vrijdag 1 augustus 2025

GOUDA


Leiden was ons goed bevallen, Duitsland kwam er niet van, dus waarom niet eens naar Gouda? Een paar jaar geleden hadden we het voornemen gemaakt om alle Zuid-Hollandse steden en stadjes een voor een te bezoeken, te beginnen met Delft, stad van mijn moeder. Het was hoog tijd voor Gouda en het plaatselijke museum stond allang op onze verlanglijst. Er was nu een bewierookte expositie te zien met werk van Jo Koster (1868-1944), een grote reputatie van voor de oorlog, net zo vergeten als haar schrijvende naamgenoot Jo Boer (1907-1993 - wie leest haar nog, de auteur van briljant geschreven boeken als Catherina en de magnolia's en Kruis of munt?)

Er was wat oponthoud en het was al wat later in de middag toen we Gouda binnenreden. Maps stuurde ons naar een parkeergarage vlak bij de Hoge Gouwe waaraan ons hotel lag. In de parkeergarage wees een bord naar de parkeerlaag vlak onder het hotel. Daar was een lift die in de lounge uitkwam. Zo checkten we in zonder te weten waar we waren. Mijn vriendin die zich graag en goed oriënteert wordt daar ongemakkelijk van. Mij deed het denken aan de metro in Parijs. Je stapt ergens in, slaat een hoop decor over en duikt op in een andere wereld. We zien straks wel hoe het hotel er van buiten uitziet, troostte ik haar.
Niet veel later liepen we in een miezerig regentje de waterstad Gouda in. Meer Delft dan Leiden leek me. Voor het museum vonden we het te laat, dat kwam morgen wel. De Sint-Jan moest het worden en dan na wat rondlopen en sightseeing de gastronomie in. Het Griekse restaurant dat ons in Leiden door de neus was geboord (alles tot op de laatste tafel bezet) moest hier een vervanger vinden. Twee mogelijkheden, een op de Korte, en een aan de Lange Tiendeweg. 
De kerk, een museum tegenwoordig, tickets en merchandise, boogt op 72 wereldberoemde gebrandschilderde ramen uit de zestiende eeuw. Gelukkig had ik Egeraat bij me, Dr. L van, Il Dottore. Die nam ons bij de hand en zei vriendelijk vermanend op pagina 80 van Wegwijs in Nederland (1962)

'Ga niet álle ramen bekijken, maar beperk u tot onderstaande en bezie die rustig en intens. De nummering staat duidelijk aangegeven.' 

Zo bezagen we de nummers 5, 6, 7, 8, 30 (??), 12, 18, 22, 23 en vooruit, ook 28a, De bevrijding van Nederland: 'een zeer geslaagd modern raam van Charles Eyck.'
Ik zag al die toeristen met hun audiotoer totaal oververzadigd van zestiende-eeuws glas-in-lood de kerk verlaten en wreef in mijn handen. Mijn hoofd was nog fris.
De kerk heeft het langste middenpad van Nederland (111 meter) en bezit een bizar mooi barokorgel. Mijn vriendin moest denken aan de Sainte-Marie-Madeleine in Vézelay, maar dat vond ik te veel eer.
De stadswandeling voerde ons langs stadhuis, waag, het Joodse Poortje. De regen joeg ons een overdekt terras op. Bitterballen en tripel. Mijn vriendin schreef een in de Sint-Jan gekochte ansichtkaart om haar zuster te feliciteren die de volgende dag zou verjaren. Een kaart schrijven op een terras. Vakantiegevoel.
Bij de Griek (die van de Lange Tiendeweg was met zomerreces, maar die op de Korte was open, al maakte het blonde en mollige dienstertje nog een grapje over "alles vol" waarna ze me joviaal op de schouder sloeg) - bij De Griek was alles gul en groot. Gipsen beelden, mythologische muurschilderingen in de slechtst denkbare stijl, ongevraagd neergezette ouzo, voorgerechten die ruimte opeisten die voor de hoofdgerechten was bedoeld, een barokke badkuip die een glas Metaxa moest voorstellen... Na de Griek liepen we door de nu serieuze regen naar het hotel en daar was het snel bedtijd.

De volgende morgen aten we toch, ondanks aanvankelijke tegenzin, grote porties van het ampele ontbijtbuffet. Daardoor aangesterkt liepen we naar Museum Gouda. We moesten ons eerst door een zaal vol opvallend slecht geschilderde religieuze altaarstukken heenworstelen (maniërisme op zijn áller, állersmalst) - maar de expositie was zeer beslist de moeite waard. Jo Koster mag wat ons betreft per direct terug op de lijst van toonaangevende twintigste-eeuwse kunstenaars. Een eclectisch maar sterk oeuvre, met autoriteit op het doek gezet. 
Maar de grootste verrassing volgde nog toen we al op weg naar buiten waren.
In een zaal over de geschiedenis van Gouda was een interactieve maquette die de historische ontwikkeling van de stad verbeeldde. Ik herinnerde me opeens dat mijn vriend Ger voor dit museum had gewerkt. Met zijn bedrijf Mapping History, dat na zijn dood in 2021 is opgeheven. Vertederd verliet ik het voormalige Catherina Gasthuis. De zon was inmiddels gaan schijnen.

Bij het schrijven van dit stukje ontdek ik dat de interactieve maquette van een bedrijf "IJsfontein" is en dateert uit 2020. Ik vond het al wat lichtgewicht en speels voor mijn serieuze vriend. Wat hij dan wel voor het museum heeft gedaan blijft in het duister.


vrijdag 25 juli 2025

Verster, of de helende werking van kunst

Er hing een sfeer van doem over de week. Ik had om een bloedonderzoek gevraagd omdat ik me al een tijd niet fit voelde en de vorige routineprikken alweer anderhalf geleden waren. De dokter, een vervanger, had voorgesteld: prostaat ook maar even meenemen? Mijn eigen huisarts is om allerlei goed beargumenteerde redenen een tegenstander van preventief PSA-onderzoek - er zijn twee tegengestelde scholen in de gezondheidszorg wat dat betreft -; ik hel over naar de school van mijn dokter (geen slapende honden wakker maken) maar flapte eruit: 'Doe maar. Ik heb er tenslotte de leeftijd voor.' De hypochonder in mij had meteen spijt. En zodoende leunde er een gevoel van dreigend onheil op de dagen.

Mijn vriendin wilde graag naar een expositie ('Thuis in het groen') in De Lakenhal in Leiden. Bloemstillevens van Floris Verster (1861-1927). Ik vond het een goed plan. Even afleiding, even niet naar de paarse bloeduitstortingen in mijn armholte kijken (de jonge labo-medewerkster kon blijkbaar nog niet zo goed prikken), even de vermoeidheid vergeten. Het weer was opgeklaard, het was een mooie dag, en we waren niet de enigen die dit uitje hadden gepland. Op een bankje in de zon voor het museum rustten twee dorpsgenoten van mijn vriendin uit van de genoten expositie. Bij het betreden van de hal uit 1640 kwam mijn vroegere klasgenote en eerste jeugdliefde Marijke ons tegemoet. Een vrolijk weerzien.
Ik betrad de discreet verlichte zaal en bekeek de overzichtelijke, zelfs bescheiden expositie.
Ze zeggen dat kunst helende eigenschappen bezit. Ik wachtte tot Verster zijn werk zou gaan doen.

En ja, bij het miniatuurtje Herfsttijlozen was het raak. In Hesse's gedicht Herbstgeruch komt deze zin voor: Herbstzeitlose starrt im Grase blässlich. Ik heb die dierbare woorden vaak gelezen en ook op muziek gezet. Woorden en melodie schoten door me heen terwijl ik naar het prachtige olieverfdoekje keek. Ik was ontroerd, er smolt iets in me, en veel van de vermoeidheid die ik had gevoeld verdween op stel en sprong.
Ook de opvallend grote doeken in de volgende zaal, waarmee Verster doorbrak, waren mooi, maar het niveau van deze kleine bloemenstillevens van later datum haalden ze toch niet, vond ik.
Tragische man trouwens, deze tobbende kluizenaar die zijn eigen werk nooit goed genoeg vond. Na de dood van zijn vrouw Jenny vereenzaamd achtergebleven moest hij meemaken dat zijn landgoed Groenoord werd onteigend om de aanleg van een weg mogelijk te maken. Hij reisde er nog één keer naartoe vanuit het verpleeghuis om de in zijn ogen mislukte werken te vernietigen. Niet lang daarna werd zijn lichaam levenloos in de vijver van het onteigende herenhuis aangetroffen. 

In een andere zaal keken we vertederd naar een documentaire over de oude Wolkers in zijn tuin op Texel. Honderd jaar geleden geboren net als mijn vader. Vlinders, kikkers, salamanders, bloemen en bladeren. Voor Wolkers was de natuur net zo sensueel als in zijn wilde jaren seks en erotiek waren geweest. Verliefd op het leven.
Al op weg naar buiten zag ik een glimp van een zaal die een deel van de vaste collectie herbergde. Dat werd een briljante toegift. Rembrandt hing er, Lievens, Dou, Van Mieris (de oudere én de jongere), Jan Steen (veel). Prachtige collectie en, merkwaardig genoeg, geen suppoost te zien. Ik had zó een Steentje onder mijn arm kunnen nemen - of zou er geavanceerde bewakingsapparatuur hangen in dit zo traditionele, rustige museum?

We eindigden ons bezoek aan Leiden aan de Stille Rijn. Met tripel van het Stads Brouwers Huis en een goede tagliatelle Bolognese op een Italiaans terras gevolgd door espresso en grappa bianca. Nog één keer knallen, had ik mijn broer geappt. 

De volgende dag, na urenlang nerveus dribbelen, ernstig ziek in gedachten, belde de doktersassisente. Enkele waarden waren licht verhoogd, maar niets om me zorgen om te maken. Diabetes had ik in elk geval niet. Ik besteeg meteen lichter de trap. 


Afbeeldingen: Zelfportret van Floris Verster (1921), 'Herfsttijlozen' van Floris Verster (ca 1901-1902) en Jan Steen: 'De bestolen vioolspeler' (1502)


vrijdag 18 juli 2025

PINDAKOEK


Oude vrienden hebben altijd gespreksstof. Vuur maar raak! Aan munitie geen gebrek, ik kan niet wachten tot het mijn beurt is en ik terug mag schieten. En als ze niet in een spraakzame bui zijn, wegens kwaaltjes, een slechte nachtrust of ander ongemak, zwijgen ze welsprekend. 
Vanmorgen zat ik tegenover mijn Italiaanse vriend die tot zijn verdriet niet langer in Italië woont. Hij loopt zes jaar op me voor en zal binnenkort, als het Fortuin daarmee instemt, zijn vijfenzeventigste verjaardag vieren. We dronken koffie. Die was minder straf dan vroeger en zonder het shotglaasje ernaast van heel vroeger. Ik at een pindakoek. Mijn vriend onthield zich daarvan. Hij vroeg zich op zeker moment hardop af, of er voor hem een andere levenskoers mogelijk zou zijn geweest. Hij had graag, achteraf gezien, meer aan muziek willen doen; zoals het allemaal gelopen was had hij daar geen tijd voor gehad. En was dat Werk van hem het allemaal wel waard geweest? Hij twijfelde daar de laatste tijd weleens aan. 
Ik had op dat moment niet zo gauw een antwoord. Ik had het warm ondanks mijn luchtige zomerjasje. Pas tijdens de wandeling naar huis kwam de vraag echt binnen. De vraag of een ander leven, een ander beroep, verkieslijk zou zijn geweest. Of, met andere woorden, de juiste keuzes waren gemaakt. Of ik mijn tijd niet verspild had. Tijd die in de jaren van beroepskeuze ruim o zo ruim voorhanden leek en nu een handvol zand is. 

Ik was juist, de laatste tijd, tot een bevredigende conclusie gekomen. 
Weliswaar was ik geen grote speler op het wereldtoneel geworden. Geen grootmeester helaas, hoogstens een Kleinmeister in de marge van het artistieke leven. Weliswaar was ik, in de woorden van een andere vriend, de eeuwige beroepsamateur. Maar dat woord, dat ik destijds als kwetsend ervoer, had nu een heel andere bijklank. Alles wat me interesseerde en waarvoor ik talent bezat, had ik zo goed mogelijk tot iets van een professie gemaakt. Ik was op die manier nergens écht een uitblinker in geworden (dat vereist focus, zelfs tunnelvisie: hard, slechts op één ding gericht werk) maar ik was, dat zal niemand me tegenspreken, de best denkbare versie van Jan-Paul van Spaendonck geworden. Niet wat gemoedsrust en persoonlijk geluk betreft (daar valt nog veel winst te boeken) maar wel als je zelfrealisatie definieert als het uitwerken van je aanleg; mijn verlangens en mijn sluimerende gaven heb ik bijna allemaal wel op de een of andere manier smoel en gestalte gegeven. Liederen en liedjes gezongen. Platen en boekjes gemaakt. Op grote en kleine podia gestaan. De beroemde man die ik in al die deelgebiedjes had willen worden ben ik nooit geworden. Maar de som van al die enthousiaste pogingen leverde een zeker resultaat op, besef ik als jonge bejaarde: ik heb een rijk leven geleid, me geen seconde verveeld, en me (wat een voorrecht!) alleen maar bezig hoeven houden met wat ik belangrijk vond en vind: muziek, taal en tekst. Anders dan mijn Italiaanse vriend heb ik niet het gevoel, een gemiste kans te betreuren.

Ja, toch. Op Instagram zag ik een foto van een van de laatste voorstellingen van de Amsterdamse Operettevereniging Thalia. Ruim honderd jaar hebben ze bestaan. Ik was hun laatste dirigent, van 2016 tot de officiële opheffing in januari 2022. 
Ik wil niet beweren dat ik naar elke repetitie uitzag en ook niet dat het operettegenre de liefde van mijn leven was, maar dit weet ik wel: ik heb met het magische dirigeerstokje een nieuwe uitdaging gevonden, een nieuwe rol ontdekt, die ik nog een aantal jaar had willen vervullen. Leidinggevend en toch dienstbaar. Ik genoot van dat dirigeren van koor, solisten en orkest en bleek er ook een zeker talent voor te hebben. 
Dat, een late bloei als opera- of orkestdirigent - had ik mijn Italiaanse vriend willen antwoorden - is onvervuld gebleven. Covid stak er een stokje voor. Ik heb er even aan geroken. Dat wel. Maar liever had ik gewild dat dit eerder op mijn pad was gekomen. Om erin te groeien, om iets meer dan de gewiekste beroepsamateur te zijn.

(Foto: Niek Voort)


vrijdag 11 juli 2025

Voorheen Rookzangers Notitieblog 62: Schubertiade

Op een avond in april 1827 was er een bijeenkomst van de artistieke vriendenclub van Franz Schubert in het huis van dichter, librettist, lithograaf en acteur Franz von Schober. Schubert zong het eerste deel van Winterreise, de inkt was nog nat. De tweede helft zou hij later, in de herfst van dat jaar, componeren, toen hij had ontdekt dat Wilhelm Müller het niet bij die eerste twaalf gedichten had gelaten.
Schubert was nerveus en somber gestemd en zong met geëmotioneerde tenor. De vrienden wisten niet goed wat ze van deze grausame muziek moesten denken. Schober sprak waarschijnlijk uit wat iedereen dacht toen hij zei, dat van al deze nieuwe liederen er maar één hem was bevallen: Der Lindenbaum. Schubert zei profetisch, dat ze allemaal nog van deze cyclus zouden gaan houden. 
Dat gebeurde inderdaad, lang na zijn vroegtijdige dood. Langzamerhand ging de hele wereld van Winterreise houden. Maar voor het zover was bleven de liederen vooral een zaak voor liefhebbers. Een van de eerste beroemde zangers die zich waagden aan de volledige reeks was de bariton Julius Stockhausen (1826-1906), Clara Schumann begeleidde. Tussen de dood van Schubert in 1828 en de jaren zestig van de negentiende eeuw waarin Stockhausen furore maakte had Schubert steeds meer pleitbezorgers. Onder hen Franz Liszt, die met zijn pianotranscripties van de liederen van zijn naamgenoot voor grotere bekendheid van het repertoire zorgde: Liszt was immers een superster die uitgebreid toerde met zijn eigen composities. 

Friedrich Silcher (1789-1860) hoorde daar niet bij, bij die pleitbezorgers. Deze in zijn tijd zeer gerespecteerde en succesvolle volksliedverzamelaar, componist, arrangeur en koorleider maakte in 1846 een vierstemmig mannenkoor a cappella van Schuberts Lindenbaum, getiteld, naar de eerste zin: Am Brunnen vor dem Tore. 
Wat deed de brave man? Hij verwijderde alle gelaagdheid en complexiteit uit het lied waarin juist de piano zo'n dominante rol speelt, en hield over wat inderdaad op een volksliedje lijkt. Het mineurgedeelte verdween, de duistere, jachtige passage over de afgewaaide hoed... Een gezapig biedermeierdeuntje bleef over, genoeglijk te zingen met een roemer wijn aan de wekelijkse Liedertafel met de mannenbroeders. 
En wat gebeurde? De Duitstalige wereld omarmde het nieuwe volkslied. Het kwam terecht in verzamelbundels, werd op scholen onderwezen. Silcher (ook bekend van Die Loreley) werd zo beroemd dat er een planetoïde en een druivensoort naar hem genoemd zijn. Voor de gemiddelde Duitser was tot diep in de twintigste eeuw Der Lindenbaum eerst en vooral het bekende lied van Silcher. De Duitser die Winterreise voor het eerst hoorde moet hebben gedacht: Ach, der Schubert heeft een volksliedje verwerkt in zijn cyclus... 
De Engelstalige Wikipedia denkt dat nog steeds: Am Brunnen vor dem Tore: Also set by Franz Schubert, but popular in Silcher's version. 
In het Derde Rijk werd Friedrich Silcher omarmd door het regime - de Nazi's waren dol op volkstümlich mannengezang. Marcheren en zingen. Goed voor de moraal.
Silcher kon daar uiteraard niks aan doen. Hij kon er ook niks aan doen dat het volk liever zijn rechttoe-rechtaan versie had dan de subtiele, duistere kunst van de ongelukkige, geniale jonge Wener. 
Silcher had overigens wel de goede smaak om bij zijn koorzetting eerlijk te vermelden dat het een bewerking betrof van een origineel van Schubert.
Maar hij had met zijn schoolmeesterspoten van dit meesterwerk moeten afblijven! 

Gelukkig heeft de geschiedenis rechtgesproken. Druif en planeetje en monumenten ten spijt is Silcher vergeten. En Schubert...

                                                                          ***

Pauze

Moegezongen hing ik mijn luit aan de wand,
Heb haar omwikkeld met een groene band -
Ik kan niet meer zingen, ik ben te verward,
Vind geen bezwerende rijmen voor mijn hart.
Mijn verlangen, zelfs mijn brandende pijn
Kon ik verklanken in speels refrein,
En als ik klaagde zo zoet en fijn,
Meende ik toch: mijn leed was heus niet klein.
Ach, hoe groot is van dit geluk de last,
Dat geen klank op aarde er echt bij past?

