vrijdag 29 april 2011

TURFMAN

Ik word onwillig toch gewaar: een gast in huis, een onbekende, onbewezen man, die vraag kan stellen op gemene vraag. Hij verscheen terloops. In een gedichtje dat Robert Eksteen op zijn blog zette. Acht regels, waarin opeens de naam Turfman opdook. In de weken daarna bleek hij een blijvertje. De geheimzinnige Turfman had intrek genomen, lazen we, in Roberts tuinhuisje en ging daar niet meer weg. Elke woensdag precies om twaalf uur ging Robert achter zijn pc zitten en deed verslag van Turfmans doen en laten. Poëzie als een jazzimprovisatie, noemde hij het. Inderdaad is de taal van de reeks vooral muzikaal. De zinnen denderen lekker ritmisch voort. Er is veel alliteratie, binnenrijm. De vorm is vrij en er lijken maar twee regels te zijn: een Turfman moet uit acht regels bestaan en zijn naam moet erin voorkomen. Toen Robert dat laatste een keer vergat mailde ik hem, en prompt maakte hij het verzuim goed. Met Nico van Lieshout besprak ik elke woensdagavond na de koorrepetitie, bij de nazit in de kroeg, even de nieuwe Turfman. Glimlachend. Nico is de penningmeester van mijn koor en in het dagelijks leven neerlandicus en een gretig lezer. We waren inmiddels fan geworden van de avonturen van de gekke tuinhuisjesfilosoof en zagen naar de woensdagse editie uit, zoals we als kinderen naar de komst van de Donald Duck hadden uitgekeken. Nico is erudiet. Hij vergeleek Turfman met Aawater van Martinus Nijhoff en met Elkerlick, of met Der Mann ohne Eigenschafte van de Oostenrijkse auteur Robert Musil. Die literaire verzinsels waren symbolen van de neutrale, waarnemende kern van de mens, of liever van zijn lege gestalte, zijn cartooneske omlijning, net als Jedermann, en Everyman. De verpersoonlijking van wat ons allen overkomt: geboorte, een tijdje met meer of minder succes hier op aarde rondkloten, en dan weer oprotten. Turfman was hun tegendeel. Hij was het dwarse, het niet alledaagse in de mens. Hij wroette in de aarde, in de geest, in betekenissen en conventies. Hij was ook wrokkig, een dwingeland, en grillig, ‘Turfman moet je altijd wantrouwen’. Eigenlijk, vonden we, was hij daarmee niet minder dan een nieuw archetype. Dat van de moderne, moeilijke mens, vol complexen, neurotische aandoeningen en onvoldaanheid. Meer nog dan Harry Haller, de Steppenwolf uit het gelijknamige boek van Hermann Hesse gaf hij stem en vorm aan iets dat in ons allemaal zit, iets dat dwars is, kritisch onderzoekt en lastige vragen stelt. De Turfman in ons zijn we vaak liever kwijt dan rijk. Daarom lezen we in de episode Vrij, waarin Turfman met vakantie is: We zitten om een schragentafel en de bitternootjes rammelen kinderlijk gelukkig in een schaaltje. We brengen een toast uit: lang leve onze eindige domheid. Op het dressoir staat een verre ansichtkaart van Turfman. Op het hoogtepunt van de reeks stopte Robert met zijn woensdagse jazzimprovisaties. Als typische dwarse man wordt hij ongemakkelijk en bespeurt hij onraad, als iets te lekker loopt. Wij betreurden de opname van Turfman in een psychiatrische kliniek, die overigens wonderlijk genoeg samenviel met mijn eigen retraite in een herstellingsoord in het Zuiden des lands, en zijn eervolle ontslag, ‘genezen, maar ongelukkig’. Gelukkig is de hele verzameling Turfmans nog na te lezen op het blog De dwarse man. De gedichten staan in omgekeerde volgorde, dus ga voor een goed begrip wel even naar de laatste pagina. Klik hier.

2 opmerkingen:

Anoniem zei

EXISTENTIEFILOSOFIE VOLGENS OBELIX

Alles klopt: ik ben hier
en daar is mijn menhir

Turfman

Jan-Paul van Spaendonck zei

Goed om iets van u te horen, Turfman. U bent dus zelf maar gaan schrijven? Ga zo door: u hebt talent.