vrijdag 13 april 2012

STILLEVEN

Ik had een oude vriend op bezoek. Hij bewonderde mijn nieuwe studeerkamer, de knusse cockpit van waaruit ik deze berichten de wereld in stuur. Er waren voordelen verbonden aan het volwassen worden van de kinderen, zei hij. Zelf was hij weer gaan schilderen en had de vrij gekomen kamer van zijn oudste zoon ingericht als atelier.
Vroeger, toen hij nog beeldend kunstenaar was, had hij altijd ateliers gehad. Op de zolder boven zijn huis, maar ik had hem ook zien schilderen in spookachtige fabriekshallen. Zijn bruine corduroy jasje had toen altijd onder de verf gezeten, en zelfs op zijn bril zaten spetters. Toen hij in de jaren ’90 meezwenkte met de tijdgeest en de kwast verruilde voor de muis, maakte het bevlekte ribfluweel plaats voor het snelle pak van de ICT-executive. Schilderen deed hij alleen nog op vakantie, waterverflandschapjes om de tijd tussen de maaltijden door te doden.
Inmiddels was de vaart even uit de zaak en had hij ook in het gewone leven meer tijd om handen. Hij had olieverf gekocht en zijn oude beroep weer opgepakt. Voor de lol, voorlopig. Iedere dag boog hij zich twee uur lang over het linnen en schilderde stillevens. Pruimen, druiven of uien. Of soms allemaal tegelijk. Helemaal vrijblijvend ging dat toch niet. Hij merkte dat de ambitie er steels insloop. Hij werd steeds beter. De ontwikkeling die hij ooit als student in vijf jaar had doorgemaakt doorliep hij nu in een paar maanden. Hij dacht alweer voorzichtig aan een expositie.
Ik schonk hem een bier in en trakteerde mezelf op gevitaminiseerd water met sinaasappel en calamansi. Ooit, toen we allebei nog met volle overgave een Bourgondisch leven leidden had ik hem gewaarschuwd voor zijn roekeloze drinkgedrag. Als we boven de vijftig zijn, wil ik nog wel gewoon een borrel met je kunnen drinken, had ik hem geschreven. Ik maakte me zorgen over hem, niet over mezelf. Maar hij was vanzelf matiger geworden met het klimmen der jaren, en ik was het die de spelbreker was geworden. ‘Later, als ik groot ben, wil ik weer samen met je aan de wijn zitten,’ zei ik, terwijl ik een zuinig slokje nam van mijn sportieve drankje. Hij lachte. ‘Later dan toch! Maar... een goed plan,’ zei hij grootmoedig.
Toen hij wegging zei hij dat ik gauw eens naar zijn pruimen, druiven en uien moest komen kijken. Ik beloofde dat te doen.

1 opmerking:

Alphons zei

Aha! De tijd is dus bijna rijp hem weer als vanouds lastig te vallen op feestjes, en hem opdringerig te vragen naar een soort van replica van " de geheimzinnige oude man op berg". Maar ja, Nu ligt dat feestje weer dwars.