dinsdag 15 januari 2013

HAARLEM

Onderweg naar Haarlem zag ik dat de lucht boven de horizon die typische geelgroene glans had die bij de winter hoort; de kleur van citroenen op een zeventiende-eeuws stilleven waarvan het vernis verschoten is. Ik passeerde de oude stadspoort en reed opgewekt de stad binnen. Het eerste wat ik hoorde toen ik parkeergarage de Appelaar uitliep was het carillon; ‘Rosalinde wil je dansen, wil je dansen heel de nacht?’ tinkelde het.
Om bij het Noord-Hollands Archief te komen, waar die middag de opening van de expositie over Lennaert Nijgh plaatsvond, liep ik vanaf de Grote Markt de Jansstraat in. Vervolgens sloeg ik in de Morinnesteeg rechtsaf. En daar werd ik met een schok twintig jaar teruggevoerd in de tijd. Ik kwam langs een stil plantsoentje. Een paar jongens waren er aan het klieren en keken uitdagend naar die pijprokende grijsaard die stil bleef staan voor het beeldje van Godfried Bomans, en zich herinnerde hoe een dode dichter hem bij hun eerste ontmoeting hierheen had gebracht, vanwege datzelfde beeldje, maar vooral omdat je vanuit deze plek de Sint-Bavo het best kon zien. Hij toonde zijn jonge vriend trots zijn stad. Sindsdien had ik de plaats nooit teruggevonden; ik kon ook met geen mogelijkheid uitleggen, toen vrienden van me in Haarlem kwamen wonen, waar hij zich zo ongeveer bevond – nu liep ik er stomtoevallig tegenaan.
In de Janskerk was het al druk. Ik groette Astrid Nijgh, die tot mijn geruststelling dezelfde rulle grap maakte als vroeger, alsof de jaren ons niet hadden beroerd: ‘Wat ben je toch een mooie man, als ik niet van een andere overtuiging was…’ Ik drukte Peter Voskuil de hand, die als jong journalist geduldig en zorgvuldig feiten, meningen en verhalen had verzameld voor zijn biografie Testament, en nu als een soort archeologisch expert ons iets zou duiden van Lennaerts leven: een hachelijke onderneming, met zijn drie vrouwen op de eerste rij, Boudewijn de Groot in de zaal, en Jan-Willem Schrofer ('JWS'), zijn jeugdvriend, kritisch luisterend naast je.
Midas Dekkers las een column voor over Nijgh's liefde voor katten en uilen, vliegende katten, volgens de bioloog, hemelpoezen. Hij noemde Lennaert een eenzaat, wat ik een mooi woord vond. Hij kende hem alleen van de kroeg, en van hun borrelpraat herinnerde hij zich niet zoveel. ‘Misschien maar goed ook’, gniffelde hij. Ook stadsdichter Nuel Gieles refereerde aan de kroeg. Hij vertelde hoe het gezelschap vaste jongens iedere zaterdag samen het cryptogram van de NRC oploste. Vooral Louis Ferron was daar goed in. Toen Gieles aan Lennaert vroeg waarom hij nooit meedeed antwoordde hij: ‘Taal is niet om te spelen.’
Ik voelde me een beetje verdwaald tussen al deze hard core Haarlemmers, alsof ik een indringer was, met als enige excuus een voorzichtige vriendschap, waar zij allemaal niks mee te maken hadden, met de ontbrekende spil van de bijeenkomst. Bij die vaste jongens hoorde ik niet.
Ik maakte een praatje met Boudewijn, een van de helden van mijn jeugd, die een beetje verlegen met de situatie terzijde stond. De Groot heeft het tegendeel van sterallures. Voor de zekerheid vroeg ik maar even: ‘Ken je me nog?’ want ik was de laatste tien jaar net zo grijs als hij geworden. Een behoedzaam glimlachje, een nauwelijks merkbaar knikje: ‘Jean-Paul.’
In de glossy over het Lennaert Nijgh Festival, waarvan de witgekuifde bard zojuist het eerste exemplaar in ontvangst had genomen, stond een foto van mij, naast een stukje van mijn hand. Toch stemde dat me eerder onzeker dan trots, helemaal verklaren kan ik het niet. Zelfs een beetje schuldig, alsof ik illegaal meeliftte op andermans roem; alsof ik niet om mezelf gevraagd was, maar alleen omdat ik Lennaert had gekend. Natuurlijk was dat ook zo! Maar wat dan nog? Ik schudde het gevoel, een vreemde te zijn, van me af. Ik mocht hier best zijn, al was ik dan ook een Amsterdammer. Ik maakte het rondje langs alle foto’s, brieven, manuscripten en publicaties van mijn gestorven vriend. Zijn tikmachine, zijn solex, zijn uiltjescollectie. Zo ingelijst, opgesteld en van commentaar voorzien leek zijn chaotische en raadselachtige leven plotseling een overzichtelijk verhaal. Een geschiedenis met kop en staart, waarvan ik het laatste hoofdstuk had mogen meemaken, en daar was ik blij om.
Blijkbaar had Lennaert die middag met welgevallen op ons neer gezien, vanuit zijn hemelse kroeg. Want toen ik de parkeergarage uitreed moest ik mijn ruitenwissers aanzetten. Eerst dacht ik dat het regende. Maar, o wonder, het was sneeuw.

De tentoonstelling Voor de overlevenden. Leven en werk van Lennaert Nijgh is te zien van dinsdag 15 januari tot en met vrijdag 15 februari 2013 in de Janskerk op de Jansstraat 40 in Haarlem, tijdens de openingstijden van het Noord-Hollands Archief (dinsdag t/m vrijdag van 9.00-17.00 uur). De tentoonstelling is extra geopend op zaterdag 19 januari, zaterdag 26 januari en zondag 27 januari , van 11.00-17.00 uur. De toegang is gratis.

(Illustratie: 'Der Leiermann', Anton Pieck)

15 opmerkingen:

Hans Valk zei

Mooi stukje.
De metaforen en klassificaties dreigen wel enigszins over de rand schuimen, zowel in hun detaillering als hun platvoersheid. Want wat moet "de kleur van citroenen op een zeventiende-eeuws stilleven waarvan het vernis verschoten is" nu in hetzelfde stukje als "de witgekuifde bard"? Ze lijken voort te komen uit twee totaal verschillende breinen..
Zei Boudewijn ècht "Jean-Paul"? Ontzettend Haarlems; zonder meer!
Toevallig was ik afgelopen zomer nogal uitgebreid in Haarlem (met de boot) en eigenlijk loop ik sindsdien rond met het idee wat over de stad te schrijven. Het is een feit dat je maar een paar uur nodig hebt om te beseffen dat deze stad ànders is. Fascinerend zelfs, in een aantal opzichten. Als ik het zo lees geldt dat niet in het minst voor de Haarlemmers zelf.
Jezelf daar als Amsterdammer buitenstaander voelen lijkt me dan weer overbodig. Zeker als je Amsterdammer van geboorte bent. Je weet toch nog wel wat Bavink en de Uitvreter tegen elkaar zeiden op de boot naar Zierikzee? Precies!

Maar: een mooi stukje, waarin je eindelijk weer eens buiten jezelf treedt en ons vergast op allerlei wetenswaardige details en een compact 'who is who' van de Haarlemse intelligentsia/beau monde/culturele kopstukken. Bedankt!

Arno de Bruyn zei

Wat een venijnig commentaar ineens!
Metaforen die over de rand schuimen? Hm... Dat is me nog eens een metafoor, zeg!
Trouwens: volgens mij "witgekuifde bard" al enige jaren een vaste metafoor voor Boudewijn de Groot, ik heb die ook wel eens gebruikt.

Hans Valk zei

Venijnig? Zo is het niet bedoeld, natuurlijk. Hoewel Rookzanger nogal eens blijk geeft van enige wankelmoedigheid, zal hij ongetwijfeld begrijpen wat ik bedoel met het contrast tussen beide metaforen en daar hopelijk niet al te zwaar aan tillen. Het is al lang geleden dat hij zich verwaardigde wat kritiek te uiten over een van mijn stukjes, dus misschien probeer ik hem wel ook wel een beetje te stimuleren dat vooral weer eens te doen..

Wat die "witgekuifde bard" betreft; dat blijft natuurlijk een kwalificatie die je verwacht bij Ivo Niehe of Henk van der Meijden. Totaal niet passend voor iemand van het statuur van de Rookzanger. Persoonlijk zou ik me er dus niet op laten voorstaan dat jij hem ook wel eens gebruikt hebt, Arno..

Jan-Paul van Spaendonck zei

Vreemd, ik heb die associaties met Niehe c.s. helemaal niet; vind het wel een fijn epitheton, liefdevol, beetje huiselijk.. zo zie je maar, smaak blijft een ongrijpbaar fenomeen, de quo non est disputandum... En, heb ik wel eens kritiek geleverd op een van je stukken? Moi? Hoogstens op een verdwaalde spelfout dan toch!?

Jan-Paul van Spaendonck zei

Overigens ben ik het bij nader inzien met je eens dat de vergelijking met 17e-eeuwse citrusvruchten wel wat gezocht overkomt. Maar dat komt zo: ik moet altijd, bij dat specifieke licht, aan citroengeel denken; alleen, dat is het niet. In de auto zoekend naar wat het dan wél was kwam ik hier op. Ik had dat misschien beter zo op kunnen schrijven als ik het nu doe.

Hans Valk zei

Misschien was ik was te hard over de witgekuifde bard. Nu ik het zo opschrijf moet ik trouwens ineens aan een papagaaiensoort denken.. Het zal m'n eigen deformatie wel zijn.
Wat jouw kritiek op mij betreft: dat was allemaal heel inhoudelijk. Eén spelfout, één meningsverschil over de verlate carrière van La Denny en één keer onbegrip over mijn negatieve beoordeling van de Engel van 's-Hertogenbosch. Die mij overigens inspireerde tot een explicatie over mijn gereformeerde verleden.
Allemaal prima en niks mee mis.
Maar tegenwoordig hoor ik je nooit meer, behalve op facebook. Een medium waarvan ik besloten heb dat het slechts mag dienen als reclamebord voor mijn schrijverij.

Roberto zei

Onder collega-bloggers taalkundige kritiek altijd discreet uitwisselen en niet in het openbaar, dat vind ik. Dat lijkt me teveel op vliegen afvangen.

Jan-Paul van Spaendonck zei

Geheel mee eens. Valt dit commentaar daar dan ook niet onder? Smiley.

Anoniem zei

Wat een heerlijk stukje. Juist vanwege omschrijvingen als groen-geel en de vergelijking met citroenen. Maar ook vanwege de sfeer (een prachtig stukje Haarlem), de zelfspot (zoals Astrid en haar grap, de verspreking van Boudewijn) en het herkenbare gevoel om je een vreemdeling te voelen op dit soort bijeenkomsten.

Peter B.

Daniël zei

"Taal is niet om te spelen." Zei Lennaert Nijgh dat? Als iemand in zijn werk met taal speelde, dan was het Meester Nijgh wel. Of ligt daar misschien het onderscheid? Dat het dan gaat om werk en niet om een vrijetijdsbesteding?
Toen ik eind november 2001 in Bakenes vroeg wat hij bedoelde met zijn liedtekst 'De Engel is gekomen', zei hij kortaf: "Er staat wat er staat." Ja maar, die Engel... Hij, nogmaals: "Er staat wat er staat." Alsof een engel eenduidig is. Alsof een gedicht eenduidig is.
Hoe dan ook, zijn antwoord leverde een oneliner in de geest van "Ik doe wat ik doe" op. Maar als ik hem nog eens ontmoet, dan wil ik alles over die engel weten.

Jan-Paul van Spaendonck zei

Man van weinig woorden, Lennaert. Aan uitleggen en duiden had hij de pest. En taal was voor hem ernst, ook al leek het spel. Van puzzels moest hij niks weten.