Nu, lieve luit, rust stil aan die spijker daar!
En strijkt er een briesje over een willige snaar,
En raakt er een bij met haar vleugels jou aan,
Dan voel ik een rilling langs mijn leden gaan.
Waarom liet ik dat lint zo lang onberoerd?
Vaak waait het langs jou met een zucht die vervoert.
Is het de naklank van mijn hartsverdriet?
Of toch het voorspel van mijn nieuwe lied?


Pause
(Wilhelm Müller), door Franz Schubert opgenomen in Die Schöne Müllerin (1823), D795
Copyright vertaling: JPvS

Illustratie: Am Brunnen vor dem Tore, Hans Baluschek (1870–1935) uit de serie "Volkslieder in Bildern"


vrijdag 4 juli 2025

SNELSCHRIJVEN


Over deadline gesproken: dit is pas racen tegen de klok. Over een klein half uur komt mijn zoon deze computer ophalen. Google Drive werkt niet meer. Het wordt niet meer ondersteund door de software die draait op mijn type Mac. Zo dwingen de geldwolven bij Apple de gebruikers nieuwe apparatuur aan te schaffen. Mijn zoon heeft een list bedacht om hun strategie te omzeilen en terwijl hij die uitvoert zal hij ook de Mac opensnijden (schroefjes en boutjes hebben ze niet meer, die uit één stuk gegoten toverdozen) om een nieuwe harde schijf te installeren. Ondertussen krijg ik een laptop te leen. Maar omdat ik niet weet hoe een en ander zal verlopen tik ik dit blogje nu dus in vliegende haast. Want vrijdag moet er iets verschijnen, dat spreekt. Noem het een neurose. De dagen dat ik zomervakantie nam, anders dan tijdens buitenlandse reizen, zijn voorbij. 
De uitdaging bevalt me eigenlijk wel, merk ik. Ik stel mezelf zeer weinig literaire eisen vandaag. Er is maar één voorwaarde: dat dit af is voordat de bel gaat.
Collega-blogger en vriend De dwarse man heeft, alweer zo'n tien jaar geleden, een aantal gedichten geschreven over Turfman, een geheimzinnige afspiegeling van hemzelf die het schuurtje in zijn tuin bewoonde. De gedichten waren in principe rijmloos, maar hadden een sterk metrum. Het voornaamste vormvereiste was hun lengte: ze bestonden ieder uit exact acht regels. Het bijzondere aan de reeks, die hij op het hoogtepunt van het artistieke succes abrupt liet eindigen, wijzer dan Bob Dylan, Sinatra en Heintje Davids bij elkaar, was het ontstaan: elke woensdag om twaalf uur precies begon mijn vriend te tikken en om kwart over twaalf moest het vers klaar zijn. De gedichtencyclus heeft door die tijdsdruk iets van het ademloze van een jazz-improvisatie. 
Natuurlijk had ik kunnen anticiperen op de komst van mijn zoon en me vanmorgen in alle rust aan mijn wekelijks (vroeger tweemaal per week! Lui ben ik geworden...) blogje kunnen wijden. Maar ik had zin om naar buiten te gaan want het weer was mooi, helderblauw en niet te warm, en na die drukkende, abjecte en kwaadaardige hitte van eerder deze week was het een aantrekkelijk vooruitzicht om een eind te wandelen. Ik strekte de benen en liep naar de stad om de vrijdagse boekenmarkt op het Spui te bezoeken. Ik zocht niets bepaalds maar ik was er al een tijdje niet geweest.
Na de Leidsestraat met zijn verzameling onbegrijpelijke toeristenwinkels die uitsluitend plastic poppetjes of gekleurd snoep of slechte kaas verkopen was het een verademing de door een leven van boeken kromgebogen mannen te zien, sommigen inmiddels aardig tandeloos, een stok ter hand, een sjekkie in de mond. De ruggen van de boeken, leer, stof of papier, met de namen van schrijvers waarvan in elk geval de toeristen van de Nutella-straat nooit gehoord zullen hebben las ik op mijn gemak, mijn leesbril op het hoofd. Net als tijdens mijn vorige bezoek vond ik niets van Vestdijk, de vrijwel vergeten en door mij te laat ontdekte grootheid, - ja toch: drie prachtig uitgegeven dichtbundels. Maar voor de poëzie van Simon is het nog iets te vroeg. Als het me net zo vergaat als eerder met Simenon en Dickens zal ik, nadat ik alle romans heb gelezen, nieuwsgierig op zoek gaan naar méér. Ik zal dan spijt hebben dat ik die paar tientjes niet heb uitgetrokken om die mooie deeltjes verzen aan te schaffen; Thanatos aan banden, de titel alleen al! Wat maakt het uit dat de sectie poëzie in mijn boekenkasten overvol is (de bundels staan zo strak tegen elkaar aan geperst dat ik ze er slechts met moeite uit kan halen) - ik ben al begonnen te stapelen, dat kan best nog een tijdje zo doorgaan, tot ik de moed heb verzameld om onzinnige en nooit gelezen deeltjes weg te doen of totdat ik de enige stukken muur die nog vrij zijn met nieuwe planken heb bekleed.
De bel! Ik lees dit niet over. Hopelijk tot volgende week, lezer.


vrijdag 27 juni 2025

SCHRIJFSESSIE



Ik meldde me netjes bij het meisje achter de balie.
'Ik heb een afspraak met H.,' zei ik. 
'Die heeft een spoedoperatie,' zei ze. 'Maar ik zal zeggen dat je er bent.'  
Ik ging buiten op een bankje zitten. Het was grijs en broeierig weer maar er stond een onrustige wind. Ik had juist een mooi, duur woord op Wordfeud ingetoetst toen de assistente haar hoofd om de buitendeur stak. 'H. zegt dat je wel alvast naar boven kunt gaan.' 
Ik ging de trap op, passeerde de operatiekamer waar H. met naald en draad de buik van een discreet afgedekt beest aan het dichtnaaien was. Hij stak een hand op: 'Zo klaar!'
In de zitkamer hoorde ik een onzichtbare hond zachtjes blaffen toen ik de deur opendeed. Voor de zekerheid ging ik nog maar even op het balkon zitten. Je weet maar nooit hoe een Pomeriaantje kan bijten als de baas er niet bij is. 

'Een abces op beide nieren! Weet je hoe groot de statistische kans daarop is?' Mijn neef de dierenarts ritste een gitaar uit haar foedraal. Ik haalde pen en opschrijfboekje tevoorschijn. 'Praktisch nul!'
We gingen aan de slag. Assistente E. rondde het een en ander af, redderde wat, dronk een glas rosé met ons mee, groette en nam de hondjes mee naar huis. Nu en dan kwam het baliemeisje boven.
'Wat zijn de bijwerkingen van Tlazolteolf?'
'Slaperigheid, onder andere. Staat allemaal in de bijsluiter.'
'Ja, maar ze wil het van de dierenarts zelf horen.'
'Slaperigheid, onder andere.'
Sluitingstijd. Daarna waren er twee mannen over die al snel weer jongens werden. Ouwe jongens die herinneringen aan hun gezamenlijke kindertijd uitwisselden. H. vertelde me anekdotes over mezelf die ik niet kende. We hadden onze jeugd heel verschillend beleefd. Had ik werkelijk toen hij me de naam van het meisje vertelde waarop hij verliefd was, op mijn Russische kindergitaartje spontaan een liedje geïmproviseerd: Ursula! Ursula!? Het zou het een en ander verklaren. In mijn herinnering was ik een stil en verlegen jongetje toen. De jongen die zijn stemde durfde te verheffen kwam pas veel later en hoorde niet bij mijn oorspronkelijke ontwerp. Dácht ik altijd.  

De pizza's van de grill/bar aan de Marathonweg waren op. In dierenvlees had H. geen trek. We besloten wat voorgerechten en bijgerechten te delen. Zo aten we een aubergine parmigiana schnitzel, burrata, geroosterde courgette en wortel en twee soorten frietjes. Mijn neef liet er een koelemmer rosé bij komen. Losse glazen was onzin want het zou tóch wel een hele fles worden, oordeelde hij wijs. We proostten op het liedje dat we de afgelopen uren handen en voeten hadden gegeven. De tekst stond op papier, de structuur was duidelijk. De studio was geboekt. Nu nog muzikanten, een volkszanger en een rapper vinden en dan was het nieuwe Amsterdamse lijflied een feit. 


vrijdag 20 juni 2025

ZONNEWENDE


De tas is zo gepakt. Een paar boeken, wat elastieken voor mijn dagelijkse rek- en strekoefeningen, een schetsboekje en wat potloden. Opladers en dat soort nuttige dingen die je op reis nooit mag vergeten hoeven niet mee - in het huis van mijn vriendin is alles aanwezig. Voor de vorm, voor het vakantiegevoel, bevestig ik mijn zakmes aan mijn broekriem.  

In Coronatijd organiseerden mijn dochters en hun vrienden een alternatief Castlefest, op het land van mijn vriendin, tussen de appelbomen. Het was fijn en voor herhaling vatbaar maar toen de beperkingen werden opgeheven ging alles al heel snel weer zijn gewone gang. Het nog eens te organiseren, zo'n Farmhousefest, was wel het voornemen maar het duurde tot een paar maanden geleden dat er ernst mee werd gemaakt. 
Morgen is het 21 juni. Solstitium, zonnewende. Een heidens, Keltisch feest. Mijn dochters voelden hun heksenhart sneller kloppen en zetten zich achter de naaimachine voor het maken van witte gewaden. Er werd mede besteld bij de Gall & Gall. Morgen, als Amsterdam op het hete asfalt feest, dansen zij in de weide. 

