vrijdag 31 oktober 2025
HERBSTREISE
vrijdag 24 oktober 2025
MAPS
We liepen door het drassige gras rond Huis te Merwede, een stoere middeleeuwse ruïne, een dichtgemetselde donjon, merkwaardig gelegen tussen een penitentiaire inrichting, een industrieterrein en de brede rivier, door de artificiële spreekster van Maps aangeduid als Mérwuhduh. Zomaar een toeristisch uitstapje om de tijd te doden. Het miezerde maar het voorspelde noodweer hield zich nog koest.
We hadden file gehad en voor een lunch was het eigenlijk te laat maar een tosti moest kunnen, die zou het vroege avondeten niet in de weg zitten.
De mooi opgepoetste jongeman die bediende in De Watertoren (kleinschalig hotel-restaurant met uitzicht op de Biesbosch) adviseerde ons Het Magazijn voor ons diner. Reserveren meestal noodzakelijk, maar op donderdag met dit beestenweer zou er wel plek zijn. Zijn advies ging het van hem afgewende oor meteen weer uit, we hadden geen zin in hip en trendy, een klein eethuisje in de buurt van Kunstmin was ons liever. Mogelijk zelfs een Griek, want we gingen naar Mikis de Griek - A Tribute to Theodorakis, een muzikale voorstelling door Bart en Julian Schneemann en vrienden, waaronder de temperamentvolle zanger Vasilis Lekkas (1960).
Het liep anders. Maps stuurde ons naar het Dordtse Osdorp. Het Osdorp van een paar decennia terug. Op de parkeerplaats stapte een jong-oude vrouw met een bleek, strak bekje uit haar gebutste auto. Ze spiedde rond, dook in de bosjes en kwam er met een blikje uit. Dat ging in haar tas en ze liep snel naar de Aldi. Op de hoek van een andere, zo mogelijk nog goedkopere supermarkt dromde een groepje ongure mannen samen, speedy, ongemakkelijk. Er werd gehusseld, er werd crack gerookt. Ik deed net of ik geen deftige hoed op had en liep snel door. Hier moet het zijn beweerde mijn vriendin verbaasd maar ik herinnerde me de schouwburg toch echt als een deftig negentiende-eeuws geval in een statige wijk, aan de rand van een mooi park, niet in een verloederde wederopbouwbuurt.
We gunden Maps nog een kans.
De ons aanbevolen parkeergarage Energiehuis vonden we na wat rondjes rijden maar een ingang zagen we nergens. Aan straat parkeren dan maar. Toen we eindelijk een automaat hadden gevonden die werkte en niet na heel veel bedenktijd de transactie annuleerde waren we volgens mijn telefoon nog tien minuten verwijderd van Kunstmin. Te voet. We klapten een paraplu uit. Storm Benjamin klapte hem lachend terug. Kletsnat arriveerden we bij Kunstmin. We hadden al besloten het eethuisjesplan maar op te geven en ons tevreden te stellen met het restaurant van het theater, ons kregen ze de straat voorlopig niet meer op.
Gedempt licht en dichte deuren. Zeven uur gingen die deuren open. Het was vijf uur.
We zetten er flink de pas in en marcheerden de Sint Jorisweg af. Op weg naar Kunstmin hadden we geen horeca gezien, hier zagen we vooralsnog ook niks. Wind en regen werden zo erg dat mijn vriendin vragend naar een snackbar wees. Dat ging me te ver, even doorzetten nog! Sint Jorisweg ging over in Sint Jorisbrug, die in Steegoversloot. Hé, daar was de bistro La Bohème, daar hadden we iets over gelezen. We gluurden begerig naar binnen. Het zag er wel wat deftig uit voor doornatte reizigers en een menuutje deed ruim vijf tientjes - we aarzelden. Mijn vriendin die een bloedhekel aan regen heeft vond dat we het maar moesten doen. Maar er was nog helemaal niemand, de gepoetste wijnglazen glommen in beschaafd licht en weerkaatsten slechts het smaakvolle interieur. Nog even verder dan maar, nat waren we toch al, verderop begon de Voorstraat, daar leek het levendiger.
En zo kwam het dat we het advies van de jongen uit de watertoren tóch opvolgden. Alles was besproken, vol, gereserveerd, maar als we om halfzeven ons tafeltje wilden prijsgeven mochten we aanschuiven. Een uur en een kwartier, dat moest lukken. Het Magazijn: een prachtig art nouveau-pand, vlotte en vriendelijke bediening, lekker eten en lekkere wijn (Grauburgunder) en alles heel schappelijk geprijsd. Ons humeur, dat aan wat schommelingen onderhevig was geweest, laaide op.
Ik wou het snelle maal besluiten met een ouzo bij de koffie maar dat hadden ze niet. Sambuca dan maar. Kauwend op een koffieboontje stelde ik me voor dat het ouzo was.
vrijdag 17 oktober 2025
DAGOBERT
'U wordt steeds rijker,' stelde mijn belastingconsulent een beetje verbaasd vast.
Ik moest het beamen. Vorig jaar was een vet jaar, dankzij een extra scheurkalender en een paar uitverkochte zalen. Tel daarbij die AOW op, die zo lang als het duurt een gulle toegift is op mijn inkomen want ik werk nog net zoveel als voor mijn 67e - en dat beetje lijfrente... en mijn sobere levensstijl, wars van luxe... mijn voorliefde voor straatvondsten en kringloop: Rijkdom! Ooit houdt dat op - wie weet hoe snel al, als ik zal moeten leven van wat nu nog extraatjes zijn, maar voor het moment is het een fijn gevoel. Dagobert Duck wentelt zich in weelde, spartelt in een lauw bad van glinsterende munten, en overweegt een derde luit te kopen, eentje met acht koren in plaats van zeven.
Achter de hoge ramen van het kapitale pand in Oud-Zuid woedde de herfst. Net als altijd als ik bij mijn hockey of golf (of allebei) spelende belastingman J. ben. Alleen ga ik normaal in november naar hem toe. Dus viel het najaar soms eerder dit jaar? J. dacht van niet. Van het seizoen kwamen we op de wintertijd. Wanneer ging die in? Hij keek in zijn agenda, een mooi ouderwets exemplaar met een ringbandje, in zachtgroen leer gevat. Volgende week pas, ik had ongelijk. De uitbundige versieringen in de statige E.-straat - spinrag, skeletten, kalebassen, doodsbeenderen en dergelijke - waarover ik me verbaasd had, weet J. aan het hoge percentage expats dat hier woont. Amerikanen en Halloween, dat wil wel.
Zo babbelden we een kwartier vol voor het eigenlijke aangeven begon. J. werd nu ernstig en klakte verschillende malen verontrustend met zijn tong terwijl hij de cijfers invoerde die ik hem dicteerde. Gelukkig had ik lekker veel tandartskosten om af te trekken, maar of dat genoeg was?
Nadat alles uit de printer was gerold en ik een krabbel had gezet onder de voor het bureau bestemde uitdraai gaven we elkaar een hand.
'Tot volgend jaar maar weer,' zei J.
'Bij leven en welzijn,' ketste ik traditioneel terug.
Voor straf moest ik aanzienlijk meer belasting betalen dan vorig jaar.
vrijdag 10 oktober 2025
Hanenbalken en heldentenoren
Mijn vriend Frank was een leergierige man. Hij wist bijvoorbeeld alles van vogels, van koken, hoornspelen of van Leonardo Da Vinci. Maar zoals bij veel mensen met ASS waren zijn interesses even fanatiek als beperkt. In het jaar voor zijn dood kwamen we 's avonds uit een restaurant waar hij nog graag eens wilde eten. Er was een mooie sterrenhemel. Frank keek omhoog en zei met weemoedige verbazing dat hij na zestig jaar op aarde nog niets van de sterren wist. 'Nou ja, jammer dan,' besloot hij op z'n Amsterdams. 'Het is nu te laat.'
Ik geloof niet dat ik, wat mijn dochters en vriendin ook zeggen, iets van een autist heb. Een contactgestoorde hork kan ik zijn ja, en compulsief gedrag is me niet vreemd. Maar ik ben, in weerwil van alle verlegenheid, empathisch betrokken bij mijn medemens en heb eerder te veel dan te weinig interesses. Mijn leergierigheid is echter periodiek en manifesteert zich vooral als koorts of griep me dwingt tot malende eenzelvigheid.
Dinsdagnacht lag ik lang wakker. Ik heb een nieuwe bank gekocht. De oude moet uit huis getakeld worden, de nieuwe op de een of andere manier naar boven. Ik stelde bezorgd vast dat ik deze gang van zaken niet onder controle had en me van de technische aspecten, ondanks eerdere ervaringen, geen voorstelling kon maken. Na bijna zeventig jaar op aarde wist ik niets van de kunst van verhuizen. In plaats van Franks Nou ja, jammer dan sloeg ik aan het piekeren. Soms stond ik op om oude dagboeken of foto's te raadplegen. De piano uit mijn eerste huisje werd vereeuwigd toen hij naar buiten werd getakeld met een hijskraan. Waren de kleine ramen van het boerderijtje uit hun sponningen gelicht? (En zo ja, hoe ging zoiets dan? Ik had niet goed opgelet en te veel op andermans expertise vertrouwd.) Ik herinnerde me hoe ik angstig toezag hoe de grote zwarte Yamaha midden in de lucht hing, licht slingerend, toen hij, vijf jaar later, naar vierhoog werd verhuisd. Ook mijn vleugel werd geloof ik nog met touw-en-blok omhoog gebracht maar latere verplaatsingen naar en van de wisselwoning gingen met een verhuislift.
Niet helemaal tevreden maalde ik verder. Mijn vader oefende zijn eindexamenstuk, het pianoconcert in a van Edvard Grieg, op het zolderkamertje in de Rijnstraat waar hij, verloofd met mijn moeder, inwoonde. Dat kamertje (ik herinner het me nog goed: mijn opa's werkbank stond er later) lag aan de kant van de binnentuinen. Zelfs als de huizen daar aan de straatkant hijsbalken hadden (wat ik op dat moment betwijfelde) - hoe was die piano achter op zolder terechtgekomen? Via de steile trap? Door de nauwe kamertjes van de buren?
Ik vergat de slaap, deed het licht aan. Een halfuur later wist ik alles wat er zo gauw te leren viel over hijsbalken. Amsterdam telt nog zo'n 50.000 huizen met zo'n hanenbalk. Oorspronkelijk bedoeld voor pakhuizen breidde Amsterdam de handige functie uit naar woonhuizen, een in Nederland zeldzaam en in het buitenland vrijwel onbekend verschijnsel.
Maar... bij afwezigheid van de mogelijkheid om te hijsen, hoe kwam een piano dán boven? Ook in Parijs woonden op de zesde etage mensen die pianospeelden. Via de trap blijkbaar, die in dat geval breed genoeg moet zijn: brede trappenhuizen zijn in Parijs weer gewoner dan in het smal-gebouwde Amsterdam.
Ik dacht aan Laurel en Hardy die in The Musik Box (1932) als stuntelende verhuizers een pianola een enorm hoge trap op zeulen. Blijkbaar waren lichaamskracht en improvisatie een belangrijk onderdeel van verhuizen in het verleden. Je kon wel alles onder controle willen hebben maar zo werkte de wereld niet. Hoog in het gebouw wilde men een piano. Die kwam er, met veel duwen en trekken, als het enigszins kon, of hij kwam er niet...
De volgende middag onderweg naar de griepprik keek ik met nieuwe blik naar de huizen in mijn buurt. Bijna overal hijsbalken, simpel functioneel of sierlijk decoratief. Was me nooit eerder opgevallen. Er was nog veel te leren, niet alleen over de sterren, maar zelfs over de meest alledaagse dingen.
*
De griepprik verdubbelde mijn verkoudheid. Om de een of andere reden (misschien omdat ik onderweg naar de dokter door de Wagnerstraat was gelopen?) zocht ik 's avonds de aria In fernem Land uit Wagners opera Lohengrin op, de zogenaamde Gralserzählung. Mijn vader had die ook graag gezongen, met zijn bescheiden maar dappere tenor.
YouTube gaf me meer versies dan ik aan kon. Ik vergeleek er uiteindelijk zes met elkaar. Kwam tot de conclusie dat de oude heldentenoren Lauritz Melchior (1890-1973) en Wolfgang Windgassen (1914-1974) vocaal soeverein en superieur waren, dat Peter Hofmann (1944-2010) en René Kollo (1937), wegens hun uitstapjes naar de lichte muze in de vorige eeuw vaak met opgetrokken neus besproken, imposant waren, evenals Siegfried Jerusalem (1940). Maar mijn keus ging toch, ondanks de moeilijke plekjes in zijn donkere stem, naar de junior van het gezelschap: Jonas Kaufmann (1969). Bij hem keek ik geboeid en ontroerd de zes minuten film helemaal uit. Een artiest, een kunstenaar zo goed als een zanger.
Naschrift: 's nachts googlede ik naar Wolfram von Eschenbach, de Zwaanridder en de troubadours en minnezangers. Al verder zoekend besefte ik dat ik toch heus véél te weinig wist van de middeleeuwen. Halverwege een derde artikel over de Kruistochten sprak ik mijzelf streng toe.
vrijdag 3 oktober 2025
KRAAIEN
Nadat ik mijn vriendin heb uitgezwaaid en de katten heb gevoerd kruip ik mijn bed weer in.
Uit mijn tweede slaap ontwaakt zie ik de dag aarzelend onder ogen. Mijn hoofd en mijn maag houden me verwijtend voor dat ik een fout heb gemaakt. Die fout heet tequila.
Ik ga douchen en klamp me vast aan mijn routine. Zet koffie, doe mijn fysiotherapeutische rek- en strekoefeningen, eet een schaaltje yoghurt met muesli. Voor het eerst van het jaar draai ik de thermostaat op. Er verschijnen wat spatjes op de vloer van het balkon maar niet genoeg om een paraplu te overwegen. Ik doe mijn jas aan, zet mijn gebutste outback hoed op en loop naar het park.
Het is er stiller dan anders. Een enkele hardloper. Een of twee kinderwagens. Er passeren drie sikhs te fiets, met wapperende baarden. Dezelfde flanellen blouse die me gisteren nog deed zweten is nu lekker warm. De nazomer is tijdens mijn sluimer weggevaagd en omgeslagen in herfst. Ik zit lang op mijn bankje, neem de kleuren in me op, kijk naar de kraaien die zich zichtbaar op hun gemak voelen in dit weer, ook zij stiller dan anders.
Om het herstel te vervolmaken besluit ik tot een haar van de hond. Ik koop dezelfde witte wijn die gisteren op het gezellige etentje bij onze vrienden zo'n fijne spraakwaterval te weeg had gebracht, voor de tequila de tong verlamde dan wel de latere herinnering aan het besprokene blokkeerde. Ik leg hem in het vriesvak. Als hij koud genoeg is schenk ik een glas vol en neem een slokje. Grapefruit, is mijn eerste indruk. Ik sla er de Grote Hamersma op na en gniffel om de poëzie die ik daar aantref.
Zoete roze grapefruit neemt een vlucht, limoen manoeuvreert behendig tussen de passievrucht door en rijpe kruisbessen maken een zachte landing op een bedje van gemillimeterd gras om uiteindelijk nog net in de doperwtjes terecht te komen. Condens spat op.
vrijdag 26 september 2025
Voorheen Rookzangers Notitieblog 63: Un ennui noble
Mijn dochter stuurde een filmpje uit Thailand. Een pienter ogende vogel hipt op de rand van haar veranda. Buiten beeld hoor ik haar zeggen tegen haar reisgezel: 'Mijn vader kan het wel opzoeken.'
Inderdaad had ik hem gauw gevonden. De treurspreeuw, acridotheres tristis, een uit India afkomstige invasieve exoot die stormenderhand Zuid-Oost Azië heeft veroverd en ook in Nederland al gezien is.
In het Vondelpark zat hij niet op deze dag van rustig herfstweer. Wel fladderden handenvol van onze eigen ingeburgerde halsbandparkieten krijsend op, samen met kraaien en duiven. Op het bankje naast me was een nieuwkomer gaan zitten, een man met een vracht grijs haar en een woeste baard, die me doet denken aan het type sjofele wijsgeer dat we in de Bommelsage tegenkomen: Ibele Zweder, goeroe van de leer van het platmaken, of de antiloog Krumknikker Kop. Hij zit daar lange tijd, net zo lang als ik, voert zwijgend de vogels en staat soms plotseling op om naar de lucht te turen. Dat deed hij nu ook. Half en half verwachtte ik een vraag en ik had mijn antwoord klaar. Ja, mogelijk was er een roofvogel in buurt, of misschien was het de herfst die de vogels zo onrustig maakte. Maar de wijsgeer is gelukkig net zo eenzelvig als ik. Ik kon me ongestoord verdiepen in de ijsvogel die op een afgezaagde tak bij het water was neergestreken, een zwart silhouet dat alleen als hij opvloog om naar vis te duiken oplichtte in dat onmiskenbare fluorescerende blauw.
*
In een nostalgische opwelling bestelde ik antiquarisch Een mooie handel, Bommel in opdracht - een reeds lang niet meer leverbare uitgave uit 2012 van de Bezige Bij. Ik ken alle gewone verhalen van Tom Poes en heer Ollie en verwachtte dat ik aan deze curieuze toegift bij de reeks wel wat plezier zou beleven. De hele week lag het mooi uitgegeven oblong boek op de leuning van mijn leesstoel. Tussen serieuzere lectuur door las ik het van kaft tot kaft. Het werd een lauw plezier, meer een edelverveling dan iets anders. De in opdracht van farmacie, babyvoeding of verzekering gemaakte verhaaltjes, meestal zonder directie betrokkenheid van Toonder zelf, zijn niet meer dan aardig en soms dat niet eens. Er valt vooral aan de tekeningen veel te genieten. Die zijn grofweg van drie bekende Tom Poes-tekenaars: Dick Matena, Fred Julsing en Wil Raymakers.
Matena, de jeugdige medewerker, late vriend en uiteindelijk erfgenaam van Toonder durft het meest. Dat levert soms rake, zelfs geniale plaatjes op maar vaak ook drukke taferelen, gekenmerkt door een zekere horror vacui. Zijn Bommel vind ik te boos, te bipolair en te plat. Dat lage voorhoofd en die dichte zwarte wenkbrauwen passen meer bij schurk Bul Super dan bij de gevoelige en onzekere parvenu Olivier B. Bommel.
De Julsing-prenten zijn precies zoals in de verhalen uit de jaren zestig, voordat Piet Wijn het stokje van 'potloodschetser' van hem overnam: vlot, iets te karikaturaal maar prettig vertrouwd.
Raymakers (bekend van de strip Boes) tekende nooit de reguliere dagstrip maar deed wel tussen 2001 en 2004 dit soort speciaaltjes, met Patty Klein als scenariste. Hij blijft Toonder heel trouw, in geest en stijl, met mooie open plaatjes. Elk verhaaltje eindigt met het traditionele heffen van het glas aan de Bommelsteinse dis.
Piet Wijn, mijn favoriete Bommel-tekenaar, de bescheiden ambachtsman die tussen 1971 en het laatste verhaal uit 1984 vooral uitmuntte in sfeervolle entourages en psychologisch even subtiele als scherpe portretten, ontbreekt. De populaire Duck-strip Douwe Dabbert kostte hem waarschijnlijk al zijn tijd en energie, sinds hij in 1988 was getroffen door een beroerte en noodgedwongen met links moest leren tekenen.
vrijdag 19 september 2025
ECHO
Dinsdag in alle vroegte reed ik naar Zaandam. De eerdere afspraak met de uroloog had ik moeten afzeggen maar nu was er geen ontkomen meer aan. Naarmate het uur naderde werden de woorden van de huisarts, die naar aanleiding van een bloedonderzoek mijn prostaat had getoucheerd, steeds minder geruststellend. Hoezo routine? Hoezo standaardprocedure bij verhoogd PSA? Hoezo een echografie voor alle zekerheid?
In de wachtruimte van de kliniek stond de radio aan. Een popzender. Normaal haat ik geluidsbehang maar nu verwelkomde ik het: waar 3FM aanstaat zal het wel loslopen met de ernst.
De jonge arts stelde vragen, bevoelde op zijn beurt mijn prostaat en bracht de sonde in. Vervolgens zweeg hij. Geen geruststellend gemompel van dat ziet er netjes uit. Ik hield mijn hart vast.
Maar na enkele stille minuten vroeg hij me mee te kijken op het scherm. Er waren geen afwijkingen te zien. 'U heeft géén verhoogd risico op prostaatkanker,' zei hij. Medicijnen om de klier te doen slinken ried hij af vanwege de bijwerkingen. Over twee jaar maar weer PSA laten testen, eerder hoefde niet.
Ik was die dag, een regenachtige, grijze dag, in een opvallend kalm en prettig humeur. Plotseling waren er geen obstakels meer, voorlopig. Alleen maar prettige vooruitzichten. Die vrijdag zou het, na alle plensbuien en windstoten, gaan nazomeren. En ik had een afspraak met mijn Italiaanse vriend die morgen. We hadden heel wat te bespreken. Misschien zou ik zelfs een pijp met hem meeroken, voor de feestelijkheid. Daarna wachtte de vrijdagse witte wijn, Loire of Moezel, en een weekend zonder verplichtingen.
Vanochtend stond ik op uit een droom waarin er van alles mis was. Oud jeugdzeer. Ik herinnerde me dat ik de vorige avond vroeg was gaan slapen nadat ik de hele dag moe en suf was geweest. Ik was zelfs tijdens de Zen-meditatie een momentje weg, en dan bedoel ik niet in enig Nirvana: niets voor zo'n waakzaam iemand als ik ben.
Ik verzette me, dronk koffie, at yoghurt met noten en gedroogde vruchten, deed mijn fysiotherapeutische oefeningen, verruilde regenjas voor colbert en ging op pad.
Het lopen ging niet lekker. Het zweet brak me uit hoewel de temperatuur nog op gang moest komen. Mijn borst voelde benauwd aan, mijn ogen brandden, mijn gedachten waren dof en warrig.
In de boekenpoort van de Gerard Terborgstraat vergat ik mijn ongemak. Ik vlooide door de immense verzameling en koos voor mezelf een AP-uitgave uit 1939 van Theo Thijssens romans Kees de jongen en Het grijze kind, en voor mijn vriend een bundeltje Florentijnse verhalen van Arthur van Schendel.
Weer buiten trof de zon me bruut in mijn ogen, die wazig zagen. De steen op mijn borst, even opgelicht door de literaire prikkels, was terug. Ik verlangde hevig naar huis en naar bed. Ik ging op een bankje zitten en appte mijn vriend. Zo heb je ook niks aan mijn gezelschap.
Thuis viel ik onmiddellijk in een diepe slaap.
Jammer, - het had zo mooi kunnen zijn, dacht ik toen ik iets opgeknapt wakker werd.
Maar dan: geen zorg! Er komt een herkansing, de echo heeft dat duidelijk laten zien.
vrijdag 12 september 2025
Herfst, Hesse, Mann & kastanjes
Ik ben zover nog niet maar mijn dochter besluit voor mij.
Ze heeft de was opgehangen en trekt als ze terugkomt de balkondeuren achter zich dicht.
'Er stroomt koude lucht naar binnen,' verklaart ze als ze mijn opgetrokken wenkbrauwen ziet.
Achter de glas-in-loodraampjes is weerlicht te zien. Even later knalt de donder.
'Dichtbij,' zegt mijn dochter. We knippen schemerlampen aan, ik doe de gordijnen dicht.
De regen, de hele dag al dreigend, barst los en ruist hevig op de grote esdoorn.
Ik voel de aanvechting om te gaan kijken maar blijf berustend in mijn stoel zitten.
Vanaf nu is er weer binnen en buiten.
•
Ik zit al maandenlang vast in het centrale deel van Doctor Faustus. Hoofdstuk XXV. Een tientallen dichtbedrukte bladzijden lang traktaat over het demonische in de muziek, in de vorm van een dialoog met de Duivel. Ik worstel een paar bladzijden verder, uit plichtsbesef, en leg het dan weer weg om iets luchtigers te lezen.
De lezing nadert nu haar einde. Daarna verwacht ik weer door het vuistdikke boek heen te schieten zoals in het begin, dat wil zeggen: traag maar gestadig. Waarderend, genietend - om het dan plots geërgerd weg te leggen: kan je niet eens gewóón schrijven, jij zelfingenomen überintellectueel, moet elke zin per se een halve bladzijde lang zijn en zoveel neologismen en leenwoorden uit Latijn, Grieks en Oud-Duits bevatten?
Ik ben als musicus bovengemiddeld ingevoerd in de materie waarover het hier gaat, en ben ook wel het een en ander gewend op stuk van 'moeilijke' boeken. Maar van de essayistische overwegingen waar Thomas Mann ons hier op trakteert snap ik nog niet de helft. Het is dermate abstract, denkerisch filosofisch, subtiel en idiosyncratisch en daarbij verbaal zo complex, breedvoerig en ondoorgrondelijk, dat alleen de bedwelmende taal en de fascinerende sfeer de lezer erdoorheen trekken. Vergeleken bij deze polemische dialoog met het diabolische in onszelf is Goethes Faust een boertige huifkarrenklucht op een Beierse jaarmarkt. Mijn voorhoofd is er waarschijnlijk niet gewelfd genoeg voor.
Mijn vriendin stuurde me een foto van de oogst. Een mand vol donkere noten. Ik dacht aan de gepofte kastanjes die ik in Keulen had gegeten op het plein, uit een gloeiende papieren puntzak, ik dacht aan de openingszin van Narziss und Goldmund. Hermann Hesse had Mann nog asiel verleend in zijn huis in Ticino toen der Zauberer in Duitsland niet langer welkom was. Twee heren met een Nobelprijs, die van Mann zat sinds 1929 in zijn zak, die van Hesse moest nog komen in 1946, dat schept een band.
In mijn herinnering schreef Hesse veel simpeler dan Mann. Maar deze opening van de populaire roman uit 1930 was toch bijna een bladzij lang, al waren de zinnen eerder nevenschikkend dan onderschikkend. Ik vertaal letterlijk om mijn punt te maken. Een goede vertaling zou vrijer moeten zijn, want het Nederlands is niet zo stram en gebeeldhouwd als het Duits, ook niet in de jaren dat deze roman verscheen.
Voor de door dubbele zuiltjes ondersteunde boog bij de ingang van het klooster in Mariabronn, vlak langs de weg, stond een kastanjeboom, een vereenzaamde zoon van het Zuiden, lang geleden door een pelgrim uit Rome meegebracht, een tamme kastanje met een sterke stam; zijn ronde kroon hing teder over het pad, ademde met ruime borst in de wind, en in het voorjaar, als alles om ons heen al groen was en zelfs de notenbomen van het klooster hun rossige jonge loof al droegen, liet hij ons lang op zijn blaadjes wachten, dan duwde hij rond de tijd van de kortste nachten uit zijn bladertrosjes de matte, witgroene stralen van zijn vreemdsoortige bloesems omhoog, die zo vermanend en beklemmend kruidig roken, en liet in oktober, als fruit en wijn al waren geoogst, uit zijn vergelende kroon in de herfstwind de stekelige vruchten vallen, die niet elk jaar rijp werden, waar de kloosterjongens om vochten en die de onderprior, die uit het Zuiden kwam, in de open haard van zijn woonkamer roosterde.
In het park lagen er tussen de eikels ook platgetreden kastanjes op het pad - wilde, paardenkastanjes. Ik schopte er tegenaan. Pas toen ik bijna thuis was besefte ik dat mijn vriendin helemaal geen kastanjes maar walnoten had geoogst. Maar toen was het te laat om de opbouw van dit stukje nog te veranderen.
zaterdag 6 september 2025
FRIARIELLI
Hij kende het repertoire van Boudewijn niet, de geluidsman van de Zaandamse Bullekerk, maar het deed hem denken aan Fabrizio De André. Dat verbaasde me. Vroege Boudewijn en vroege De André (1940-1999) hebben veel gemeen, beiden hebben goed geluisterd naar Georges Brassens en andere helden van het Franse chanson. Maar in Nederland kent niemand de Genuese troubadour. Vooralsnog sloeg ik de opmerking tot nader referentie op en ging verder met de soundcheck. Hij had een accent dat soms moeilijk te verstaan was maar ik was te veel met Boudewijn en Lennaert bezig om de optelsom te maken. Om halfzeven werd er een bord eten voor ons gebracht. Ook de technicus at mee. Ik wilde het wel vragen maar deinsde ervoor terug. Mijn zoon had minder scrupules: 'Waar kom jij vandaan?'
'Italië.'
Ach, natuurlijk. Een stroef maar door de adrenaline geolied schakelaartje ging om. 'Da dove?' vroeg ik meteen, 'wáár in Italië?'
'Napoli.'
Ik schoof wat dichter naar hem toe en at gedachteloos. We praatten een tijdje over de stad en omgeving. Ik vertelde over mijn Napolitaanse avonturen met La Passione. Gooide er af en toe een mondje Napolitaans doorheen. Dat ik over friarielli begon verbaasde hem net zo als zijn opmerking over De André mij had verbaasd.
Mijn schoondochter keek me verrast aan. 'Ik wist helemaal niet dat jij Italiaans sprak.'
Ik zweefde ouderwets door het optreden heen. Waar waren de zenuwen van die morgen, de twijfels, de sombere tegenzin? Misschien doordat de zomervakantie nog maar net afgelopen was voelde ik me minder gespannen dan in tijden. Mijn stem deed precies wat ik wilde en ook mijn gitaar voegde zich braaf naar mijn wensen, een enkel rebellerend akkoordje daargelaten. Binnenstebuiten gekeerd, ijl en zorgeloos, liep ik na afloop zonder er een seconde over na te denken naar het podium waar de technicus aan het afbouwen was. Ik pakte mijn gitaar en zong een coupletje 'Na sera 'e Maggio.
'Ik ken het repertoire niet zo goed,' zei mijn Napolitaanse vriend met een verlegen glimlachje. Ze luisterden thuis naar Pino Daniele, vertelde hij, de halfgod die Napels als rockstad op de kaart zette. Roberto Murolo, ja, die kende hij natuurlijk van naam. Maar verder moest hij zich verontschuldigen. Hijzelf was bezig met elektronische tarantella's.
Ik gaf hem een hand. 'Alla prossima.'
'Speriamo.'
De volgende dag schaamde ik me een klein beetje. Vroeger was deze directe openheid zo geen dagelijkse, dan toch wekelijkse kost. Tegenwoordig overkomt me die vloeibare, lichtvoetige staat van bewustzijn alleen nog als ik met de knoet en karwats van een contractueel vastgelegd en dus niet te vermijden optreden uit mijn veilige hol ben gejaagd.
Morgenmiddag rond 15.00 uur spelen we een keuze uit het repertoire van Boudewijn de Groot en Lennaert Nijgh tijdens het Rembrandtpark Festival.
vrijdag 29 augustus 2025
SCENARIO
'Wat een grote moedervlek heb je daar,' zei mijn oudste dochter. 'En hij is helemaal korstig. Zou je daar niet eens naar laten kijken?' Ik trok een fleurige blouse aan, mompelde een bevestiging en zette het weer uit mijn hoofd. Die moedervlek zou het restje vakantie niet bederven.
Eenmaal thuis moest ik de verontrustende gedachte wel toelaten. Mijn vriendin had het ook al gezegd. Bij een vorig doktersbezoek was ik het zogenaamd vergeten. Ik vond die verhoogde PSA al genoeg. Mijn kop ging weer even in het zand.
Op de laatste zomerse uitspatting voor onherroepelijk een sobere tijd zou, moest aanbreken beloofde ik dat ik de dokter zou bellen. Ik nipte van mijn digestief en maakte grappen over het scenario dat ik daarmee zelf in het leven riep: natuurlijk was het een melanoom. Misschien was ik er nog net op tijd bij, maar mogelijk was dit onze laatste vakantie samen geweest.
'Zo erg ziet het er nou ook weer niet uit. Ga jij nou maar gewoon even naar de dokter,' zei mijn vriendin, 'dan heb je tenminste duidelijkheid.'
Maandag kon ik de moed nog niet vinden maar dinsdag belde ik dan toch. Ik kon de volgende morgen al terecht. Ik sliep slecht, de beelden van op Google gevonden pigmenttumoren nog vers op mijn netvlies. Morgen zou alles er misschien heel anders uitzien maar er was geen weg terug.
Na mijn karige ontbijt - ik wilde het juist begonnen gezonde regime niet meteen opgeven uit voorbarige troost - liep ik tamelijk gedachteloos naar de praktijk. Ik zou in elk geval een verwijzing naar de dermatoloog krijgen, daar rekende ik op. Dit was duidelijk een heel ander geval dan die dikke maar onschuldige moedervlek waarover ik me een aantal jaar geleden zorgen had gemaakt. Die was mooi rond geweest, deze was rafelig en langwerpig.
In de wachtkamer repeteerde ik de zinnen waarmee ik mijn klacht zou verwoorden. Niet te dramatisch, met de nadruk erop dat die moedervlek er al héél lang zat (ik was daar overigens helemaal niet zeker van) maar in de loop der tijd, ook volgens mijn vriendin, wel dikker en donkerder was geworden en dat ik er toch maar eens naar wilde laten kijken.
Dokter keek me onaangedaan aan door zijn stalen brilletje. 'Bloedt het?' vroeg hij. 'Nee,' zei ik met alvast iets van opluchting.
'Doet u uw shirt maar even uit en ga daar liggen, dan kijk ik even.'
Ik strekte me uit om de behandelbank. Zijn oordeel kwam meteen. 'Dat is geen moedervlek. We noemen dat een ouderdomswrat. Totaal onschuldig.'
Ik ging weer zitten, een beetje ongelovig nog.
'U kunt het gewoon laten zitten, of het laten weghalen, net wat u wilt.'
'Moet ik daarvoor naar de dermatoloog?' Ik was van mijn zelfbedachte scenario nog niet af te brengen. 'Nee,' zei hij met een ietwat vermoeid glimlachje. 'Ik kan het hier doen. Nu meteen als u dat wilt.'
Even later voelde ik de prikjes van de verdoving. 'Gaat het?' vroeg hij. Ik wou iets zeggen over de parodontoloog en dat ik wel wat anders gewend was maar besloot om nu maar eens geen grappen te maken. Die kon ik opsparen voor als een beetje galgenhumor echt nodig was.
Omdat ik niks zien kon, zo op mijn buik, vertelde de arts geduldig wat hij deed of ging doen. Ik stelde me het scherpe lepeltje voor dat het weefsel wegschraapte. 'Nu doe ik er een verbandje op, en een gaasje. Dat maak ik vast met een paar pleisters.'
Ik kleedde me aan, bedankte hem uitvoerig en zei dat een mens ook niet zoveel moest googelen voor hij naar de dokter ging. Hij knikte zuinig.
Buiten wilde de opluchting nog niet meteen komen.
Illustratie: George Grosz (1893-1959) - Der Hypochonder Otto Schmalhausen (1923)
vrijdag 22 augustus 2025
HEREMIETKREEFTEN
'En,' vroeg mijn broer, 'hoe bevalt het thuis?'
Ik antwoordde in negatieve termen. We hadden al van de katten-oppas gehoord dat er steigers tegen de voorgevel waren opgesteld, het schilderwerk ging eindelijk beginnen. Driehoog in de stad voelde na alle vrijheid van de Bretonse kust als een kooi. Bovendien was ik moe, kortademig en hypochondrisch.
'De eerste dagen na de vakantie zijn altijd lastig,' relativeerde ik.
Mijn dochters vroegen me op het zonnige terras van Podium Mozaïek waar we onze reis afsloten, om eens wat minder te mopperen. 'Benoem eens wat vaker de positieve dingen.' Ik besef dat ik mijn rol als brombeer iets te enthousiast speel. Mijn zoon en schoondochter oefenen zich in dankbaarheid en ik kan daar wat van leren. Dus ik zette mijn glas neer, knikte ze toe en vertelde hoe geweldig ik het vond dat ik op mijn leeftijd nog - nee, niet eens werd gedoogd, maar me welkom, gezien en bemind voelde: wie gaat er als humeurige bejaarde heer nog met vriendin, kinderen en kleinkinderen op vakantie, niet omdat je de familie moreel onder druk hebt gezet, maar op hun eigen initiatief, op hun verzoek? Een gezegend mens was ik, zei ik, en ik meende het oprecht.
De volgende morgen zette ik koffie met mijn vertrouwde caffettiera die het op de inductieplaten van het vakantiehuis niet had gedaan en ik was dankbaar voor mijn Bialetti Moka Express, na ruim een week vieze koffie uit capsules in een budget Nespresso-machine.
En ik was dankbaar voor het gezelschap van de katten natuurlijk, die eerst een beetje onwennig en beledigd hadden gedaan maar zich de volgende dag alweer gezellig bij me voegden voor het dagelijkse middagdutje - een routine die merkwaardig snel weer terug was nadat ik er een kleine twee weken totaal geen behoefte aan had gehad.
De tweede dag speelde ik plichtmatig wat op mijn luit. Liever zocht ik heremietkreeftjes op het strand met mijn kleinkinderen. Maar vandaag heb ik een nieuw stuk in studie genomen dat ongehoord pittige eisen aan mijn eenvoudige techniek stelt. Dat is het effect van reizen, je kijkt na terugkeer - niet meteen! - opgefrist tegen de dingen aan.
Wat is het meest bijzondere aan zo'n vakantie? Ik ga voorbij aan de feiten en de plaatsen. Mijn blog is rond deze tijd al té vaak een persoonlijk ingekleurd toeristengidsje. Om een indruk van het Bretonse departement Morbihan te krijgen kunt u beter de ANWB-gids erbij pakken of even googelen.
Ik signaleerde het al in het eerste blogje dat ik schreef over een roadtrip met mijn familie. Ik vat het nog eens samen. Er ontstaat tijdens zo'n reis een groepsdynamiek van een tijdelijke, speciale aard. In die groep mensen ga je op, los je op. Praten met anderen neemt de plaats in van de normale innerlijke monoloog. Het denken wordt een ruis op de achtergrond. Woorden zijn eruit voor je het weet en je voelt je veilig om ze los te laten, in zulk dierbaar en vertrouwd gezelschap.
Dat, en die immense tuin met ligstoelen onder de moerbeiboom en met uitzicht op de zoutmoerassen die bij vloed een glinsterend binnenzeetje vormen, zal ik het meeste missen.
vrijdag 8 augustus 2025
SPANGA
We reden naar Friesland, naar buurtschap Spanga om precies te zijn, onderdeel van gemeente Weststellingwerf, om de opera Tosca te zien. Ik was nog nooit naar dat gelauwerde, al meer dan dertig jaar bestaande locatietheater geweest. Een vriend van mijn vriendin ging erheen om Aylin, de vrouw van zijn achterneef, te zien en te horen. Wij haakten aan.
We parkeerden de auto in een weiland. Vrijwilligers hielpen ons te manoeuvreren, zodat we er als het donker werd makkelijk weer uut konden rijden. Er wapperde een vlag met het gezicht van Aylin erop. Op het festivalterrein hing een apart sfeertje. Luchtig. Ontspannen. Wij - vriendin, jongste dochter en ik - zijn gewend aan de jaarlijkse openluchtvoorstellingen van theatergroep Vis à Vis. Die worden professioneel omzwachteld door alle mogelijke randstedelijke luxe. Hier in het verre Spanga is er maar een beperkte keus aan de bar, en die wordt in kleine plastic bekertjes geserveerd. Er is geen overtollig vertier. Geen vuurkorven en feestelijke nazit. Alles draait om de voorstelling in de schuur. We liepen een beetje rond, keken uit over water en weiland. Een man van de organisatie vertelde ons over Bommen Berend, die op zijn mars naar Groningen, in het rampjaar 1672, Saksische soldaten had meegevoerd. Die kwamen, hoe weet ik niet meer, terecht in deze contreien en zo komt het dat de Stellingwerfers geen Fries maar Nedersaksisch spreken. 'We willen eigenlijk onafhankelijk worden,' grapte de man van de organisatie.
De uitverkochte voorstelling begon. Ik schatte dat er zo'n 300 man in de schuur zat. Vanaf de eerste klanken was duidelijk dat het hier om een uitvoering van hoog niveau ging. Drama, lyriek, tempo, actie, slagen en kwinkslagen - het was er allemaal in overvloed. De setting was die van het Italië van Mussolini. Niet nieuw, maar zeker niet verkeerd. De herkenbare fascistische grijsgroene snit maakte barone Scarpia, de ultieme grensoverschrijdende machtswellusteling (wanneer cancelt iemand die man nou eens?!) nog wranger en wreder dan wanneer hij in het uniform van een politiechef uit 1800 was gestoken.
In de auto had ik het verhaal kort samengevat voor mijn reisgenoten. Liefde, jaloezie, macht, verraad, dood en verderf. Ik rakelde de van Gerald Durrell (My Family and Other Animals) geleende anekdote over de legendarische opvoering in Korfoe nog maar eens op: hoe de sopraan pijnlijk hard was neergekomen na haar zelfmoordsprong van de bordkartonnen Engelenburcht, en hoe er bij de volgende voorstelling een stapel matrassen was neergelegd; tot verbazing en hilariteit van het publiek zag men Tosca weer omhoogkomen, dalen, weer omhoogkomen...
Hier was geen Engelenburcht om vanaf te springen. De voorstelling eindigde met een aantal droge pistoolschoten: twee of drie voor de mannen van Scarpia, één voor Tosca zelf. Melodrama, wat u zegt, en ik merkte dat ik voor Puccini niet jong genoeg meer ben - de tranen van vroeger bleven uit en dat lag zeker niet aan de prachtige zangers en de voortreffelijke muzikanten.
Dertien jaar geleden zocht ik een zangeres voor de Meervaart-productie Ze vroegen arbeid, er kwamen mensen. Een Turkse collega bracht me in contact met Aylin Sezer. Ze had de leeftijd van mijn zoon, ze was aardig, mooi en door en door muzikaal en ze stal onze harten met haar interpretaties van mijn liedjes.
Aylin heeft sindsdien een voorbeeldige carrière gemaakt. Ongeforceerd, maar tempo commodo gestimuleerd door steeds nieuwe uitdagingen bouwde ze haar lichte lyrische sopraan uit, tot die een dramatische rol als Tosca schijnbaar moeiteloos aankan. De natuurlijke schoonheid van haar stem en het precies goede vibrato bleven behouden terwijl het volume en de breedte en diepte zijn toegenomen. Een operazangeres met power maar zonder de bijkomende nadelen daarvan: geen gegil en geen gewaggel, alles blijft van grote elegantie. Om met Ilja Gort te spreken, die deze avond naar eigen zeggen voor het laatst op tv te zien was: Goed bezig Aylin, ga zo door!
Bovenste foto: Robbe van der Vloet
Voorheen Rookzanger is een week of wat naar Bretagne en zwijgt even op deze plek. Hopelijk tot later!
vrijdag 1 augustus 2025
GOUDA
Leiden was ons goed bevallen, Duitsland kwam er niet van, dus waarom niet eens naar Gouda? Een paar jaar geleden hadden we het voornemen gemaakt om alle Zuid-Hollandse steden en stadjes een voor een te bezoeken, te beginnen met Delft, stad van mijn moeder. Het was hoog tijd voor Gouda en het plaatselijke museum stond allang op onze verlanglijst. Er was nu een bewierookte expositie te zien met werk van Jo Koster (1868-1944), een grote reputatie van voor de oorlog, net zo vergeten als haar schrijvende naamgenoot Jo Boer (1907-1993 - wie leest haar nog, de auteur van briljant geschreven boeken als Catherina en de magnolia's en Kruis of munt?)
Er was wat oponthoud en het was al wat later in de middag toen we Gouda binnenreden. Maps stuurde ons naar een parkeergarage vlak bij de Hoge Gouwe waaraan ons hotel lag. In de parkeergarage wees een bord naar de parkeerlaag vlak onder het hotel. Daar was een lift die in de lounge uitkwam. Zo checkten we in zonder te weten waar we waren. Mijn vriendin die zich graag en goed oriënteert wordt daar ongemakkelijk van. Mij deed het denken aan de metro in Parijs. Je stapt ergens in, slaat een hoop decor over en duikt op in een andere wereld. We zien straks wel hoe het hotel er van buiten uitziet, troostte ik haar.
Niet veel later liepen we in een miezerig regentje de waterstad Gouda in. Meer Delft dan Leiden leek me. Voor het museum vonden we het te laat, dat kwam morgen wel. De Sint-Jan moest het worden en dan na wat rondlopen en sightseeing de gastronomie in. Het Griekse restaurant dat ons in Leiden door de neus was geboord (alles tot op de laatste tafel bezet) moest hier een vervanger vinden. Twee mogelijkheden, een op de Korte, en een aan de Lange Tiendeweg.
De kerk, een museum tegenwoordig, tickets en merchandise, boogt op 72 wereldberoemde gebrandschilderde ramen uit de zestiende eeuw. Gelukkig had ik Egeraat bij me, Dr. L van, Il Dottore. Die nam ons bij de hand en zei vriendelijk vermanend op pagina 80 van Wegwijs in Nederland (1962):
'Ga niet álle ramen bekijken, maar beperk u tot onderstaande en bezie die rustig en intens. De nummering staat duidelijk aangegeven.'
Zo bezagen we de nummers 5, 6, 7, 8, 30 (??), 12, 18, 22, 23 en vooruit, ook 28a, De bevrijding van Nederland: 'een zeer geslaagd modern raam van Charles Eyck.'
Ik zag al die toeristen met hun audiotoer totaal oververzadigd van zestiende-eeuws glas-in-lood de kerk verlaten en wreef in mijn handen. Mijn hoofd was nog fris.
De kerk heeft het langste middenpad van Nederland (111 meter) en bezit een bizar mooi barokorgel. Mijn vriendin moest denken aan de Sainte-Marie-Madeleine in Vézelay, maar dat vond ik te veel eer.
De stadswandeling voerde ons langs stadhuis, waag, het Joodse Poortje. De regen joeg ons een overdekt terras op. Bitterballen en tripel. Mijn vriendin schreef een in de Sint-Jan gekochte ansichtkaart om haar zuster te feliciteren die de volgende dag zou verjaren. Een kaart schrijven op een terras. Vakantiegevoel.
Bij de Griek (die van de Lange Tiendeweg was met zomerreces, maar die op de Korte was open, al maakte het blonde en mollige dienstertje nog een grapje over "alles vol" waarna ze me joviaal op de schouder sloeg) - bij De Griek was alles gul en groot. Gipsen beelden, mythologische muurschilderingen in de slechtst denkbare stijl, ongevraagd neergezette ouzo, voorgerechten die ruimte opeisten die voor de hoofdgerechten was bedoeld, een barokke badkuip die een glas Metaxa moest voorstellen... Na de Griek liepen we door de nu serieuze regen naar het hotel en daar was het snel bedtijd.
De volgende morgen aten we toch, ondanks aanvankelijke tegenzin, grote porties van het ampele ontbijtbuffet. Daardoor aangesterkt liepen we naar Museum Gouda. We moesten ons eerst door een zaal vol opvallend slecht geschilderde religieuze altaarstukken heenworstelen (maniërisme op zijn áller, állersmalst) - maar de expositie was zeer beslist de moeite waard. Jo Koster mag wat ons betreft per direct terug op de lijst van toonaangevende twintigste-eeuwse kunstenaars. Een eclectisch maar sterk oeuvre, met autoriteit op het doek gezet.
Maar de grootste verrassing volgde nog toen we al op weg naar buiten waren.
In een zaal over de geschiedenis van Gouda was een interactieve maquette die de historische ontwikkeling van de stad verbeeldde. Ik herinnerde me opeens dat mijn vriend Ger voor dit museum had gewerkt. Met zijn bedrijf Mapping History, dat na zijn dood in 2021 is opgeheven. Vertederd verliet ik het voormalige Catherina Gasthuis. De zon was inmiddels gaan schijnen.
Bij het schrijven van dit stukje ontdek ik dat de interactieve maquette van een bedrijf "IJsfontein" is en dateert uit 2020. Ik vond het al wat lichtgewicht en speels voor mijn serieuze vriend. Wat hij dan wel voor het museum heeft gedaan blijft in het duister.
vrijdag 25 juli 2025
Verster, of de helende werking van kunst
Mijn vriendin wilde graag naar een expositie ('Thuis in het groen') in De Lakenhal in Leiden. Bloemstillevens van Floris Verster (1861-1927). Ik vond het een goed plan. Even afleiding, even niet naar de paarse bloeduitstortingen in mijn armholte kijken (de jonge labo-medewerkster kon blijkbaar nog niet zo goed prikken), even de vermoeidheid vergeten. Het weer was opgeklaard, het was een mooie dag, en we waren niet de enigen die dit uitje hadden gepland. Op een bankje in de zon voor het museum rustten twee dorpsgenoten van mijn vriendin uit van de genoten expositie. Bij het betreden van de hal uit 1640 kwam mijn vroegere klasgenote en eerste jeugdliefde Marijke ons tegemoet. Een vrolijk weerzien.
Ik betrad de discreet verlichte zaal en bekeek de overzichtelijke, zelfs bescheiden expositie.
Ze zeggen dat kunst helende eigenschappen bezit. Ik wachtte tot Verster zijn werk zou gaan doen.
En ja, bij het miniatuurtje Herfsttijlozen was het raak. In Hesse's gedicht Herbstgeruch komt deze zin voor: Herbstzeitlose starrt im Grase blässlich. Ik heb die dierbare woorden vaak gelezen en ook op muziek gezet. Woorden en melodie schoten door me heen terwijl ik naar het prachtige olieverfdoekje keek. Ik was ontroerd, er smolt iets in me, en veel van de vermoeidheid die ik had gevoeld verdween op stel en sprong.Ook de opvallend grote doeken in de volgende zaal, waarmee Verster doorbrak, waren mooi, maar het niveau van deze kleine bloemenstillevens van later datum haalden ze toch niet, vond ik.
Tragische man trouwens, deze tobbende kluizenaar die zijn eigen werk nooit goed genoeg vond. Na de dood van zijn vrouw Jenny vereenzaamd achtergebleven moest hij meemaken dat zijn landgoed Groenoord werd onteigend om de aanleg van een weg mogelijk te maken. Hij reisde er nog één keer naartoe vanuit het verpleeghuis om de in zijn ogen mislukte werken te vernietigen. Niet lang daarna werd zijn lichaam levenloos in de vijver van het onteigende herenhuis aangetroffen.
In een andere zaal keken we vertederd naar een documentaire over de oude Wolkers in zijn tuin op Texel. Honderd jaar geleden geboren net als mijn vader. Vlinders, kikkers, salamanders, bloemen en bladeren. Voor Wolkers was de natuur net zo sensueel als in zijn wilde jaren seks en erotiek waren geweest. Verliefd op het leven.
Al op weg naar buiten zag ik een glimp van een zaal die een deel van de vaste collectie herbergde. Dat werd een briljante toegift. Rembrandt hing er, Lievens, Dou, Van Mieris (de oudere én de jongere), Jan Steen (veel). Prachtige collectie en, merkwaardig genoeg, geen suppoost te zien. Ik had zó een Steentje onder mijn arm kunnen nemen - of zou er geavanceerde bewakingsapparatuur hangen in dit zo traditionele, rustige museum?
We eindigden ons bezoek aan Leiden aan de Stille Rijn. Met tripel van het Stads Brouwers Huis en een goede tagliatelle Bolognese op een Italiaans terras gevolgd door espresso en grappa bianca. Nog één keer knallen, had ik mijn broer geappt.
De volgende dag, na urenlang nerveus dribbelen, ernstig ziek in gedachten, belde de doktersassisente. Enkele waarden waren licht verhoogd, maar niets om me zorgen om te maken. Diabetes had ik in elk geval niet. Ik besteeg meteen lichter de trap.
Afbeeldingen: Zelfportret van Floris Verster (1921), 'Herfsttijlozen' van Floris Verster (ca 1901-1902) en Jan Steen: 'De bestolen vioolspeler' (1502)
vrijdag 18 juli 2025
PINDAKOEK
Oude vrienden hebben altijd gespreksstof. Vuur maar raak! Aan munitie geen gebrek, ik kan niet wachten tot het mijn beurt is en ik terug mag schieten. En als ze niet in een spraakzame bui zijn, wegens kwaaltjes, een slechte nachtrust of ander ongemak, zwijgen ze welsprekend.
Vanmorgen zat ik tegenover mijn Italiaanse vriend die tot zijn verdriet niet langer in Italië woont. Hij loopt zes jaar op me voor en zal binnenkort, als het Fortuin daarmee instemt, zijn vijfenzeventigste verjaardag vieren. We dronken koffie. Die was minder straf dan vroeger en zonder het shotglaasje ernaast van heel vroeger. Ik at een pindakoek. Mijn vriend onthield zich daarvan. Hij vroeg zich op zeker moment hardop af, of er voor hem een andere levenskoers mogelijk zou zijn geweest. Hij had graag, achteraf gezien, meer aan muziek willen doen; zoals het allemaal gelopen was had hij daar geen tijd voor gehad. En was dat Werk van hem het allemaal wel waard geweest? Hij twijfelde daar de laatste tijd weleens aan.
Ik had op dat moment niet zo gauw een antwoord. Ik had het warm ondanks mijn luchtige zomerjasje. Pas tijdens de wandeling naar huis kwam de vraag echt binnen. De vraag of een ander leven, een ander beroep, verkieslijk zou zijn geweest. Of, met andere woorden, de juiste keuzes waren gemaakt. Of ik mijn tijd niet verspild had. Tijd die in de jaren van beroepskeuze ruim o zo ruim voorhanden leek en nu een handvol zand is.
Ik was juist, de laatste tijd, tot een bevredigende conclusie gekomen.
Weliswaar was ik geen grote speler op het wereldtoneel geworden. Geen grootmeester helaas, hoogstens een Kleinmeister in de marge van het artistieke leven. Weliswaar was ik, in de woorden van een andere vriend, de eeuwige beroepsamateur. Maar dat woord, dat ik destijds als kwetsend ervoer, had nu een heel andere bijklank. Alles wat me interesseerde en waarvoor ik talent bezat, had ik zo goed mogelijk tot iets van een professie gemaakt. Ik was op die manier nergens écht een uitblinker in geworden (dat vereist focus, zelfs tunnelvisie: hard, slechts op één ding gericht werk) maar ik was, dat zal niemand me tegenspreken, de best denkbare versie van Jan-Paul van Spaendonck geworden. Niet wat gemoedsrust en persoonlijk geluk betreft (daar valt nog veel winst te boeken) maar wel als je zelfrealisatie definieert als het uitwerken van je aanleg; mijn verlangens en mijn sluimerende gaven heb ik bijna allemaal wel op de een of andere manier smoel en gestalte gegeven. Liederen en liedjes gezongen. Platen en boekjes gemaakt. Op grote en kleine podia gestaan. De beroemde man die ik in al die deelgebiedjes had willen worden ben ik nooit geworden. Maar de som van al die enthousiaste pogingen leverde een zeker resultaat op, besef ik als jonge bejaarde: ik heb een rijk leven geleid, me geen seconde verveeld, en me (wat een voorrecht!) alleen maar bezig hoeven houden met wat ik belangrijk vond en vind: muziek, taal en tekst. Anders dan mijn Italiaanse vriend heb ik niet het gevoel, een gemiste kans te betreuren.
Ja, toch. Op Instagram zag ik een foto van een van de laatste voorstellingen van de Amsterdamse Operettevereniging Thalia. Ruim honderd jaar hebben ze bestaan. Ik was hun laatste dirigent, van 2016 tot de officiële opheffing in januari 2022.
Ik wil niet beweren dat ik naar elke repetitie uitzag en ook niet dat het operettegenre de liefde van mijn leven was, maar dit weet ik wel: ik heb met het magische dirigeerstokje een nieuwe uitdaging gevonden, een nieuwe rol ontdekt, die ik nog een aantal jaar had willen vervullen. Leidinggevend en toch dienstbaar. Ik genoot van dat dirigeren van koor, solisten en orkest en bleek er ook een zeker talent voor te hebben.
Dat, een late bloei als opera- of orkestdirigent - had ik mijn Italiaanse vriend willen antwoorden - is onvervuld gebleven. Covid stak er een stokje voor. Ik heb er even aan geroken. Dat wel. Maar liever had ik gewild dat dit eerder op mijn pad was gekomen. Om erin te groeien, om iets meer dan de gewiekste beroepsamateur te zijn.
(Foto: Niek Voort)
vrijdag 11 juli 2025
Voorheen Rookzangers Notitieblog 62: Schubertiade
Schubert was nerveus en somber gestemd en zong met geëmotioneerde tenor. De vrienden wisten niet goed wat ze van deze grausame muziek moesten denken. Schober sprak waarschijnlijk uit wat iedereen dacht toen hij zei, dat van al deze nieuwe liederen er maar één hem was bevallen: Der Lindenbaum. Schubert zei profetisch, dat ze allemaal nog van deze cyclus zouden gaan houden.
Dat gebeurde inderdaad, lang na zijn vroegtijdige dood. Langzamerhand ging de hele wereld van Winterreise houden. Maar voor het zover was bleven de liederen vooral een zaak voor liefhebbers. Een van de eerste beroemde zangers die zich waagden aan de volledige reeks was de bariton Julius Stockhausen (1826-1906), Clara Schumann begeleidde. Tussen de dood van Schubert in 1828 en de jaren zestig van de negentiende eeuw waarin Stockhausen furore maakte had Schubert steeds meer pleitbezorgers. Onder hen Franz Liszt, die met zijn pianotranscripties van de liederen van zijn naamgenoot voor grotere bekendheid van het repertoire zorgde: Liszt was immers een superster die uitgebreid toerde met zijn eigen composities.
Friedrich Silcher (1789-1860) hoorde daar niet bij, bij die pleitbezorgers. Deze in zijn tijd zeer gerespecteerde en succesvolle volksliedverzamelaar, componist, arrangeur en koorleider maakte in 1846 een vierstemmig mannenkoor a cappella van Schuberts Lindenbaum, getiteld, naar de eerste zin: Am Brunnen vor dem Tore.
Wat deed de brave man? Hij verwijderde alle gelaagdheid en complexiteit uit het lied waarin juist de piano zo'n dominante rol speelt, en hield over wat inderdaad op een volksliedje lijkt. Het mineurgedeelte verdween, de duistere, jachtige passage over de afgewaaide hoed... Een gezapig biedermeierdeuntje bleef over, genoeglijk te zingen met een roemer wijn aan de wekelijkse Liedertafel met de mannenbroeders.
En wat gebeurde? De Duitstalige wereld omarmde het nieuwe volkslied. Het kwam terecht in verzamelbundels, werd op scholen onderwezen. Silcher (ook bekend van Die Loreley) werd zo beroemd dat er een planetoïde en een druivensoort naar hem genoemd zijn. Voor de gemiddelde Duitser was tot diep in de twintigste eeuw Der Lindenbaum eerst en vooral het bekende lied van Silcher. De Duitser die Winterreise voor het eerst hoorde moet hebben gedacht: Ach, der Schubert heeft een volksliedje verwerkt in zijn cyclus...
De Engelstalige Wikipedia denkt dat nog steeds: Am Brunnen vor dem Tore: Also set by Franz Schubert, but popular in Silcher's version.
In het Derde Rijk werd Friedrich Silcher omarmd door het regime - de Nazi's waren dol op volkstümlich mannengezang. Marcheren en zingen. Goed voor de moraal.
Silcher kon daar uiteraard niks aan doen. Hij kon er ook niks aan doen dat het volk liever zijn rechttoe-rechtaan versie had dan de subtiele, duistere kunst van de ongelukkige, geniale jonge Wener.
Silcher had overigens wel de goede smaak om bij zijn koorzetting eerlijk te vermelden dat het een bewerking betrof van een origineel van Schubert.
Maar hij had met zijn schoolmeesterspoten van dit meesterwerk moeten afblijven!
Gelukkig heeft de geschiedenis rechtgesproken. Druif en planeetje en monumenten ten spijt is Silcher vergeten. En Schubert...
***
Pauze
Moegezongen hing ik mijn luit aan de wand,
Heb haar omwikkeld met een groene band -
Ik kan niet meer zingen, ik ben te verward,
Vind geen bezwerende rijmen voor mijn hart.
Mijn verlangen, zelfs mijn brandende pijn
Kon ik verklanken in speels refrein,
En als ik klaagde zo zoet en fijn,
Meende ik toch: mijn leed was heus niet klein.
Ach, hoe groot is van dit geluk de last,
Dat geen klank op aarde er echt bij past?
Nu, lieve luit, rust stil aan die spijker daar!
En strijkt er een briesje over een willige snaar,
En raakt er een bij met haar vleugels jou aan,
Dan voel ik een rilling langs mijn leden gaan.
Waarom liet ik dat lint zo lang onberoerd?
Vaak waait het langs jou met een zucht die vervoert.
Is het de naklank van mijn hartsverdriet?
Of toch het voorspel van mijn nieuwe lied?
Pause (Wilhelm Müller), door Franz Schubert opgenomen in Die Schöne Müllerin (1823), D795
vrijdag 4 juli 2025
SNELSCHRIJVEN
Over deadline gesproken: dit is pas racen tegen de klok. Over een klein half uur komt mijn zoon deze computer ophalen. Google Drive werkt niet meer. Het wordt niet meer ondersteund door de software die draait op mijn type Mac. Zo dwingen de geldwolven bij Apple de gebruikers nieuwe apparatuur aan te schaffen. Mijn zoon heeft een list bedacht om hun strategie te omzeilen en terwijl hij die uitvoert zal hij ook de Mac opensnijden (schroefjes en boutjes hebben ze niet meer, die uit één stuk gegoten toverdozen) om een nieuwe harde schijf te installeren. Ondertussen krijg ik een laptop te leen. Maar omdat ik niet weet hoe een en ander zal verlopen tik ik dit blogje nu dus in vliegende haast. Want vrijdag moet er iets verschijnen, dat spreekt. Noem het een neurose. De dagen dat ik zomervakantie nam, anders dan tijdens buitenlandse reizen, zijn voorbij.
De uitdaging bevalt me eigenlijk wel, merk ik. Ik stel mezelf zeer weinig literaire eisen vandaag. Er is maar één voorwaarde: dat dit af is voordat de bel gaat.
Collega-blogger en vriend De dwarse man heeft, alweer zo'n tien jaar geleden, een aantal gedichten geschreven over Turfman, een geheimzinnige afspiegeling van hemzelf die het schuurtje in zijn tuin bewoonde. De gedichten waren in principe rijmloos, maar hadden een sterk metrum. Het voornaamste vormvereiste was hun lengte: ze bestonden ieder uit exact acht regels. Het bijzondere aan de reeks, die hij op het hoogtepunt van het artistieke succes abrupt liet eindigen, wijzer dan Bob Dylan, Sinatra en Heintje Davids bij elkaar, was het ontstaan: elke woensdag om twaalf uur precies begon mijn vriend te tikken en om kwart over twaalf moest het vers klaar zijn. De gedichtencyclus heeft door die tijdsdruk iets van het ademloze van een jazz-improvisatie.
Natuurlijk had ik kunnen anticiperen op de komst van mijn zoon en me vanmorgen in alle rust aan mijn wekelijks (vroeger tweemaal per week! Lui ben ik geworden...) blogje kunnen wijden. Maar ik had zin om naar buiten te gaan want het weer was mooi, helderblauw en niet te warm, en na die drukkende, abjecte en kwaadaardige hitte van eerder deze week was het een aantrekkelijk vooruitzicht om een eind te wandelen. Ik strekte de benen en liep naar de stad om de vrijdagse boekenmarkt op het Spui te bezoeken. Ik zocht niets bepaalds maar ik was er al een tijdje niet geweest.
Na de Leidsestraat met zijn verzameling onbegrijpelijke toeristenwinkels die uitsluitend plastic poppetjes of gekleurd snoep of slechte kaas verkopen was het een verademing de door een leven van boeken kromgebogen mannen te zien, sommigen inmiddels aardig tandeloos, een stok ter hand, een sjekkie in de mond. De ruggen van de boeken, leer, stof of papier, met de namen van schrijvers waarvan in elk geval de toeristen van de Nutella-straat nooit gehoord zullen hebben las ik op mijn gemak, mijn leesbril op het hoofd. Net als tijdens mijn vorige bezoek vond ik niets van Vestdijk, de vrijwel vergeten en door mij te laat ontdekte grootheid, - ja toch: drie prachtig uitgegeven dichtbundels. Maar voor de poëzie van Simon is het nog iets te vroeg. Als het me net zo vergaat als eerder met Simenon en Dickens zal ik, nadat ik alle romans heb gelezen, nieuwsgierig op zoek gaan naar méér. Ik zal dan spijt hebben dat ik die paar tientjes niet heb uitgetrokken om die mooie deeltjes verzen aan te schaffen; Thanatos aan banden, de titel alleen al! Wat maakt het uit dat de sectie poëzie in mijn boekenkasten overvol is (de bundels staan zo strak tegen elkaar aan geperst dat ik ze er slechts met moeite uit kan halen) - ik ben al begonnen te stapelen, dat kan best nog een tijdje zo doorgaan, tot ik de moed heb verzameld om onzinnige en nooit gelezen deeltjes weg te doen of totdat ik de enige stukken muur die nog vrij zijn met nieuwe planken heb bekleed.
De bel! Ik lees dit niet over. Hopelijk tot volgende week, lezer.
vrijdag 27 juni 2025
SCHRIJFSESSIE
Ik meldde me netjes bij het meisje achter de balie.
'Ik heb een afspraak met H.,' zei ik.
'Die heeft een spoedoperatie,' zei ze. 'Maar ik zal zeggen dat je er bent.'
Ik ging buiten op een bankje zitten. Het was grijs en broeierig weer maar er stond een onrustige wind. Ik had juist een mooi, duur woord op Wordfeud ingetoetst toen de assistente haar hoofd om de buitendeur stak. 'H. zegt dat je wel alvast naar boven kunt gaan.'
Ik ging de trap op, passeerde de operatiekamer waar H. met naald en draad de buik van een discreet afgedekt beest aan het dichtnaaien was. Hij stak een hand op: 'Zo klaar!'
In de zitkamer hoorde ik een onzichtbare hond zachtjes blaffen toen ik de deur opendeed. Voor de zekerheid ging ik nog maar even op het balkon zitten. Je weet maar nooit hoe een Pomeriaantje kan bijten als de baas er niet bij is.
'Een abces op beide nieren! Weet je hoe groot de statistische kans daarop is?' Mijn neef de dierenarts ritste een gitaar uit haar foedraal. Ik haalde pen en opschrijfboekje tevoorschijn. 'Praktisch nul!'
We gingen aan de slag. Assistente E. rondde het een en ander af, redderde wat, dronk een glas rosé met ons mee, groette en nam de hondjes mee naar huis. Nu en dan kwam het baliemeisje boven.
'Wat zijn de bijwerkingen van Tlazolteolf?'
'Slaperigheid, onder andere. Staat allemaal in de bijsluiter.'
'Ja, maar ze wil het van de dierenarts zelf horen.'
'Slaperigheid, onder andere.'
Sluitingstijd. Daarna waren er twee mannen over die al snel weer jongens werden. Ouwe jongens die herinneringen aan hun gezamenlijke kindertijd uitwisselden. H. vertelde me anekdotes over mezelf die ik niet kende. We hadden onze jeugd heel verschillend beleefd. Had ik werkelijk toen hij me de naam van het meisje vertelde waarop hij verliefd was, op mijn Russische kindergitaartje spontaan een liedje geïmproviseerd: Ursula! Ursula!? Het zou het een en ander verklaren. In mijn herinnering was ik een stil en verlegen jongetje toen. De jongen die zijn stemde durfde te verheffen kwam pas veel later en hoorde niet bij mijn oorspronkelijke ontwerp. Dácht ik altijd.
De pizza's van de grill/bar aan de Marathonweg waren op. In dierenvlees had H. geen trek. We besloten wat voorgerechten en bijgerechten te delen. Zo aten we een aubergine parmigiana schnitzel, burrata, geroosterde courgette en wortel en twee soorten frietjes. Mijn neef liet er een koelemmer rosé bij komen. Losse glazen was onzin want het zou tóch wel een hele fles worden, oordeelde hij wijs. We proostten op het liedje dat we de afgelopen uren handen en voeten hadden gegeven. De tekst stond op papier, de structuur was duidelijk. De studio was geboekt. Nu nog muzikanten, een volkszanger en een rapper vinden en dan was het nieuwe Amsterdamse lijflied een feit.
vrijdag 20 juni 2025
ZONNEWENDE
De tas is zo gepakt. Een paar boeken, wat elastieken voor mijn dagelijkse rek- en strekoefeningen, een schetsboekje en wat potloden. Opladers en dat soort nuttige dingen die je op reis nooit mag vergeten hoeven niet mee - in het huis van mijn vriendin is alles aanwezig. Voor de vorm, voor het vakantiegevoel, bevestig ik mijn zakmes aan mijn broekriem.
In Coronatijd organiseerden mijn dochters en hun vrienden een alternatief Castlefest, op het land van mijn vriendin, tussen de appelbomen. Het was fijn en voor herhaling vatbaar maar toen de beperkingen werden opgeheven ging alles al heel snel weer zijn gewone gang. Het nog eens te organiseren, zo'n Farmhousefest, was wel het voornemen maar het duurde tot een paar maanden geleden dat er ernst mee werd gemaakt.
Morgen is het 21 juni. Solstitium, zonnewende. Een heidens, Keltisch feest. Mijn dochters voelden hun heksenhart sneller kloppen en zetten zich achter de naaimachine voor het maken van witte gewaden. Er werd mede besteld bij de Gall & Gall. Morgen, als Amsterdam op het hete asfalt feest, dansen zij in de weide.
Ik geef de plantjes extra water. Verschoon de kattenbakken. Voeg nog even een maat aan een nieuw koorstukje toe. Mijn dochter brengt de sleutel naar de kattenoppas. Kalm aan, drie kwartier rijden. We gaan op reis, maar blijven thuis.
vrijdag 13 juni 2025
DROOMLOCATIE
De lezer van dit blog met een sensitief oor en een goed geheugen heeft me weleens iets horen zeggen over faalangstdromen. Het vreemde met die dromen is dat ze heviger en frequenter worden naarmate ik minder actief ben op het podium. Toen ik jong en vol ambitie was en regelmatig in de schijnwerpers stond van operabühne of concertzaal bleven zulke nachtmerries in elk geval voorafgaande aan mijn optredens uit. Achteraf sprong er wel eens een snaar of waaide er een flard bladmuziek van een lessenaar. En net als bijna al mijn vakgenoten stond ik soms onaangekleed op het nachtelijk toneel of was ik mijn teksten plotseling vergeten.
Je zou denken dat dit nachtelijke twijfelen aan je eigen capaciteiten minder wordt in de loop der jaren. Als je rustig leeft en bijna alles een herhalingsoefening is waarvoor je normaal gesproken in wakende toestand je hand niet omdraait, waarom zou je in je slaap dan nog zo gekweld worden door nare demonen? Toch wordt het erger in plaats van minder. Heel soms heb ik zelfs beklemmende dromen over een gewone doordeweekse koorrepetitie. Mijn vriendin en ik moeten daar dan om lachen, zij vol onbegrip, ik een beetje zuur. Blijkbaar is het de blootstelling aan een groep mensen die telt; of het de Grote Zaal of de sacristie van de Hofkerk is maakt dan niet uit.
Vanochtend (ik had de katten naar buiten gejaagd en hoopte nog wat te slapen hoewel het al licht begon te worden) was het weer goed raak. Dat weer is niet juist, want zoals vanmorgen kende ik mijn demon nog niet. Punt één ging het over een concert dat nog moest kómen, en was het geen nachtelijke verwerking van weggeduwde spanning, zoals meestal; punt twee betrof het mijn nu al ruim twee decennia durende artistieke bemoeienis met Nieuw-West, wijk van mijn jeugd. In de liedjes en theaterstukken die ik daarover maakte heb ik blijkbaar zoveel vertrouwen (of ze voelen zo vertrouwd) dat ik niet het idee heb op mijn tenen te lopen. Er hoeft dus ook niets verwerkt te worden.
Tot vanmorgen dus.
Jan stond naast me, gitaar in de aanslag, en keek me ernstig, afwachtend aan. Het was vijf voor zeven. Om zeven uur zou het concert beginnen. Er klopte van alles niet, er was veel onzeker. Toen de mensen zaten en we moesten gaan spelen bleek dat ik mijn teksten nergens kon vinden. De vellen papier waren hopeloos verward, de goede waren er niet bij. Melodieën, akkoorden? Geen idee. Na een paar moeilijke minuten die uren leken besloot ik maar eens genadeloos eerlijk te zijn. 'Er is iets niet goed in mijn hoofd,' zei ik tegen het verbaasde publiek, 'ik kán dit niet meer.'
Jan vergoelijkte mijn opmerking en zei troostend dat het wel weer zou gaan als ik het goede blaadje maar zou vinden.
Ik werd wakker met hartkloppingen en een gevoel van grote bedruktheid.
Maar, besloot ik om mezelf op te peppen, ik was in elk geval eerlijk geweest. De pijnlijke grens tussen binnen en buiten, tussen wat je bent en wat men van je verwacht was daarmee voor het eerst in een droom opgeheven.
Aanstaande zondag om 16:00 uur presenteren we deel 10 van Tussen Andreasplein en Zwarte Pad, het 'literaire jaarboek' voor Nieuw-West, dat Fred Martin en ik naar een tweede lustrum hebben getild. In het fraaie Van Eesteren Museum aan de Sloterplas. Ik zing met Lucas van Helsdingen op sopraansax wat goede oude liedjes over mijn buurt. Denk ik. Hoop ik.
Uit het voorwoord:
'In de loop van deze serie "literaire jaarboeken" hebben wij, de samenstellers, meerdere malen onze verbazing uitgesproken over het succes van de reeks. Of, laten we het bescheidener formuleren: de onverwachte continuïteit van wat begon als een leuk, eenmalig idee.
Nu we bij nummer tien zijn beland hebben we nóg meer recht van spreken. Maar tegelijkertijd daalt er een soort rust neer. Met tien is het altijd goed. Als we nu stoppen, hebben we een mooi resultaat bereikt. Een tiental boeken de wereld ingestuurd te hebben met verhalen over Nieuw-West, in evenzoveel jaren, dat is niet niks. Geen andere Nederlandse stadswijk kan daaraan tippen.
En als we doorgaan, is het een tijdlang ook goed, wat we ook doen of nalaten: 11 is een mooi getal (twee keer hetzelfde cijfer, het gekkengetal), 12 is een dozijn en een heilig getal, 13 - dat is alle dertien goed…
Daarna wordt het lastiger. 14 en 15 gaan nog wel (twee weken en drie lustrums) maar dan wordt het doorzetten tot je bij de 20 komt.'





.jpg)











_door_Jo_Koster.jpg)








