen zover niet, dus de torenflats vol badgasten ontbreken hier. De appartementencomplexen lijken meer op Moorse paleizen: stenen suikertaarten vol krullen, kantelen en torentjes, geschilderd in gebrande omber of ossenbloedrood. Het is er mooi en lelijk tegelijk. Tussen de zee en de bergen is het land vogelvrij, en vooral bedoeld om geld aan te verdienen. Als je even niet kijkt is er een flatgebouw opgetrokken, of staat een ander weer te koop. Je wandelt idyllisch langs een stoffige, droge rivierbedding tussen de eucalyptusbomen en ziet plotseling, op hoge betonnen poten, een oogloos spookhuis: het clubgebouw van een ter ziele gegane tennisvereniging. Se vende. Te koop. Al jaren lang. En als je de drukke kustweg volgt zie je waarom er hier zoveel tuincentra en beeldenfabriekjes zijn: midden op elke rotonde staat een beeldengroep, praalfonteinen, marmeren paarden, Griekse goden, of zomaar fantasiefiguren, nog nèt geen Disney: die komen niet uit China, maar gewoon van om de hoek.
Om het historische centrum van Estepona zit een dikke schil van chaotische nieuwbouw. Soms waande ik me, afgezien van de palmen en de affiches voor stierengevechten, in een Amsterdamse probleembuurt, maar meestal is er een bravoureuze gooi naar schoonheid gedaan. Ergens in het achterhoofd van de Andalusier leeft het idee dat elk huis een kasteel moet zijn, en de tierelantijntjes, nonchalant rondgestrooid, zijn nooit ver weg. Voorbij de echte stad beginnen de urbanizaciones. De urbanisatie van het platteland. Geen vinex-locaties, maar prachtige villawijken tussen de oleanders, elk huis ommuurd en met zijn eigen toegangspoort. Waar die ophouden, houdt ook de wet en de stadsplanning op, en begint het interessantste deel. De campo. In dit vrije veld staan de villa’s verder uit elkaar. Hoe het met bouwvergunningen zit weet niemand. Stroom en water worden er afgetapt van de gemeentelijke leidingen. Spanjaarden hebben er een tweede huis, Engelsen uit Gib (Gibraltar) slijten er hun pensioen, expats en gelukszoekers van allerlei nationaliteit hebben er hun vaderland ontvlucht. Hier woont Martine, de zuster van mijn vriendin.
Een steil, bochtig weggetje vol scherpe stenen bracht ons bij een hek met een bordje Casa Martina. Dat knarste open, en daarachter lag een paradijsje. Een vrolijk betegeld huis van één verdieping, waarvan de belangrijkste kamer buiten lag: de portico. Hier, op een behaaglijke sofa, begon en eindigde ik de dag, met een koffie of een Fanta limón, een pijp of een Ducados: felle, zuidelijke sigaretten. Hier luisterde ik naar de geurige, lauwe wind, naar de krekels, of naar het geroezemoes van vele stemmen, Spaanse met een Engels, of Engelse met een Spaans accent. Als de drukte van de gasten, die voor Martines verjaardag kwamen me te veel werd, kon ik me terugtrekken in het caravannetje, was me gezegd. Dat staat halverwege de uitgestrekte moestuin, beschaduwd door een avocadoboom, een endje op weg naar het fonkelblauwe zwembad, en is bedoeld voor logés. In Amsterdam had ik me voorgesteld dat ik daar vaak mijn heil zou zoeken. Een veilig plekje in de turbulentie van het onbekende. Maar in de praktijk van dit balsemende, heilzame zuiderse leven bleek dat niet nodig. ’s Nachts controleerde ik even of er geen slangen, bidsprinkhanen of gekko’s, salamanquesas, naar binnen waren gekropen, strekte me moe uit, las hoogstens één bladzij Maigret, en knipte het lichtje uit. De nacht was zwart en stil en het was ongelooflijk te bedenken dat nauwelijks een kilometer verderop al die herrie begon. Die ene mug nam ik maar voor lief.
(Errata: het bergstadje uit het vorige stukje heet San Roque. En dat je 'hola' met een stomme h schrijft wist ik toen nog niet)
Labels:
architectuur,
Maigret,
portretten,
reizen,
roken
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
2 opmerkingen:
Wij zijn net terug van Formentera. Net zo'n ervaring als jij. Saludos, Franco.
@frankbak. Formentera is boeiend. Ik heb daar ooit een stuk over geschreven. Het is verloren gegaan na een mislukte blog-migratie, maar ik heb het opnieuw geplaatst. Mocht je het nog niet eerder gezien hebben, hier staat het thans:
http://dwarseman.blogspot.com/2011/10/formentera-terug-naar-de-sixties.html
Een reactie posten