Daniël zei

Dit is moeilijk voor mij om te beantwoorden. Omdat ik vaak al met mezelf verschil van mening over Lennaert Nijgh. :)
Veel van Lennaerts teksten zijn ter entertainment van het publiek. Daar is niet altijd evenveel ernst in te vinden.
Zijn liedteksten zijn vaak puzzels op zich. Mijn indruk is dat componisten maar moesten raden naar de bedoeling. En dat ging qua metrum lang niet altijd even feilloos, taalpuristisch bekeken.
Lennaert kon honderduit praten, uitbundig zijn, maar deed volgens mij vooral geheimzinnig over zijn werk. Iets te geheimzinnig, vind ik. Zodoende doet hij me denken aan wat hij een ander toeschrijft in zijn liedtekst 'Tip van de sluier' (1978). Zou ik Lennaert de tekstdichter moeten omschrijven, dan is het met die tekst. "Of wil je een mysterie zijn / waar ik nooit achterkom?"
Misschien had Lennaert geen zin in cryptogrammen en hing hij daar een tegelwijsheid aan om er vanaf te wezen. Zelf snap ik weinig tot niets van cryptogrammen, dus ik zal zijn one-liner zeker onthouden. :)
(Overigens ben ik iemand van te veel woorden. Wat dat betreft kan ik beter een voorbeeld aan Lennaert nemen.)

Jan-Paul van Spaendonck zei

Een vat vol tegenstrijdigheden, laten we het daar maar op houden. Een soms babbelzieke sfinx. Een man die alleen in zijn teksten het achterste van zijn tong liet zien, maar ook daarin 'verhuld'. Mystieke suggestie meer dan puzzels en cerebrale constructies, want in wezen was hij een anti-intellectueel, een romanticus, een intuïtief mens. Meer kan en wil ik er niet over zeggen. Ook alweer te veel woorden, eigenlijk. Er staat wat er staat.

Daniël zei

Een vat vol tegenstrijdigheden, babbelzieke sfinx, dat vind ik rake omschrijvingen. Een andere rake omschrijving, uit de pers, vind ik: "bedrieglijk lichtvoetig".
Mijn inschatting wat betreft zijn werk is, dat hij een taalknobbel had waarmee hij relatief spontaan kon doen waar een ander zeer grote moeite mee zou hebben. Zoals er mensen zijn die in detail een gebouw kunnen natekenen uit hun hoofd. Misschien is dat vermogen haast niet uit te leggen.
Wat betreft het veel of weinig woorden hoop ik, dat Lennaert Nijgh in elk geval ter sprake zal blijven komen. Want te veel stilte doet hem vergeten.

Daniël zei

Een mooi voorbeeld van tegenstrijdigheid vind ik het lied 'Avond' (1973-1995). Enerzijds bevat de tekst een gevoel van verliefdheid, maar anderzijds wordt dit gevoel van geluk gedempt met passages zoals "je kunt niets zeker weten", "de dingen in de kamer zouden levenloze dingen zijn / zonder jou" en "dit ogenblik komt nooit meer terug" (in 1995 verzacht door Boudewijn, met "'t verleden geeft geen zekerheid"). Op het moment dat de levenloze dingen in de kamer beschouwd worden als tot leven gekomen vrienden, grijpt ijskoud het verstand in. Ik vind deze passage, deze strijd tussen gevoel en verstand, een van de hoogtepunten in Lennaerts liedteksten.
Een romanticus is iemand die een makkelijke prooi is voor het in gedachten verdwaald raken. Hetzij optimistisch, hetzij negatief, hetzij beide. Romanticus klinkt romantisch, maar kan in praktijk een kwelling zijn die aanleiding geeft tot veel uitzichtloos gepieker (en genotsmiddelenmisbruik). Een cerebrale toestand, in een poging een onbereikbaar geluksgevoel te vatten.
Een tekst van Lennaert die ik ervaar als zijnde vrijwel geheel op gevoel geschreven, is 'Ik zal je iets vertellen' (1970).
Ik zie Lennaert als iemand die veel met zijn gedachten bezig was, dusdanig dat hij zijn lichaam leek te vergeten.
Ik denk dat tussen Lennaert het gevoelsmens en Lennaert het verstandsmens, zich een grote, gapende, bodemloze kloof bevindt waar men als toeschouwer gemakkelijk in kan vallen en nooit meer uitkomt.

Enerzijds vrees ik te veel schrijven over Lennaert. Anderzijds noemde hij mij (als een van twee personen) "mijn biograaf" (april 2002), en dan bestaat ook het gevaar dat ik te weinig over hem schrijf. :)