vrijdag 10 mei 2013

DIKKIE


Dinsdag hebben we onze kat Dikkie moeten laten inslapen. Blaasgruis, verstopping en nierfalen zijn hem fataal geworden. Mijn neef de dierenarts heeft er alles aan gedaan om het tij te keren maar kon de optredende complicaties niet meer de baas.
Dikkie, bijgenaamd de Dikke, werd geboren op 11 juli 2000. Van het oorspronkelijke nest van vier overleefden twee het niet: een zwart-wit scharminkeltje met als werknaam Napoleon werd door moeder Tijger doodgeplet en door ons aan de Reinier Vinkeleskade begraven; een schildpadkatje met een waterhoofd en lodderoogjes brak zijn nek toen hij van een stoel viel. Wij waren op vakantie en hoorden het van de kattenoppas.
Toen de keus ging tussen de twee overgebleven kittens kozen we voor de grovere Dikkie in plaats van voor zijn elegante zusje, omdat we dachten dat Tijger een mannetje makkelijker naast zich zou dulden. Zusje ging naar een vriendje van mijn zoon en leeft bij mijn weten nog. Minous heet ze. Een krengetje geworden, dus onze keus was de juiste.
Dikkie was het verzamelpunt van alle gezonde genen van zijn klassiek cyperse moeder en zijn oranje vader. Groot en sterk, breed van borst, lang van staart, glanzend van vacht, met een mooie heraldische tekening van symmetrische zwarte strepen. Helaas erfde hij van vaderskant een beperkte intelligentie. Waar die dikhoofdigheid bij zijn verwekker niet opviel omdat die zich stil hield, zo ver mogelijk uit de buurt van zijn eenmalige sekspartner die na de paring een diep wantrouwen tegen hem was gaan koesteren, trad die in Dikkie opvallend naar voren. Hij leerde traag. Na veel, heel veel afkijken deed hij zijn moeder na, zonder echter de redenen van haar gedrag te begrijpen. Tijger schoof met het waterbakje om ons te waarschuwen dat het leeg was. Dikkie klepperde ermee als hij honger had, of zomaar, uit onvrede. Het water klotste er overheen. Tijger is kieskeurig en heeft een gevoelig ingewand. Als zij een ongewoon merk brokjes uitkotste deed hij dat ook, met volle overtuiging, hoewel hij een maag als een ijzeren pot had.
Omdat we in zijn vormende weken, toen het nest rond begon te scharrelen, buitenslands waren en er alleen eenmaal daags een meisje langskwam om te voederen en te verschonen, was Dikkie schuw voor mensen. Hij richtte zich op vader en moeder en negeerde ons zoveel mogelijk. Daardoor leek hij nogal karakterloos: karakter in een dier ervaren we door het contact dat we ermee hebben, het is toch vooral een menselijke projectie, een menselijk concept.
Dikkie was bang voor ons en voor alles wat ongewoon was. Niet alleen bij onweer, maar ook bij een fikse regenbui, zelfs bij sneeuwval schoot hij onder het bed. Na Oud en Nieuw zag je hem minstens een dag niet. Als Tijger de nacht op mijn bed doorbracht zwierf hij verloren door het huis en riep als een oversized baby om zijn moeder. Mrauw, mrauw! Die spitste dan geïrriteerd haar oren.
Maar langzaam, heel langzaam, naarmate hij ouder werd, overwon hij zijn schichtigheid en zijn distantie. Ook daarin besloot hij zijn moeder te imiteren. Die is praatgraag. Hij begon net als Tijger terug te miauwen als je hem toesprak. Toen hij een welgedane heer op leeftijd was geworden had hij voldoende moed verzameld en begon hij aarzelend te experimenteren met affectie. Als je hem aaide schoot hij niet meer weg maar reageerde eerst welwillend, dan zelfs enthousiast. Met de juiste vorm wist hij zich alleen nog geen raad. In plaats van de streling rustig en fier te ondergaan zakte hij slaafs door zijn rug. Later verloor hij dat laffe hondjesachtige, maar keerde uit pure opwinding uitnodigend zijn kont naar je toe, keer op keer, terwijl het toch de kop was waarop we het gemunt hadden.
Ik mocht hem graag plagen. Hij was het ideale slachtoffer van hilarische spelletjes, in zijn klunzige argeloosheid. ’s Ochtends miauwden de katten in koor voor mijn slaapkamerdeur, als mijn ontwaken ze te lang duurde. Opende ik de deur, dan schoot Dikkie met een gespierde boog mijn kamer in. De deur te sluiten terwijl ik veinsde de anderen te gaan voeren was dan erg verleidelijk. Liet ik hem na een paar angstige tellen vrij, dan rende hij in blinde paniek naar de voederplek, om verbijsterd te ontdekken dat de bakjes nog leeg waren. Zijn impulsen moesten onmiddellijk bevredigd worden, daarin leek hij wel wat op zijn baas, toen die nog dronk. Als ik het pak brokjes boven zijn bakje hield duwde hij het met een ongeduldige kopstoot opzij, waardoor hijzelf en de vloer onder het neerstromende kattenbrood kwamen te zitten.
In al zijn stunteligheid en aandoenlijke onvolmaaktheid was hij er toch het bewijs van dat dieren bij kunnen leren en zich kunnen ontwikkelen, karakter kunnen vormen waar dat eerst ontbrak. Een echte schootkat is Dikkie nooit geworden maar een lieve huisgenoot wel. Eentje die goeiig met zich liet sollen, en behalve als hij honger, dorst of pijn had tevreden en lui lag te slapen, alleen even met zijn snor ritselde als je zijn naam noemde.
Het is stiller in huis, we zullen hem missen, de Dikke.

1 opmerking:

Daniël zei

Gecondoleerd. Weer een plaatselijk beroemde kat overleden, sinds Meneer.