Toch nog onverwacht was het een zoele avond. Ik had met mijn vriend E. afgesproken en we besloten buiten op het terras te gaan zitten. Ik had hem lang niet gezien, we moesten weer even aan elkaar wennen. Bij muntthee en décaf namen we de feiten door. Een update die vooral over de kinderen ging want in onze eigen levens veranderde er niet zo heel veel meer in één, twee jaar. Eenmaal weer op de hoogte van elkaars omstandigheden ontspanden we allebei. E. is psychiater en het gesprek kwam al gauw op zijn vakgebied. We waren op dreef, woorden en zinnen vlogen als luchtige shuttles in de nazomeravond heen en weer, steeds sneller. E.’s vrolijke lach gaf ze extra vaart mee.
Nadat we uitgebreid de oosterse met de westerse aanpak hadden vergeleken, meditatie tegenover cognitieve gedragstherapie, kwam mijn vriend tot de bevredigende slotsom dat ze eigenlijk allebei hetzelfde beoogden: het afstand nemen van de eigen gedachteconstructies, het objectiveren, aanvaarden en daarmee loslaten van het eigen psychische lijden. We kwamen te spreken over Zen, over het pure bewustzijn, het waarnemen van de werkelijkheid dat niet bemodderd wordt door een regen van smoezelige gedachten. E. dacht lang niet altijd, bekende hij schaterend, hij kon vrij gemakkelijk gedachteloos ‘alleen maar zijn’, een piekeraar was hij nooit geweest. Ik benijdde dat. Ik streefde het na, maar echt goed wilde het nog niet lukken, de vertellende stem in mijn hoofd onthield zich zelden van commentaar. Wel kon ik wat die innerlijke criticaster te melden had gemakkelijker loslaten: piekeren deed ik steeds minder, dankzij mijn dagelijkse sessie op mijn yogakussentje.
E. vertelde over een foto van een Tai Chi beoefenende Chinese monnik, die zo’n zotte, wezenloze glimlach had, dat hij er vreselijk om moest lachen. Hij hoefde maar aan die foto te denken of hij snapte wat onthechting inhield, en kon lachen om de absurditeit van het bestaan. Levenswijsheid met een glimlach, instant verlichting door een foto, kon het zo makkelijk zijn?
Hij vertelde over zijn kat, die lag te soezen maar plotseling een gedachte kreeg en opstond om dringend iets te gaan doen. Maar halverwege de tuin was de gedachte verdwenen - de kat keek haar verbaasd na en liet zich ter plekke weer op de grond zakken om zijn woordeloze mijmering te vervolgen.
‘Ik heb met verschillende Zenmeesters samengeleefd – allemaal katten’, citeerde ik Eckhart Tolle.
Ik liep naar huis en genoot na van het geanimeerde gesprek, de vrolijke ontmoeting. Maar halverwege het trappenhuis kreeg ik een gedachte. Ik had van alles willen vragen, advies, steun, raad. In plaats daarvan had ik vrolijk zitten kakelen en een licht ijdel plezier gehad in mijn eigen woorden.
De gedachte zei dat ik dat moest betreuren. Maar terwijl ik de deur opende en mijn eigen oranje zenmeester groette verdween ze weer, de gedachte. Ik maakte een geroosterde boterham met marmelade, dronk nog een glas Açaibessensap, las een hoofdstukje in De tienduizend dingen van Maria Dermoût, en ging vredig slapen.
Nadat we uitgebreid de oosterse met de westerse aanpak hadden vergeleken, meditatie tegenover cognitieve gedragstherapie, kwam mijn vriend tot de bevredigende slotsom dat ze eigenlijk allebei hetzelfde beoogden: het afstand nemen van de eigen gedachteconstructies, het objectiveren, aanvaarden en daarmee loslaten van het eigen psychische lijden. We kwamen te spreken over Zen, over het pure bewustzijn, het waarnemen van de werkelijkheid dat niet bemodderd wordt door een regen van smoezelige gedachten. E. dacht lang niet altijd, bekende hij schaterend, hij kon vrij gemakkelijk gedachteloos ‘alleen maar zijn’, een piekeraar was hij nooit geweest. Ik benijdde dat. Ik streefde het na, maar echt goed wilde het nog niet lukken, de vertellende stem in mijn hoofd onthield zich zelden van commentaar. Wel kon ik wat die innerlijke criticaster te melden had gemakkelijker loslaten: piekeren deed ik steeds minder, dankzij mijn dagelijkse sessie op mijn yogakussentje.
E. vertelde over een foto van een Tai Chi beoefenende Chinese monnik, die zo’n zotte, wezenloze glimlach had, dat hij er vreselijk om moest lachen. Hij hoefde maar aan die foto te denken of hij snapte wat onthechting inhield, en kon lachen om de absurditeit van het bestaan. Levenswijsheid met een glimlach, instant verlichting door een foto, kon het zo makkelijk zijn?
Hij vertelde over zijn kat, die lag te soezen maar plotseling een gedachte kreeg en opstond om dringend iets te gaan doen. Maar halverwege de tuin was de gedachte verdwenen - de kat keek haar verbaasd na en liet zich ter plekke weer op de grond zakken om zijn woordeloze mijmering te vervolgen.
‘Ik heb met verschillende Zenmeesters samengeleefd – allemaal katten’, citeerde ik Eckhart Tolle.
Ik liep naar huis en genoot na van het geanimeerde gesprek, de vrolijke ontmoeting. Maar halverwege het trappenhuis kreeg ik een gedachte. Ik had van alles willen vragen, advies, steun, raad. In plaats daarvan had ik vrolijk zitten kakelen en een licht ijdel plezier gehad in mijn eigen woorden.
De gedachte zei dat ik dat moest betreuren. Maar terwijl ik de deur opende en mijn eigen oranje zenmeester groette verdween ze weer, de gedachte. Ik maakte een geroosterde boterham met marmelade, dronk nog een glas Açaibessensap, las een hoofdstukje in De tienduizend dingen van Maria Dermoût, en ging vredig slapen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten