dinsdag 14 mei 2013

WE ARE BACK


De krakers zijn terug.
Toen ik zondagmiddag thuiskwam werd me de weg versperd door een oploopje. Een groep in het zwart geklede jonge mensen stond in feestelijke stemming bijeen. Twee ervan waren midden op de weg met de politie in gesprek. Oom agent stond met zijn rug naar me toe tegen de open deur van zijn wagen geleund. De meisjes zagen me stapvoets naderen en wilden ruimte maken zodat ik kon passeren maar hij bleef staan waar hij stond. Een zwaar symbolisch obstakel, onverzettelijk. Het gezag dat zijn functie ook bij niet handelen uitstraalde hield ons in een patstelling waaraan pas een einde kwam toe hij zei: ‘Als jullie rustig aan doen, gaan jullie je gang maar. Succes.’
Hij sloot zijn portier, trok op, en ik volgde hem. De meisjes keken even glimlachend mijn auto in voor ze zich weer onder het stoepfeestje mengden.
Boven keek ik neer op de menigte. De meesten zaten in kleermakerszit op de stoep. Ik begreep voor het eerst waarom het Engelse woord voor kraken to squat is. Het was strikt genomen dan wel geen hurken wat hier beoefend werd, maar het kwam er wel dichtbij. Een vrolijk babbelend yogaclubje op een uitstapje in de buitenlucht. Straks zouden ze de ogen sluiten en in meditatie gaan, het ‘oohm’ zou de straat doen gonzen. Die gedachte werd doorkruist door het inzicht dat ik zojuist getuige was geweest van de lokale uitvoeringspraktijk van het uit 2010 daterende kraakverbod. Amsterdam had toen stoer aangekondigd het verbod niet te zullen handhaven, en het had woord gehouden.
Ik bekeek de groep wat nauwkeuriger. Er waren ongure types bij, met manische ogen en monden waaruit tanden misten, maar ook heel gewone, zelfs keurige meisjes. Mijn oudste dochter, die een alternatieve smaak van uitgaan heeft, zei dat ze een meisje kende van de Cave. Had je ook rangen en standen bij krakers? Een paar verkenners waren inmiddels het bij vorige ontruimingen totaal verwoeste pand binnengegaan, een mijnwerkerslampje op het voorhoofd. Jongens met bezems volgden. Daarna was het de beurt aan een gereedschapsbrigade. Op een handkar lagen trays met halveliterblikken van het allergoedkoopste bier, al gauw een liter of dertig, veertig bij elkaar. Een Spaanse jongen kwam druk gebarend naar buiten, rukte er een uit het plastic, opende het en wierp een eerste schuimende slok op de grond, als een plengoffer aan een onbekende heidense god. Diep drinkend verdween hij weer in het gat dat was gezaagd in de barricades. Even later wapperden de eerste banieren van de gevel, “WE ARE BACK”.
Ik vroeg me af waarover al die mensen toch zo druk aan het praten waren, in zoveel verschillende talen door elkaar, Slavische, Germaanse en Romaanse. Gaven ze lucht aan hun opwinding, zeiden ze maar wat, of hadden ze echt iets te bespreken? Waarover praten krakers? Ik besefte dat ik van deze alweer vijftig jaar bestaande tegencultuur niets wist, behalve wat ik uit films en boeken had opgedaan.
Het verlangen kwam in me op om eens een kijkje te gaan nemen aan de overkant. Ik wilde dat spookhuis wel eens van binnen zien. Ik zou me als journalist kunnen voordoen, of gewoon als nieuwsgierige blogger. Wie weet was er wel een leuk meisje dat een goed gesprek met een grijze heer met Sean Connery-wenkbrauwen interessant vond. Ik verwierp het idee glimlachend. Meer dan de breedte van mijn straat scheidde me van wat daar aan de overkant gebeurde.
Toen ik ’s avonds laat de gordijnen opende keek ik niet langer in het holle zwarte oog van een dood pand. Een zee van vlammetjes deinde er, waxinelichtjes, die vriendelijk flakkerden. Er doorheen bewogen zich zwarte silhouetten in een mysterieus schimmenspel.

Geen opmerkingen: