vrijdag 25 januari 2013

WINTERS

Aan het eind van een lange koude dag zocht ik verheugd de warmte van mijn bed op. Normaal slaap ik naakt. Maar deze dagen van vorst houd ik de lange onderbroek die ik overdag onder mijn kleren draag ook ‘s nachts aan. En mijn T-shirt. Nog net geen sokken. Terwijl ik mijn geest open stelde voor de slaap kwamen er herinneringen boven aan de winters van mijn jeugd. Als kind waren er geen bijzondere kledingvoorschriften nodig, want ik droeg natuurlijk een pyjama, met streepjes of figuurtjes, poppetjes of beertjes. Naakt slapen was niet eens iets voor naturisten, ik kon het me eenvoudig niet voorstellen.
Een belangrijk attribuut in de winterse slaapceremonie was de kruik, zorgzaam door mijn moeder klaargemaakt. Eerst was die inderdaad kruikvormig, een literfles van glimmend metaal, stevig afgesloten met een schroefdop waaraan een ring zat. Daaromheen zat een gebreide sok. Dat was oppassen, want je kon je voeten branden aan de plekken waar het wollen weefsel door slijtage of amateuristisch breiwerk niet helemaal sloot en het gloeiende ijzer bloot lag.
Later werd de oerkruik vervangen door een platte zak van rubber. Ik had er in geen jaren aan gedacht, maar zag hem weer voor me. Roze, met ribbeltjes. Die zak klotste als je hem bewoog. Als hij lauw werd was het een onaangenaam en loos ding dat in de weg lag. De echte kruiken kon je tenminste met je tenen wegduwen. Alleen als je er per ongeluk tegenaan stootte gaf dat een onprettig gevoel: een koude indringer in je bed.
’s Morgens vroeg stelde ik het opstaan zo lang mogelijk uit, tot de stem van mijn moeder een scherp randje kreeg. Dan sprong ik uit bed en schoot snel in mijn kleren. Soms zaten er ijsbloemen op het raam. Het huis was ’s nachts onverwarmd, centrale verwarming was er nog niet. In de badkamer, een hok van groengrijs terrazzo en cement waar vochtbeestjes, zilvervisjes heten ze, zich schichtig uit de voeten maakten, plensde ik wat water over mijn gezicht. Net genoeg voor het oog van mijn moeder, die beneden bij de opgestookte kolenkachel wachtte met thee en brintapap.
Diezelfde badkamer was het decor van een dagelijkse marteling die in de avonduren plaats vond. We kregen in de wintermaanden voor het slapengaan een lepel levertraan toegediend. Toegediend, ja: ik hield mijn neus dicht en slikte dapper, maar nog lang daarna bleef de smaak, die niet eens een smaak is maar een overrompelende sensatie van pure walging, in mijn mond hangen.
Levertraan in capsules was iets van veel later. De enige pillen die wij slikten waren vitamientjes. Er lagen er altijd drie naast mijn bord, geel als de citroenen waar ze naar smaakten. Bij mijn oma en opa thuis lag daar nog een enkele glimmend rode pil bij, een druppel bloedkoraal die me ontzag inboezemde, want hij was uitsluitend bestemd voor grote mensen.
Voor of na het eten, dat weet ik niet meer, perste mijn moeder ook nog eens sinaasappelen uit. Iedereen kreeg een laag in zijn beker. Ik vond het vreemd te bedenken dat een traktatie waar ik nu in het café grof geld voor neerleg toen in dezelfde categorie als die gehate levertraan viel: ik wist dat het goed voor me was, dus dronk ik het sap, in één teug. Maar lekker vond ik het niet. Het hoorde nu eenmaal bij de winter.
Langzaam doezelde ik in. Aan mijn voeteneinde, waar zich ooit een kruik bevond, lag de poes te spinnen.

(Foto: de auteur in de Rijnstraat, Amsterdam, kerstmis 1958)

Rookzanger in boekvorm lezen? Maak 17,50 over op ING-bankrekening 1912112 van Uitgeverij Flanor te Nijmegen. Vermeld uw naam en adres en 'Rookzanger'. U krijgt het boek dan z.s.m. toegestuurd. Zie ook hier.

2 opmerkingen:

Hans Valk zei

Die foto van je in de Rijnstraat vergeleek ik voor mijn geestesoog direct met een foto die ik zelf heb. Op mijn foto staat mijn moeder, ook in de sneeuw, bij de bushalte langs de Burgemeester Jansenlaan in Zwijndrecht. Dat was en is één van de belangrijkste verkeersaders in het dorp. Het jaartal ligt ergens tussen 1960 en 1965.
Op de foto is welgeteld één auto te zien, een kever.
De Rijnstraat stond in 1958 al helemaal vol met auto's. Wat maar weer 's aantoont dat Amsterdam ook toen al een metropool was.

Jan-Paul van Spaendonck zei

Nou, vol... ik tel er 4 of 5. En dan: het was kerstmis, iedereen was thuis. Ik heb een andere foto uit die tijd waarop je over de gehele lengte van de Rijnstraat ook maar 1 auto (eveneens een Kever) ziet.