Ik geef de plantjes extra water. Verschoon de kattenbakken. Voeg nog even een maat aan een nieuw koorstukje toe. Mijn dochter brengt de sleutel naar de kattenoppas. Kalm aan, drie kwartier rijden. We gaan op reis, maar blijven thuis.


vrijdag 13 juni 2025

DROOMLOCATIE

 


De lezer van dit blog met een sensitief oor en een goed geheugen heeft me weleens iets horen zeggen over faalangstdromen. Het vreemde met die dromen is dat ze heviger en frequenter worden naarmate ik minder actief ben op het podium. Toen ik jong en vol ambitie was en regelmatig in de schijnwerpers stond van operabühne of concertzaal bleven zulke nachtmerries in elk geval voorafgaande aan mijn optredens uit. Achteraf sprong er wel eens een snaar of waaide er een flard bladmuziek van een lessenaar. En net als bijna al mijn vakgenoten stond ik soms onaangekleed op het nachtelijk toneel of was ik mijn teksten plotseling vergeten.

Je zou denken dat dit nachtelijke twijfelen aan je eigen capaciteiten minder wordt in de loop der jaren. Als je rustig leeft en bijna alles een herhalingsoefening is waarvoor je normaal gesproken in wakende toestand je hand niet omdraait, waarom zou je in je slaap dan nog zo gekweld worden door nare demonen? Toch wordt het erger in plaats van minder. Heel soms heb ik zelfs beklemmende dromen over een gewone doordeweekse koorrepetitie. Mijn vriendin en ik moeten daar dan om lachen, zij vol onbegrip, ik een beetje zuur. Blijkbaar is het de blootstelling aan een groep mensen die telt; of het de Grote Zaal of de sacristie van de Hofkerk is maakt dan niet uit.


Vanochtend (ik had de katten naar buiten gejaagd en hoopte nog wat te slapen hoewel het al licht begon te worden) was het weer goed raak. Dat weer is niet juist, want zoals vanmorgen kende ik mijn demon nog niet. Punt één ging het over een concert dat nog moest kómen, en was het geen nachtelijke verwerking van weggeduwde spanning, zoals meestal; punt twee betrof het mijn nu al ruim twee decennia durende artistieke bemoeienis met Nieuw-West, wijk van mijn jeugd. In de liedjes en theaterstukken die ik daarover maakte heb ik blijkbaar zoveel vertrouwen (of ze voelen zo vertrouwd) dat ik niet het idee heb op mijn tenen te lopen. Er hoeft dus ook niets verwerkt te worden.

Tot vanmorgen dus.

Jan stond naast me, gitaar in de aanslag, en keek me ernstig, afwachtend aan. Het was vijf voor zeven. Om zeven uur zou het concert beginnen. Er klopte van alles niet, er was veel onzeker. Toen de mensen zaten en we moesten gaan spelen bleek dat ik mijn teksten nergens kon vinden. De vellen papier waren hopeloos verward, de goede waren er niet bij. Melodieën, akkoorden? Geen idee. Na een paar moeilijke minuten die uren leken besloot ik maar eens genadeloos eerlijk te zijn. 'Er is iets niet goed in mijn hoofd,' zei ik tegen het verbaasde publiek, 'ik kán dit niet meer.'

Jan vergoelijkte mijn opmerking en zei troostend dat het wel weer zou gaan als ik het goede blaadje maar zou vinden.

Ik werd wakker met hartkloppingen en een gevoel van grote bedruktheid.

Maar, besloot ik om mezelf op te peppen, ik was in elk geval eerlijk geweest. De pijnlijke grens tussen binnen en buiten, tussen wat je bent en wat men van je verwacht was daarmee voor het eerst in een droom opgeheven.


Aanstaande zondag om 16:00 uur presenteren we deel 10 van Tussen Andreasplein en Zwarte Pad, het 'literaire jaarboek' voor Nieuw-West, dat Fred Martin en ik naar een tweede lustrum hebben getild. In het fraaie Van Eesteren Museum aan de Sloterplas. Ik zing met Lucas van Helsdingen op sopraansax wat goede oude liedjes over mijn buurt. Denk ik. Hoop ik.


Uit het voorwoord:


'In de loop van deze serie "literaire jaarboeken" hebben wij, de samenstellers, meerdere malen onze verbazing uitgesproken over het succes van de reeks. Of, laten we het bescheidener formuleren: de onverwachte continuïteit van wat begon als een leuk, eenmalig idee.

Nu we bij nummer tien zijn beland hebben we nóg meer recht van spreken. Maar tegelijkertijd daalt er een soort rust neer. Met tien is het altijd goed. Als we nu stoppen, hebben we een mooi resultaat bereikt. Een tiental boeken de wereld ingestuurd te hebben met verhalen over Nieuw-West, in evenzoveel jaren, dat is niet niks. Geen andere Nederlandse stadswijk kan daaraan tippen.
En als we doorgaan, is het een tijdlang ook goed, wat we ook doen of nalaten: 11 is een mooi getal (twee keer hetzelfde cijfer, het gekkengetal), 12 is een dozijn en een heilig getal, 13 - dat is alle dertien goed… 

Daarna wordt het lastiger. 14 en 15 gaan nog wel (twee weken en drie lustrums) maar dan wordt het doorzetten tot je bij de 20 komt.'



vrijdag 6 juni 2025

Es gibt wieder Maikäfer


Tok
. Een olijfbruine kever kwam hard neer op de kampeertafel. Hij draaide met spartelende pootjes als een breakdancer rond op zijn rugschild; ik wipte hem rechtop met mijn zakmes. Mijn broer zei dat hij er al over gelezen had, ze waren een plaag. Ik was verrast, nee, stil van verbazing. Ik had niet gedacht ze ooit nog te zullen zien. 

Wat meikevers waren wist ik van mijn vader. Ze doken vaak op in zijn weemoedige verhalen over het geidealiseerde Brabant van zijn jeugd. Hoe weet ik niet meer. Ik denk iets met kinderspelletjes. Ving hij ze, speelde hij ermee?
In My Family and Other Animals van Gerald Durrell komt 'de man met de rozenkevers' voor. Hij is een doofstomme marskramer, wonderlijk gekleed, die met zijn rechterhand een herdersfluit bespeelt en met zijn linker als een poppenspeler aan de touwtjes trekt waaraan rozenkevers zijn vastgemaakt, de beestjes vliegen zoemend om zijn hoofd. Zo ongeveer stelde ik me mijn vaders meikevers voor, als levende helikopters in de blauwe lentelucht. 
Toen de tijd aanbrak dat ik droomde van een toekomst als bioloog (niet voor niets was het boek van Durrell over de bewoners en vooral de fauna van Korfoe me zo lief) keek ik elk voorjaar uit naar de mythische torren maar die waren net zo van de vergiftigde en vervuilde aardbodem verdwenen als destijds de ooievaar - een vooroorlogse prent uit een fauna waarbij stond zeer zeldzaam, of: laatste exemplaar waargenomen in 1963. 
Een nog langharige Reinhard Mey zong het in 1974, met geëxalteerde tenor, Spaanse gitaar omgehangen, in zijn eigen variant van Het dorp: Er wordt, bij de spoorwegovergang, een kolos van een parkeergarage gebouwd maar vroeger waren daar boerenhuisjes met hun tuinen. Daarin ving de zanger met zijn vriendjes de kevers die bomen en gewas aanvraten. Er wachtte een beloning voor degene die er het meest had verzameld. Maar: es gibt keine Maikäfer mehr. En zo was het.

Op de camping zoemen en gonzen ze vijftig jaar later vrolijk rond. Het is een klein wonder, op mijn negenenzestigste de kevers van mijn vader alsnog in het echt te zien. Op mijn twaalfde had ik dat niet kunnen dromen. Evenmin als ik had kunnen voorzien dat ik in een stadspark dagelijks naar een nest ooievaars zit te kijken. Twee jongen zijn er. Ze worden al groot. Misschien krijgen ze wel meikevers te eten. 


vrijdag 23 mei 2025

HEMELWATER

Ergens op de A7, waarschijnlijk tussen Wijdewormer en Purmerend, viel me een melodie in. Ik was niet érg enthousiast maar voor de zekerheid sloeg ik haar, toen ik geparkeerd had bij de supermarkt in De Rijp, op met mijn spraakrecorder. Het was lang geleden dat ik inspiratie had gehad, meestal ontstaan liedjes al werkend achter de piano, met een tekst voor mijn neus. 
Die zondag was gezellig druk. Ik had mijn vriendin een week niet gezien en had haar van alles te vertellen maar dat lukte slechts fragmentarisch, als de kleinkinderen of fornuis en oven onze aandacht niet vroegen. Maandag ging ik terug naar de stad, voldaan over een mooie dag in de polder maar nog vermoeider dan ik was geweest. Het verbaasde me dat ik, terwijl ik mijn stemming als laag zou willen beschrijven, af en toe naar de piano liep om het ingevallen melodietje tastend uit te breiden.  

Ook op dinsdag was het gezellig druk. We reden naar Helmond om asperges te eten bij mijn stiefmoeder. Dat doen we elk jaar rond deze tijd. Het kon nog net buiten. In de loop van de week sloeg het weer om.
Mijn stemming bleef zo-zo. Ik had me alweer zitten opfokken. Donderdag moest ik voor controle met de nerveuze, zeven kilo zware, zwart-witte kater Snuitje naar mijn neef de dierenarts. Er zou weer een foto worden gemaakt van de blaas, onder narcose, om te zien of de blaaswand zich had hersteld na de diverse kuurtjes. 
Maar soms zit het mee. Neef H. bevoelde de blaas en oordeelde die 'mooi soepel'. Hij liet me de vorige foto zien, waarop de geconstateerde afwijking duidelijk te zien was, zelfs voor een leek, en gaf me Snuit ongeschonden mee naar huis. Voorlopig het dieet zijn werk laten doen. Mocht het weer mis gaan, dan zagen we wel weer. Dan kon hij de restanten van de embryonale urachus operatief verwijderen. Vooralsnog alles goed. Ik liet dankbaar een paar mooie flessen rosé en een bibliofiel boekje bij hem achter. 

In brieven aan mijn vriend Geerten had ik het vroeger graag over de elegische recessen van de ziel. Ik weet niet meer of ik dat begrip zelf bedacht heb of dat het van de een of andere fijnzinnige negentiende-eeuwer is geleend. Wat ik ermee wilde zeggen was, dat in perioden van ambitie, drukte en extraversie, de weg naar binnen afgesloten is. Je verliest het contact met je innerlijke rust, met je 'ware zelf', en raakt de weg kwijt in de buitenwereld. Zoiets was me deze lente ook overkomen. Er was veel gedonder en veel onrust. Ik zocht naar de weg terug maar vond die niet. Mijn dromen waren slecht. Ik verdwaalde opvallend veel (snelwegen, pretparken, open vlaktes) en werd veel vernederd op het podium. Bij het opstaan besef je de onzin van die nachtmerries maar ze leggen toch een floers over de dag.

Na het bezoek aan mijn neef viel er een last van me af. Aan de piano groeide het liedje uit tot een volwaardige koorcompositie. De roes van het componeren, met zijn sterk verhoogde concentratie, voerde me neuriënd terug naar die elegische recessen. Ik was er misschien nog niet maar de route was duidelijk.

Vanmorgen liep ik door het park. De laatste tijd is mijn meditatieve bestaan daar onder druk komen te staan. Sinds ik een boek van stadsfotograaf M. heb gekocht en de levensgeschiedenis van H. met oprechte belangstelling heb aangehoord ben ik een van de vaste jongens geworden. Zelfs hun alwetende makker R. (scootmobiel, lang grauw haar, doorgroefd gezicht, rauwe lach, 's morgens al zwaaiend met een flesje tripel) groet me tegenwoordig. Ik vind dat aan de ene kant fijn. Ik hoor er graag bij en het zijn mooie kerels. Maar als ik ze zie zitten praten op onze vaste stek en alleen wil zijn kan ik de ooievaars wel schudden en moet ik een afslag nemen het rosarium in.
Nu was de kust veilig. Wind, donkere wolken, een spikkeltje regen. Voor ons jaarlijks kampeeruitje met Hemelvaart moest worden gevreesd. Ik ging zitten op een van de drie lege bankjes en tuurde lang naar de vogels. Eén jong, dacht ik. En de nijlganzen hadden weer een pul verloren. Er waren er nu nog vier over van de oorspronkelijke acht.
 
In het halletje van de Albert Heijn stonden mensen verveeld te happen in bewerkt voedsel. Ik keek naar de betraande ramen en begreep waarom. Met een zeker stoer welbehagen stapte ik de regen in.


vrijdag 16 mei 2025

Mahler Night

Gisteren liep de dag anders dan ik had verwacht. De avond was plotseling blanco. De keus ging tussen in mijn rozerode fauteuil hangen voor een herhaling van Flikken Maastricht of een dosis hoge cultuur opsnuiven in het Vondelpark, waar dezer dagen het Mahler Festival woedt. Was het eigenlijk niet vreemd, dacht ik, dat ik bijna elke dag door dat park loop en er uren doorbreng op bankjes, kijkend naar bladeren, waterrimpelingen, passanten, honden en ooievaars, en dat ik deze culturele traktatie die de gemeente ons zomaar aanbiedt tot nog toe hardnekkig versmaad heb?
Toen ik eenmaal mijn besluit had genomen maakte ik er ernst mee. Ik verruilde mijn mouwloze, veelzakkige zomerjack voor mijn tweedjasje, deed een zijden shawltje om en ging op pad.

Ik had geluk. Het Mahler paviljoen was bijna vol. 1500 bezoekers mogen erin. Daarna sluit het dranghek. Er hing een sfeer van feestelijke anticipatie. Het rook er sterk naar pizza en Mexicaanse snacks. De rij voor de bar was ontmoedigend lang.
De kleindochter van Mahler, de in London geboren Marina Mahler (81) is iedere avond in het Concertgebouw te vinden maar ze wilde de openluchtversie van het Festival (Mahler Nights) ook weleens meemaken. Ze hield op het podium een vloeiend praatje over de band van opa met Amsterdam. Daarna begon de livestream. Mooi beeld, prima geluid.

Ooit was ik een fanatiek Mahleriaan. Voordat Die Winterreise in mijn leven kwam vond ik Das Lied von der Erde de allerbelangrijkste muziek ooit gecomponeerd. Ik was een jaar of twintig. Mijn vrienden dachten er ongeveer hetzelfde over. Met een ervan, Edwin, ontwikkelde ik een ritueel dat nog jaren van kracht bleef. Als de tenor in Das Trinklied vom Jammer der Erde had gezongen: 'Neem nu de wijn, nu is het tijd, mijn vrienden! Drink jullie gouden bekers gulzig leeg!' - dronken we onze bijgeschonken glazen in één teug leeg, zur Grund, ad fundum, om met wetend-weemoedige blik elkaar aan te kijken en zachtjes het besluit mee te zingen: Dunkel ist das Leben, ist der Tod.

De jaren verstreken en Mahler verloor aan glans. Ik had nog wel eens een Mahler-bui, vooral in de herfst, maar meer en meer begonnen de wringende, wroetende, rusteloze motieven me te vermoeien. De klanken van de destijds moderne mens, de neurotische vroeg-twintigste-eeuwer, de klanken van het Wenen van Freud, ik lustte ze niet meer van harte. Veel luidruchtig gewriemel van chromatisch verwrongen liedjes en walsjes om uiteindelijk tot een lang verwachte apotheose te komen.  Ik dacht aan Lucebert: ... de wormen wrongen zich hemelwaarts op naar de tepel der zon
Moet kunst een weerspiegeling van het innerlijke worstelen zijn, of het resultaat ervan? Vroeger zou ik ja op het eerste hebben gezegd, nu weet ik het niet meer zo zeker. Ongetwijfeld zouden Mahlers serene, harmonische stukken minder indruk maken als ze niet vooraf waren gegaan door al die emotionele drukte, al die ongelukkige chaos. En niemand zal mij horen pleiten voor de eenvoud van iemand als Einaudi. Honderd keer liever de Zevende van Mahler dan telefoonwachtrijmuziekjes. Maar...

Maar na het eerste deel hield ik het voor gezien en gehoord, hoe geweldig het Chicago Symphony Orchestra ook speelde en hoe superieur Jaap van Zweden ook dirigeerde. Het was niet hun schuld dat ik liever een terrasje opzocht om mijn gedachten te ordenen tot wat u nu leest.
Het is niemands schuld. Het gaat nu eenmaal zo. Ik ben bijna zeventig en luister liever naar de vogeltjes dan naar Gustav Mahler.


vrijdag 9 mei 2025

Voorheen Rookzangers Notitieblog (61)


Van die grauwe grijze dagen naar de meimaand zoals die moet zijn - het is nogal een overgang. Im wunderschönen Monat Mai, als alle Knospen sprangen - ik neuriede het vanmorgen spontaan in het Vondelpark. Mijn stemming was niet optimaal maar de entourage van mijn wandeling was dat wel. Daarbij realiseerde ik me terdege dat in Heines tijd het ontluiken van de natuur een maand later plaatsvond dan nu, en dat wat hij mei noemt, met die vogelzang en berstende knoppen, nu april is. 

Ik besteed veel tijd aan het redigeren van mijn Frost-vertalingen. Ik was er erg tevreden over. Maar bij het herzien vind ik veel oplossingen te gekunsteld. Het moet allemaal net zo naturel en soepel klinken als het origineel. Desnoods sneuvelt er het een en ander aan rijkdom, aan nuance. Prioriteiten verschuiven, bij het vertalen van Robert Lee Frost. Het beoogde eindresultaat is een gedicht in spreektaal dat berst van betekenis. Een soort Heine voor geletterden.

Ik weet niet wie dit allemaal leest. Soms valt het tegen (als ik reactie op een mijns inziens briljant stukje had verwacht), soms valt het weer enorm mee. Dan krijg ik op mijn kop wegens zelfmedelijden of gebrek aan een bredere blik dan die ik bezit. 

Ik schreef de laatste tijd het een en ander over mijn poezen. Katers, moet ik zeggen, al zijn ze gesneden. Dat verhaal is nog niet voltooid. Snuitje heeft na het laatste dierenartsbezoek tien geheel zorgeloze dagen doorgebracht. Maar uitgerekend nu, met nog twee dagen antibiotica te gaan, en een druk weekend voor de boeg van zijn baas, waardoor die niet heen en weer kan pendelen van huis naar dierenarts, vindt hij het nodig weer veel te vaak de bak te zoeken voor kleine, verdachte plasjes. Misschien is er toch meer aan de hand, blaasstenen?, en dreigt een operatie. Ik las een hulproep van een oude schoolvriend. Zijn kat was vergiftigd. De kosten van de kliniek waren astronomisch. Ik leefde mee en doneerde wat.
De eerste zeurderige miauwtjes en herhaalde bezoeken aan de plee vonden plaats terwijl ik op het punt stond naar mijn zoon en schoondochter in Zaandam te gaan. Want zondag starten we een nieuwe reeks optredens van ons programma Wat geweest is, is geweest. Liederen van Boudewijn en Lennaert. Ditmaal in De Waag, de legendarische taveerne, de aan volksmuziek gewijde tempel in hartje Haarlem, waar het ooit allemaal begonnen is. Waar Lennaert rode wijn dronk en in knoflook gesudderde gerechten at in ruil voor teksten voor Coby Schreier, de beheerder, oermoeder van de Nederlandse folkscene. Zelfs Paul Simon speelde er destijds, in de sixties. En nu ik. 

Lieve lezers, ik houd het hierbij. Magertjes, ik weet het. Ik hoop volgende week weer iets substantiëlers te plaatsen.


vrijdag 2 mei 2025

Het misverstand Frost


Volgens Robert Lee Frost (1874-1963) was moderne poëzie, dat wil zeggen poëzie zonder een door metrum en/of rijm gedefinieerde structuur, zoiets als tennis spelen zonder net. Hij onderwierp zich dan ook gewillig aan de wetten van de traditionele vorm, omdat hij zich dan volledig op de inhoud kon concentreren - de vorm stond immers al vast, daar hoefde hij geen gedachte meer aan te wijden - een duidelijk kader waarbinnen hij vrij spel had.
En zo komen we meteen al aan de crux van de dichtkunst van Frost én van de wisselende waardering die zijn poëzie tijdens zijn leven en na zijn dood ten deel viel. 
Frost dichtte begrijpelijke poëzie in mooie maar eenvoudige taal. Als een van zijn grootste verdiensten wordt gezien, dat hij de prosodie van de spreektaal van New-England in zijn verzen ving. Geen gezwollen frases, geen dikke woorden. Gewone mensentaal in een herkenbare literaire, in wezen negentiende-eeuwse vorm. De bruggenbouwer tussen twee eeuwen. En geen elitaire modernist, o nee! Iedereen kon het snappen. Voeg daarbij dat zijn onderwerp het landleven was, dat zijn poëzie dus eigenlijk een soort natuurpoëzie is, en je hebt alle redenen bij elkaar om zijn langdurige populariteit te verklaren.
En tevens alle redenen om te verklaren waarom deze man, voormalig poet laureate, die maar liefst vier keer de Pulitzer Prize won, in de jaren zeventig in diskrediet begon te raken. Na zijn dood werd hij beschouwd als een folky, een aaibare verzensmid, een soort literaire Rien Poortvliet. Iedereen kende zijn bekendste gedichten - maar wie las hem nou nog, die doorgeschoten negentiende-eeuwer?
Er kwam ook andere kritiek. Een beroemd gedicht als The Gift Outright ("Het onvoorwaardelijke geschenk") dat hij bij de inauguratie van John F. Kennedy had voorgedragen (eigenlijk zou hij een lang, speciaal voor de gelegenheid geschreven gedicht voorlezen, maar de zon schitterde in zijn oude ogen, dus legde hij zijn blaadjes opzij en droeg uit zijn hoofd een oudje voor) was bepaald niet woke

Het land was van ons voordat wij van haar waren.
Het was ons land voor meer dan honderd jaar
Voordat wij haar bewoonden. 

Tijdens zijn leven was dat gedicht een uiting van een welkom patriottisme. En Frost wist waarover hij sprak want zijn voorvader Nicholas Frost uit Tiverton, Devon, kwam in 1634 op de Wolfrana aanzeilen. Hij kon zich identificeren met de eerste kolonialisten, waarop het continent Amerika blijkbaar maagdelijk lag te wachten. Native Americans? Die telden in 1963 nog niet, die bevolkten de cowboyfilms en dienden slechts om de heldhaftigheid van de blanke veroveraars kracht bij te zetten door hun moedige verzet. 

Zo is Frost omgeven door misverstanden. Ouderwets toen hij begon, geliefd door zijn verstaanbaarheid en zijn Amerikaanse thematiek van rurale alledaagsheid, ouderwets en achterhaald na zijn dood, en langzamerhand opnieuw gewaardeerd: want die verstaanbaarheid had het zicht ontnomen op de inhoud van zijn gedichten en die blijkt heel wat meer te behelzen dan mooie plaatjes van het landleven in New Hampshire met zijn goud-rode herfstwouden.
Sterker nog: de natuur is, net als de traditionele versvorm, voor Frost een vehikel voor zijn filosofische inborst. Zonder te nadrukkelijk gebruik te maken van metaforen (al zijn die wel talrijk, zie zijn misschien wel bekendste gedicht The Road Not Taken) vat hij levenslessen samen in verzen. Levenslessen die zelden moralistisch zijn en zelden eenduidig maar vaker blijk geven van twijfel en nuance. Er rest iets na de lezing van Frost, een knagend gevoel: heb ik iets gemist, zag ik iets over het hoofd? Een vage suggestie van ironie die de wijze romantiek onderuit lijkt te willen halen maar zich net op tijd inhoudt.
Er ligt een substraat van duisternis onder dit gelukkige paradijsje van de New Englandse boerderij, de seizoenen met hun hete zomers en besneeuwde winters, de golvende heuvels, de ongerepte bossen. Frost straalt een benijdenswaardige eenvoud uit in zijn altijd wat laconieke lyriek maar die was bevochten op vele demonen. Zijn persoonlijk leven werd getekend door verlies: vader en moeder stierven jong, zijn vrouw overleed in 1938 aan kanker, van zijn zes kinderen overleefden slechts twee hun vader. En die vader leed net als zijn Schotse moeder Isabelle Moodie (...) en zijn zuster aan endogene depressie. Als je zijn levensverhaal leest krijg je onwillekeurig bewondering voor de man die zo geplaagd werd door ongeluk en toch zo positief in het leven bleef staan.

Robert Frost moet een vechter zijn geweest. De man die vier boerderijen bezat en enkele huizen her en der, stadions vulde bij zijn voordrachten, die zonder twijfel de meest populaire Amerikaanse dichter van zijn tijd was, debuteerde pas op 39-jarige leeftijd met zijn eerste bundel. Daarvoor had hij wel een enkel gedicht in een tijdschrift gepubliceerd. 
Hij leidde een tastend, rommelig leven van half-voltooide opleidingen en vele baantjes. Zijn welgestelde opa van vaderskant was teleurgesteld in zijn kleinzoon maar kocht in 1899 een boerderij voor hem. Daar probeerde hij negen jaar lang de boer te worden die hij alleen literair was. 's Nachts of in de prille ochtenduren dichtte hij. Nadat hij er de brui aan had gegeven besloot hij in 1912 naar het Engeland van zijn voorvaderen te reizen. Ook daar zocht hij, in Gloucestershire, het boerenbedrijf op. Maar het voorbeeld van zijn buurman, de dichter Wilfrid Wilson Gibson (1878-1962), deed bij hem (op een avond, peinzend kijkend in het haardvuur) het inzicht ontstaan: al die gedichten, moeten die niet eens gebundeld worden tot een boekje?

Zo ontstond A Boy's Will, en zo kwam het dat hij zijn eerste twee bundels uitgaf in Engeland, en bij terugkeer in Amerika, in 1915, een beroemd man bleek te zijn geworden.


Vuurvliegjes in de tuin


Daar rijzen echte sterren aan de hemelboog,
En hier op aard een zwerm, gelijk zo op het oog,
Die men dan, ook al stijgt hij lang niet even hoog
(Want echte sterren zijn het niet tot hun verdriet),
Toch soms heel even voor een sterrenwolk aanziet.
Alleen, dat spreekt, zijn rol volhouden kan hij niet.

Fireflies in the Garden


Here come real stars to fill the upper skies,
And here on earth come emulating flies
That, though they never equal stars in size
(And they were never really stars at heart),
Achieve at times a very starlike start.
Only, of course, they can't sustain the part.



zaterdag 26 april 2025

Requiem voor een reeks

Na negentien succesvolle seizoenen
Zeg ik een ouwe, lauwe vriend vaarwel.
Het was niet meer dan televisiespel,
Maar wel één dat gezien werd door miljoenen.

Mij slijt je heus geen knollen voor citroenen,
Al denkt de AvroTros misschien van wel;
De makers willen liefst geen kijkersrel
Maar kunnen wat verrot is niet vergroenen.

Het kortwieken van Eva's meisjeslokken
Wierp op de gang van zaken een nieuw licht.
Ze kon in Wolfs gezicht alleen nog mokken.

De serie is voor hun conflict gezwicht,
Hun vrolijk samenspelen stierf in wrokken.
Dit was het einde van Flikken Maastricht.

In memoriam Floris Wolfs


vrijdag 25 april 2025

Twee zeer korte verhalen

Terrasconsult

Het was er eigenlijk geen weer voor. Maar het terras aan het Olympiaplein bleek een overkapping van aaneengesloten parasols te bezitten die de gestaag vallende motregen tegenhield. Naarmate het middaguur in de avond overvloeide gingen de terrasverwarmers aan. Mijn neef had hier ooit eens iemand het leven gered door snel in te grijpen bij een hartstilstand. Een arts is een arts en mensen zijn tenslotte ook dieren. Sindsdien werd hij hier met eerbied bejegend. Dat de ober onze glazen on-Amsterdams vol schonk had daar misschien iets mee te maken. Na enige rosé's werd mijn neef aan de telefoon geroepen. Hij moest raad geven inzake een puppie dat niet wilde drinken. Ik hoorde hoe zijn stem van het ene op het andere moment een geconcentreerde, professionele klank kreeg. De sonde waar de spoedkliniek op inzette keurde hij af bij zo'n miezerig klein beestje. Het hondje werd door de eigenaar naar de praktijk gebracht en assistente E. haalde het op. Het mocht die nacht bij haar blijven slapen. Even later zat ze het geduldig met een pipetje te voeren terwijl we de laatste bitterballen wegwerkten.

De advocaatkleurige auto

Met de autoperikelen was het nog niet gedaan. Wegsleper Thomas had het ons anders voorgespiegeld maar we moesten toch helemaal naar Apeldoorn om de leenauto terug te brengen en het vrijwaringsbewijs voor de ontzielde muisgrijze Berlingo te tekenen. Daar deden ze moeilijk. We hadden de Mini schoon moeten inleveren. Ze zoeken het maar uit met dat rottige beetje stof, zei ik geprikkeld. Geen tijd voor een wasstraat. We moesten terug naar Amsterdam voor de koorrepetitie. 
Mijn vriendin bleef slapen en de volgende morgen reden we naar Rijsenburg om na een proefritje de door haar uitgezochte Renault bestelwagen met de kleur van advocaat te kopen. Maar dat ging zomaar niet. Hij moest eerst nog langs de APK. Jammer. De volgende dag dan. Mijn vriendin ging met mijn auto naar huis, regelde het overmaken van het geld en het omzetten van de verzekering. Ik liep naar die afspraak met mijn neef. Vandaag pikte ze me op en gingen we terug naar de dealer. De zon was doorgebroken en alles was vlot afgehandeld. Maar toen hoorde ze bij het wegrijden een raar geluid. De verkoper was het met haar eens: dat was er vóór die APK-keuring niet geweest. 
Onverrichterzake reden we terug naar Amsterdam, dat zich al mooi maakte voor Koningsdag. Mijn vriendin leende mijn Ford nog een keer om naar de polder te gaan waar ze van alles moest doen.
Zojuist was er een telefoontje: de garage kon de oorzaak van het geratel zo gauw niet traceren. Maar kwaad kan het niet, zeiden ze. Morgenochtend kunnen we de eierdooiergele Kangoo ophalen. Volgende week vrijdag is er tijd ingepland voor een uitgebreid onderzoek. Mijn vriendin krijgt dan een leenauto mee.


PS: Ik hoor net dat het pupje het heeft gehaald. Heeft de nacht op het hoofd van E. doorgebracht en kreeg elk uur speciale melk. Nu is het aan de baasjes.


maandag 21 april 2025

MIMOSA




De namiddag is stil en grijs, vochtig. Er zingt een merel. Ik weet niets beters te doen dan wat schrijven over de afgelopen dagen. Schrijven tegen de blues die op de loer ligt. Ik vraag me af wat me ertoe gebracht heeft ons jaarlijkse paasuitje op zaterdag en zondag te plannen. Alle andere jaren gingen we Eerste Paasdag op pad, vulden Tweede met toerisme, en reisden dinsdag terug. Nu zit ik hier thuis, weer alleen, in die stille, grijze en een beetje vochtige namiddag.  

We waren allebei een beetje ziek. De thermometer wees 37.7 aan of liever gezegd 99.86, want mijn vriendin had te lang op een knopje gedrukt waardoor Celsius veranderd was in Fahrenheit. Gelukkig converteerde de telefoon probleemloos. Maar ziekig zijn in Hotel Bakker is beter dan ziekig zijn thuis, zeiden we. Het was mooi weer, we zaten op het ruime terras met uitzicht op de vijver waarin een eerste kikker plonsde en daarachter ons appartement. We zijn ons bewust van het oude-mensen-risico te veel op safe te willen spelen en proberen een balans te zoeken tussen nieuwe reisdoelen en oude favorieten. Dit jaar mochten we van onszelf in herhaling vervallen. Dus het werd Vorden, Hotel Bakker, met alles erop en eraan, vertrouwd en geliefd, hoewel er kleine verschuivingen waren: het bakkertje naar huiselijk recept waarmee ik de maaltijd afrondde was vorige keer nog vooroorlogs geprijsd geweest, onder de drie euro. Nu was het ijskoud geserveerde sinaasappelbittertje qua prijs genormaliseerd tot een kleine vier euro. Nog niet duur, maar tekenend voor de tijd: zelfs dit instituut van Gelderse gastvrijheid moet meedoen in de prijsstijging die de horeca steeds minder laagdrempelig maakt.
De kamer lokte. Ik wilde mijn roman van Vestdijk uitlezen. Dat lukte net niet. Mijn vriendin wilde een programma op tv zien maar kon de afstandsbediening nergens vinden. De volgende morgen bleek die onder het bed te liggen.

Na het weelderige ontbijt zaten we een tijdje in de grazige tuin die aan onze kamer grensde. Daarna wandelden we lang en prachtig over en rond landgoed De Wiersse. Ach, wat lagen de landerijen er sappig geel en roze bij, nooit eerder zagen we zoveel pinksterbloemen in bloei.
Lunch bij Bosloods 1873, naast Kasteel Vorden, ook een herhalingsoefening, net als de Bronckhorst Brewery in Rha. Brouwer Steve Gammage (een van zijn bieren heet Brain Gammage) herkende ons niet hoewel we er toch al vaak geweest zijn en mijn vriendin opvallend rood haar heeft.
Het Wapen van Baak had een volgende trip down Memory Lane moeten worden maar dat pakte anders uit. Nieuwe eigenaars, nieuwe uitstraling, nieuwe naam: Nostalgie, heet het restaurant nu, hoewel gelukkig "Het Wapen van Baak" niet van de gevel is verwijderd. Maar sommige veranderingen zijn ten goede. De kokende familie, aangevuurd door de negentienjarige kleindochter, net afgestudeerd aan de koksschool, verzorgde een vijf gangen Paasdiner dat superieur van kwaliteit was. Alles (behalve het pistachiopassion toetje) bereid met asperges. Oma had het tussengerecht gemaakt, de soep. Hotel Bakker kookt ook lekker, maar dat is puur professioneel, hier kwam liefde om de hoek kijken, en dat is toch net een slag beter. Bijzondere ervaring, vooral de vitello asparago met een hint van forel. Petje af, dames!

Daarna keerde het lot ons zijn andere wang, zijn mismaakte en duistere, toe. Het paasvuur in Baak begon vrolijk genoeg. Nog nagenietend van het asperge-feest warmden we ons aan de heidense vlammen. Kinderen speelden in de wei. Nog voor het donker werd gingen we weg, verlangend naar bed en boek, het was een lange dag geweest.

Wat volgde vat ik maar kort samen, ik wil dit 't liefst zo snel mogelijk vergeten.

Auto, die al raar had gerateld, startte niet. Telefoon was leeg. Teruggelopen naar het paasvuur, aan een van de vrijwilligers van de organisatie om hulp gevraagd. Kim was lief. Ze belde de ANWB voor ons. Ondertussen telefoon beetje opladen bij de bar. Ik dronk vieze wijn uit plastic om mijzelf op te laden voor wat komen ging. Terug naar de auto. Na uur of anderhalf kwam ANWB en vonniste: EINDE VERHAAL. Distributieriem kapot. Er zou een wegsleepdienst komen met een vervangende auto. Duurde ook uur, anderhalf uur. Het was begonnen te regenen. Ik ging in de wachtstand, een soort meditatieve stasis die ik van mijn katten heb afgekeken, hoofd leeg, ogen half geloken, tegemoetkomende koplampen inschattend op hulpdienstgehalte. Uiteindelijk, na middernacht, kwam Thomas. Vrolijke jongen. Mijn vriendin kreeg les in haar eerste automaat.
Half twee terug in Bakker. Twee schielijke tandenpoetsbekers pinot noir. Coma.

Volgende morgen extra veel ei met spek gegeten en me zelfs een "Mimosa" laten inschenken door de dienster. Volgend jaar maar weer iets nieuws verzinnen.




vrijdag 18 april 2025

GEDAAN

 

Het is gedaan. Ik heb 313 pagina's gevuld met van alles en nog wat over astrologie. De zaterdagen en zondagen mochten op één pagina. Vanochtend heb ik het Excel-bestand met een druk op de verzendtoets overgeheveld naar de redactie, op het laatst nog even bang dat ik tijdens de uiteindelijke correctie, ongeduldig en vermoeid van het turen, op een verkeerd knopje zou drukken, alles zou wissen, en een week voor de deadline opnieuw zou moeten beginnen. Zulke angsten heeft de broodschrijver in het digitale tijdperk. Geen reserve op papier, alles wel regelmatig geback-upt en in de cloud veiliggesteld maar je weet maar nooit.
Ik heb, net als iedere schrijver, weleens pijnlijke verliezen geleden. Een dag werk verloren door een slordigheidje. Erger dan Prokofjev die het complete en enige manuscript van zijn Tweede Pianoconcert in de trein liet liggen kan het niet worden. Of was dat Rachmaninov met zijn Tweede Symfonie? Stravinsky, Sjostakovitsj? Wie het weet mag het zeggen, op Google kan ik het zo snel niet vinden, in elk geval een Rus. Wat ik wél weet: een beetje componist kent zijn compositie uit zijn hoofd. Er is lang over gebroed. Alles opnieuw noteren is een verschrikkelijke klus, maar je weet waar je aan begint en waar het heen moet. Het gedetailleerd uitgewerkte concept in je hoofd moet nog een keer genoteerd worden - de tweede keer gaat dat overigens makkelijker dan de eerste. Hetzelfde geldt voor literatuur, mutatis mutandis.
Maar 313 tamelijk onbeduidende, soms routineus, soms moeizaam bijeengescharrelde weetjes, quotes, feitjes, fragmenten en faits divers opnieuw bedenken en opzoeken - dat lijkt me een ramp. Ik denk dat ik het dan liever zou opgeven en contractbreuk onder ogen zou zien.
Ik ben opgelucht dat dit gedaan is. Ik heb niets met astrologie, niet meer tenminste dan de gemiddelde mens, en had de klus nogal overmoedig aangenomen. Ik ben wat wijzer geworden hier en daar, maar niet veel. Het blijft een mysterieus gebied, dat van de sterrenwichelaars. Ik verwacht ook niet dat de opgedane kennis lang bij me zal blijven. Nu weet ik nog van alles over Keltische, Azteekse en Babylonische systemen van astrologie te spuien en kan ik menig geestig citaat tevoorschijn toveren uit mijn kortetermijngeheugen. Maar als u me over een paar weken op een feestje vraagt, in de hoop dat ik de aanwezige astrologen onder uw vrienden kan entertainen, dan zal ik u waarschijnlijk bitter teleurstellen met mijn gehakkel.

Om het feit te vieren dat ik nu mijn overwerkte pols rust kan geven en de brace een tijdje af kan laten had ik bedacht deze Goede Vrijdag, na een week van soberheid en onthouding, een fijne wijn te drinken. Maar bij de Albert Heijn was ik dat voornemen vergeten en ik proost u nu toe met een eenvoudige Riesling. Morgen ga ik naar de Achterhoek voor een Paasuitje. Naar een hotel waar ik me als een Vis in het water voel. Dat plaatje hierboven, maker onbekend, had ik opgeslagen tijdens het werk aan Astrologie 2026. Ter inspiratie. Ik wist al een paar dagen dat het boven dit blog zou komen te staan. Pijproken doe ik helaas niet meer. 


zaterdag 12 april 2025

KATTENPRAAT




Ik kreeg vele meelevende, sympathieke reacties op mijn
vorige post. Ik word vooral gelezen door kattenmensen, dat zal duidelijk zijn. Speciaal voor hen deze kleine update.

Alles ging, zoals ik schreef, goed. Tot vandaag. Snuitje was niet van de bak weg te slaan. Ik zag eenmaal een heel klein plasje verschijnen maar meestal bleef het droog daar beneden. Voorts miauwde hij erg luid en veel, was ongedurig en schichtig. Ik was er niet gerust op, en met het weekend in het vooruitzicht besloot ik meteen de betrouwbare praktijk van mijn volle neef te bellen voor er weer een peperdure en kwalitatief onduidelijke spoedkliniek moest worden ingeschakeld. 
Een uur later liet ik Snuit daar achter. Ditmaal liet hij zich iets minder makkelijk in de kooi vangen. Hij voelde nattigheid. De assistente ontving me. Neef was er nog niet, fikse file op de A1.
Toen ik hem telefonisch sprak na afloop van zijn dienst vertelde hij dat hij geen blokkade had kunnen vaststellen. Hij had de blaas probleemloos kunnen leegdrukken. (Ik huiverde even.) Die blaasontsteking, zei hij, was pittig en zorgde voor voortdurende irritatie. En ik moest niet vergeten dat katten het dan gewoon ook prettig vinden zoveel mogelijk op die bak te zitten, want het brandt daarbinnen, en een beetje pies, al is het maar een druppel, verkoelt, verzacht de  pijn. Zo had ik het nog nooit bekeken. Ik mocht Snuit aan het eind van de middag halen.
Tegen half zes stond ik voor de kliniek. Neef H. kwam energiek aanbenen. Hij nodigde me mee naar binnen en naar boven. Daar zat Snuit in een ruime kooi, eten en drinken bij de poot. Er was een urine-kweekje gemaakt. Voorlopig niet te veel zorgen, zei H., en hij gaf Snuit een injectie antibiotica die 3 x 24 uur werkte. Op de valreep, voor hij een terrasje ging bezoeken, praatten we nog even over muziek. Later meer, later gingen we alsnog die wereldhit schrijven waarover we al decennialang broeden. Nu eerst de verloren zoon thuisbrengen.
Snuf gaf geen sjoege toen ik zijn broer losliet. Geen grommen en blazen zoals dinsdag. Blijkbaar herkende hij de geur van deze kliniek. Een familiegeur.


vrijdag 11 april 2025

BLOKKADE


Zondag stortte ik me geheel tegen mijn bedoeling in een jamsessie. In The Irish Cottage, te Oude Niedorp. Ik zong (niet al te tekstvast) en speelde onder meer banjo, wat ik niet kan. Maandag besloot ik geen spijt te hebben want ik had plezier beleefd aan mijn door Guinness ingefluisterde escapade. Maar toch verliep de dag stroef. Ik deed boete met een sober geleide koorrepetitie en ging naar bed met uitzicht op een rustige dinsdag.
Maar dat pakte anders uit.

Snuitje had een tijdje terug al blaasontsteking gehad. Dat was toen met een paar dagen bekeken. Dit keer was het duidelijk erger. Hij ging wijdbeens gehurkt op de bak zitten, stak de staart naar achteren en wachtte. Minutenlang. Er kwam niets.
In de loop van de middag bezocht hij de kattenbak steeds vaker, met net zo weinig resultaat. Ik verbeet een enorme tegenzin in wat komen moest en overlegde telefonisch met mijn dochter. We dachten aan Dikkie voor wie een blokkade zijn einde had ingeluid en hakten de knoop door. Mijn neef de dierenarts had de deur zojuist gesloten, maar er mocht geen uitstel zijn. Mijn dochter belde de spoedkliniek. Ik zou Snuitje vangen en erheen brengen, zij zou zich losrukken uit een gezellige avond bij haar zus en me gezelschap komen houden. 
In de auto was Snuitje opvallend stil, anders dan zijn broer Snuf die bij zo'n ritje altijd erg vocaal is. Ik had geen moeite de dame te verstaan die de route voorlas op Google Maps. 

Des te meer moeite had ik om haar aanwijzingen te begrijpen toen ik het Westelijk Havengebied in reed. Ik ben daar al vaker verdwaald. De infrastructuur is er verwarrend, afslagen en rijstroken gaan alle kanten op, je kunt nergens stoppen. Toen de dame van Maps en ik een rondedans aan het doen waren - zij herhaalde instructies die ik niet meer kon opvolgen, geen idee waar ik was - raakte ik in een lichte paniek. Net op dat moment belde mijn dochter. Ik parkeerde bij een bedrijventerrein ergens aan een kanaal en zei: 'Help, ik ben verdwaald - en mijn benzine is bijna op.'
Mijn dochter begon me rustig te gidsen, haar telefoon in de hand. Ik hoorde op de achtergrond mijn oudste dochter tegengestelde suggesties doen, een ander programma zeker. We snoerden haar de mond. Eén kapitein op het schip alsjeblieft! 
Zo stond ik opeens, uit het niets, voor de kliniek. En er tegenover was, door een ingreep van hogere machten, een onbemand tankstation. 
Ik nam de stille, loodzware mand mee naar binnen, vulde een formulier in en ging zitten wachten in een plastic kuipstoeltje. Even later verscheen mijn dochter met vers blauwgeverfd haar. Haar verven, bier drinken en een serie kijken, dat was de bedoeling geweest. 
Een aardige jonge assistente kwam Snuitjes blaas bevoelen. Afhankelijk van hoe urgent het was zou de behandeling snel of trager zijn. Een mandarijntje, constateerde ze. Snuitje ging mee maar het kon wel even duren.

We zaten te wachten. Een uur, twee uur. Steeds meer spoedgevallen kwamen binnen. Een meisje met een wippende paardenstaart stormde door de glazen deuren met drie vrienden en een miniatuurhondje. Ze oreerde luid en maakte dramatische gebaren. De kliniek werd een filmset. Zeker een influencer of een soapsterretje. Met haar Ik ken mijn hondje toch zeker het best?! kreeg ze gedaan dat het witte diertje met voorrang werd behandeld. Een ouder echtpaar, stil, wat sjofel, wachtte geduldig tot ze eindelijk hun kat Tommie mee naar huis kregen. Tommie was met spoed geopereerd. Lijdzaam pinden ze 1750 euro.
En daar waren opeens mijn onderburen met hun oude hond. Bizar toeval!
Juist op dat moment kwam de dierenarts van dienst (slangentattoo op haar arm) vertellen wat ze hadden gevonden. Inderdaad, een blokkade. Snuitje was gekatheteriseerd, de verstopping was opgeheven, nu moesten we het urineonderzoek nog even afwachten. We zonken weer in de kuipstoeltjes.
Middernacht naderde. Net toen ik toch maar eens wilde gaan vragen hoelang het, bij benadering, nog kon duren kwam de assistente met de kooi en de uitslag. Blaasgruis, mogelijk een bacteriële ontsteking. We kregen een buisje pijnstillers mee. Ik betaalde wat ik recent met een concert verdiend had en we gingen huiswaarts. Daar werd Snuitje met gegrom en geblaas ontvangen door zijn broer, die hem niet meer herkende. Kort van memorie, katten, en ze gaan meer op geur af dan op iets anders. 

Gelukkig sleet de vijandige geur van anesthesie en kliniek in een dag of twee en nu zijn het weer de beste vriendjes. Waarvan er één nog steeds erg nodig moet piesen, maar gelukkig gaat hem dat weer goed af.