vrijdag 10 oktober 2025

Hanenbalken en heldentenoren


Mijn vriend Frank was een leergierige man. Hij wist bijvoorbeeld alles van vogels, van koken, hoornspelen of van Leonardo Da Vinci. Maar zoals bij veel mensen met ASS waren zijn interesses even fanatiek als beperkt. In het jaar voor zijn dood kwamen we 's avonds uit een restaurant waar hij nog graag eens wilde eten. Er was een mooie sterrenhemel. Frank keek omhoog en zei met weemoedige verbazing dat hij na zestig jaar op aarde nog niets van de sterren wist. 'Nou ja, jammer dan,' besloot hij op z'n Amsterdams. 'Het is nu te laat.'
Ik geloof niet dat ik, wat mijn dochters en vriendin ook zeggen, iets van een autist heb. Een contactgestoorde hork kan ik zijn ja, en compulsief gedrag is me niet vreemd. Maar ik ben, in weerwil van alle verlegenheid, empathisch betrokken bij mijn medemens en heb eerder te veel dan te weinig interesses. Mijn leergierigheid is echter periodiek en manifesteert zich vooral als koorts of griep me dwingt tot malende eenzelvigheid. 
Dinsdagnacht lag ik lang wakker. Ik heb een nieuwe bank gekocht. De oude moet uit huis getakeld worden, de nieuwe op de een of andere manier naar boven. Ik stelde bezorgd vast dat ik deze gang van zaken niet onder controle had en me van de technische aspecten, ondanks eerdere ervaringen, geen voorstelling kon maken. Na bijna zeventig jaar op aarde wist ik niets van de kunst van verhuizen. In plaats van Franks Nou ja, jammer dan sloeg ik aan het piekeren. Soms stond ik op om oude dagboeken of foto's te raadplegen. De piano uit mijn eerste huisje werd vereeuwigd toen hij naar buiten werd getakeld met een hijskraan. Waren de kleine ramen van het boerderijtje uit hun sponningen gelicht? (En zo ja, hoe ging zoiets dan? Ik had niet goed opgelet en te veel op andermans expertise vertrouwd.) Ik herinnerde me hoe ik angstig toezag hoe de grote zwarte Yamaha midden in de lucht hing, licht slingerend, toen hij, vijf jaar later, naar vierhoog werd verhuisd. Ook mijn vleugel werd geloof ik nog met touw-en-blok omhoog gebracht maar latere verplaatsingen naar en van de wisselwoning gingen met een verhuislift. 
Niet helemaal tevreden maalde ik verder. Mijn vader oefende zijn eindexamenstuk, het pianoconcert in a van Edvard Grieg, op het zolderkamertje in de Rijnstraat waar hij, verloofd met mijn moeder, inwoonde. Dat kamertje (ik herinner het me nog goed: mijn opa's werkbank stond er later) lag aan de kant van de binnentuinen. Zelfs als de huizen daar aan de straatkant hijsbalken hadden (wat ik op dat moment betwijfelde) - hoe was die piano achter op zolder terechtgekomen? Via de steile trap? Door de nauwe kamertjes van de buren?
Ik vergat de slaap, deed het licht aan. Een halfuur later wist ik alles wat er zo gauw te leren viel over hijsbalken. Amsterdam telt nog zo'n 50.000 huizen met zo'n hanenbalk. Oorspronkelijk bedoeld voor pakhuizen breidde Amsterdam de handige functie uit naar woonhuizen, een in Nederland zeldzaam en in het buitenland vrijwel onbekend verschijnsel.
Maar... bij afwezigheid van de mogelijkheid om te hijsen, hoe kwam een piano dán boven? Ook in Parijs woonden op de zesde etage mensen die pianospeelden. Via de trap blijkbaar, die in dat geval breed genoeg moet zijn: brede trappenhuizen zijn in Parijs weer gewoner dan in het smal-gebouwde Amsterdam.
Ik dacht aan Laurel en Hardy die in The Musik Box (1932) als stuntelende verhuizers een pianola een enorm hoge trap op zeulen. Blijkbaar waren lichaamskracht en improvisatie een belangrijk onderdeel van verhuizen in het verleden. Je kon wel alles onder controle willen hebben maar zo werkte de wereld niet. Hoog in het gebouw wilde men een piano. Die kwam er, met veel duwen en trekken, als het enigszins kon, of hij kwam er niet... 
De volgende middag onderweg naar de griepprik keek ik met nieuwe blik naar de huizen in mijn buurt. Bijna overal hijsbalken, simpel functioneel of sierlijk decoratief. Was me nooit eerder opgevallen. Er was nog veel te leren, niet alleen over de sterren, maar zelfs over de meest alledaagse dingen. 

                                                                      *

De griepprik verdubbelde mijn verkoudheid. Om de een of andere reden (misschien omdat ik onderweg naar de dokter door de Wagnerstraat was gelopen?) zocht ik 's avonds de aria In fernem Land uit Wagners opera Lohengrin op, de zogenaamde Gralserzählung. Mijn vader had die ook graag gezongen, met zijn bescheiden maar dappere tenor.
YouTube gaf me meer versies dan ik aan kon. Ik vergeleek er uiteindelijk zes met elkaar. Kwam tot de conclusie dat de oude heldentenoren Lauritz Melchior (1890-1973) en Wolfgang Windgassen (1914-1974) vocaal soeverein en superieur waren, dat Peter Hofmann (1944-2010) en René Kollo (1937), wegens hun uitstapjes naar de lichte muze in de vorige eeuw vaak met opgetrokken neus besproken, imposant waren, evenals Siegfried Jerusalem (1940). Maar mijn keus ging toch, ondanks de moeilijke plekjes in zijn donkere stem, naar de junior van het gezelschap: Jonas Kaufmann (1969). Bij hem keek ik geboeid en ontroerd de zes minuten film helemaal uit. Een artiest, een kunstenaar zo goed als een zanger.


Naschrift: 's nachts googlede ik naar Wolfram von Eschenbach, de Zwaanridder en de troubadours en minnezangers. Al verder zoekend besefte ik dat ik toch heus véél te weinig wist van de middeleeuwen. Halverwege een derde artikel over de Kruistochten sprak ik mijzelf streng toe. 


Geen opmerkingen: