zaterdag 16 april 2011

FERNWEH

De bootovertocht naar Texel is voorbij voor je het weet. Je hebt je koffie en je gevulde koek nog maar net op en besluit aan dek te gaan om naar het Wad te kijken, als de motor al trager begint te lopen. Aan boord mag je niet roken. Ook niet aan dek. Dat vond ik te gek voor woorden en ik besloot tot burgerlijke ongehoorzaamheid. Ik had niet voor niets mijn pijp met windkapje meegenomen. Ik nam een paar trekjes en tuurde over het water. Kapitein Rob, al was het maar voor even. De boot begon aan te meren en we gingen naar het ruim waar de auto stond. Op de eilanden lijkt de hemel hoger dan op het vasteland, en het land begrensder. Er zijn geen ijkpunten of mijlpalen zoals hoge gebouwen, fabrieksschoorstenen of snelwegen die de bereikbare nabijheid van een realiteit verderop suggereren. De wetenschap dat de zee je omringt, al is ze onzichtbaar, zorgt voor een denkbeeldig kader om wat je om je heen ziet. Eigenlijk heb ik op de eilanden altijd het gevoel in een oud schilderij te lopen. Ik voel me er veilig, vaag beklemd, en ook dromerig. Op de schapenboerderij waar mijn dochter zes weken lang stage had gelopen was het leven druk en alledaags genoeg. Er blaatten honderden schapen en lammetjes, de boer beklom zijn tractor, een goedkope sigaar in zijn hoofd, de kinderen waren thuis van school voor het middageten: suddervlees, aardappelen en groenten. De tv stond aan. Hetzelfde nieuws als thuis. Toch had alle bedrijvigheid iets onwerkelijks, hier in dit popperige polderlandschap uit de Gouden Eeuw. Hoe kort de afstand ook is, als je naar de eilanden gaat ben je op reis. Niet alleen door de ruimte, ook door de tijd. Later op de dag waren we op het Amstelstation. Een Italiaanse vriend had hoog opgegeven van de pasta die ze serveerden bij Julia’s, een hippe Amerikaanse keten. Take away. Snel en goed. Zo stonden we op New Yorkse wijze verse penne uit een kartonnen bakje te eten met een plastic vork. Reizigers liepen af en aan, op weg of huiswaarts. De bolognesesaus smaakte voortreffelijk, dat kon ik goed proeven omdat ik de modieuze rucola die ze er als topping bij wilden geven had geweigerd. Plotseling doemde, breed lachend, de reusachtige gestalte van een collega op tussen de reizigers. Hij sleepte een koffer mee. Hij straalde de zorgeloze, onthechte vermoeidheid uit van mensen die net een lange vliegreis hebben gemaakt. In vergelijking met zijn diepe bas leek mijn eigen stem me jongensachtig onzeker. ‘Nog steeds van de drank af? Je ziet er goed uit. Ik kom net uit Napels. Tournee met Frans Brüggen. Daar heb jij toch ook wel eens gezongen? Heftige stad.’ Ja, Napels, daar heb ik ook wel eens gezongen, dat vertel ik u nog wel eens. Maar nu stond ik met mijn bakje pasta van Julia’s temidden van de reizigers op een station vlakbij huis, en leed plotseling hevig aan Fernweh.

Geen opmerkingen: