Een jaar of vier geleden had ik het vuur onder mijn muzikale loopbaan laag gezet en zocht ik een bijbaantje, zover mogelijk van de muziekwereld vandaan. Zo kwam ik als zelfbenoemd pijprookexpert bij Davidoff terecht, waar meneer A. een van mijn vaste klanten was. Twee maal per week verliet hij zijn huis en liep hij de van Baerlestraat uit om zijn drugs te halen, zoals hij zijn pakje Voortrekker noemde. Hij was na een operatie blind en doof aan één kant en leed aan evenwichtsstoornis, dus het was een hele onderneming, die hij traag maar monter voortstappend aanging. Vief zwaaiend met zijn stok, in uitgaanstenue: een olijfgroen tweed colbertje, zijden choker, een wollen pet. Waterige ogen achter een stalen brilletje gericht op de weg voor zich. In de winkel maakte hij graag een praatje, liefst over filosofische onderwerpen.
Meneer A. was een gepensioneerd leraar geschiedenis. Hij was belezen en welbespraakt, maar hield zich ook een beetje van de domme. Hij keek alsof hij uit hoger sferen was afgedaald en zich verwonderde over wat hij hier beneden allemaal aantrof. Misschien was dat ook wel zo, na die operatie. Hij hield van een beetje flauwe, rituele grappen. Als ik hem zijn pakje tabak had aangereikt zei hij steevast: ‘Nu moet ik wel oppassen, want ik zou er bijna een goed humeur van krijgen, en dat is gevaarlijk.’
Op het terras keek hij ons een beetje onzeker aan. Ik vroeg me af of hij mij eigenlijk wel herkende.
‘Zo heren, hard aan het werk, zie ik,’ besloot hij te zeggen. ‘Daar houd ik van, van hard werken. Ik kan er uren naar kijken.’
We gniffelden plichtmatig. ‘Ik heb u lang niet gezien,’ zei ik. ‘Hoe gaat het met u?’
Hij trok een verbaasd gezicht. ‘Ik zou het niet weten. Daar denk ik nooit over na. Met stemmingen en gezondheid is het immers zoals met het weer. Je hebt er geen invloed op. Het is in handen van de goden.’
Mijn vriend, die een pijp was gaan stoppen, keek geïnteresseerd op.
‘U spreekt in het meervoud.’
‘Ja, natuurlijk. Ik houd het meest van de Griekse goden. Die hebben toch iets menselijks, vindt u niet?’
Hij aarzelde nog even, draaide toen een halve slag rond zijn stok, en kwam in de goede richting uit om zijn weg te vervolgen naar zijn dealer.
Een paar dagen later moest ik aan deze terrasscène denken. Ik was opgestaan in een kwade stemming en was aan het piekeren geslagen, hoewel ik in de kliniek geleerd heb dat ik dat nu juist niet moet doen. Waar kwam deze bui vandaan? Benarde dromen? Een geestelijke kater van Koninginnedag? De sombere slagschaduw van Dood en Drama op deze door Anne Frank geregeerde dagen, die zo scherp contrasteert met de vrolijke meimaand? De onrustige, koude wind en het felle licht? Of toch weer te weinig aan lichaamsbeweging gedaan, niet hard genoeg gewerkt, te veel toegegeven aan introspectie en mijmering? Loslaten moest ik het, dit zinloze gepieker, ik schoot er niks mee op.
Maar wat ik ook probeerde, de zwarte nevel bleef omhoog walmen uit de put waarin hij was begonnen. Tot ik plotseling aan meneer A. dacht.
Het is vreemd om te zeggen, maar ik voelde me op slag beter. Ik stopte mijn caballero zonder filter terug in het pakje en stak een mooie pijp op, die ik op de vrijmarkt had gekocht, voor een habbekrats.
‘Daar denk ik nooit over na, dat is in handen van de goden.’
Ik moest lachen. Zo eenvoudig kan het zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten